mei 2012 (26e jaargang nr. 5)
Kerkenraden geportretteerd
Workum, Katwijk aan Zee en Rotterdam-Delfshaven. Wie een beetje thuis is in protestants Nederland heeft wel een idee hoe kerkelijke gemeenten in deze plaatsen zijn in te kleuren. Ook nog eens plaatsen die sociologisch niet bepaald op één noemer te brengen zijn. Hoe zien kerkenraden er in zulke verschillende situaties uit? En hoe kijken ambtsdragers er tegen het ambt aan? Drie predikanten hebben hun gemeente en kerkenraad geportretteerd.
P.L. de Jong
Liever heilige chaos dan dooie orde
De Hervormde Gemeente Delfshaven ligt in Rotterdam-West. Steek je de weg over vanuit het centraal station, dan sta je meteen in ‘ons’ gebied. Je kunt dan doorlopen tot halverwege Schiedam. In Rotterdam-West wonen circa 78.000 mensen: Turken, Marokkanen, Antillianen, witte Rotterdammers, allemaal zo’n 18-20%. Verder een grote conglomeratie Kaapverdianen en Congolezen.
In het historisch gedeelte van Delfshaven staat sinds 1417 de Oude of Pelgrimsvaderskerk. In 1992 werden de laatste drie rest-wijkgemeenten samengevoegd. Drie rest-wijkkerkenraden moesten samen aan de slag: bonders, confessionelen, evangelischen, liturgischen en oecumenisch-vrijzinnigen. Een vreemde mix, maar iedereen stond met de rug tegen de muur en de mensen die via ‘Bezwaren en geschillen’ nog iets probeerden te redden van hun eigen groep kregen gelukkig snel ongelijk. Zo ging de zoektocht van start naar een nieuw kerkenraadsoptreden met heel diverse mensen, uiteraard mannen en vrouwen.
Geen grip
Aanvankelijk – ik kwam begin 1992 en werd vrijwel meteen voorzitter en zou dat blijven tot begin dit jaar – deelde ik het hele gebied in pastorale secties voor ouderlingen in. Maar zie maar eens binnen te komen als je een speakertje inspreekt met een draaiende bus achter je. Of als iemand van achter een deur je aankijkt en zegt: ‘Ik laat u echt niet binnen, iedereen kan wel zeggen dat hij een dominee is.’ Al snel gaven we dit systeem op en kozen voor een coördinator die selecteerde voor pastorale lijsten. Kaartenbakken, door voorgangers netjes bijgehouden, kwamen niet meer op tafel. Iemand zei: ‘Vergeet elke poging om hier grip te willen krijgen op de kerk als organisatie.’ Dat bleek een profetisch woord. Het woord wijk of wijkgemeente gebruikten we niet meer. Het laatste kerkgebouw – de Oude of Pelgrimsvaderskerk - werd verkocht aan een stichting. Zusters en broeders die elkaar tot dat moment slechts vaag kenden, vormden ineens samen een kerkenraad.
Verandering
In de afgelopen twintig jaar is in deze kerkenraad veel veranderd. Zaten aanvankelijk vooral 50-plussers in de kerkenraad, positief maar ook ontheemd van hun vertrouwde bonds- of confistek, weg van kaarsen en cantates - al snel namen zij andere taken in de gemeente op zich en legden hun ambt bij aftreden neer. Een stroom nieuwe ouderlingen en diakenen diende zich aan, veelal eind twintig, begin dertig en goed opgeleid. Zij zorgden voor een nieuwe cultuur. Er was een neiging zakelijker te gaan vergaderen. Met veel `infostukken’ vooraf en snelle besluiten. De enveloppen werden steeds dikker, maar gelukkig kwam er snel e-mail. Vaak vroeg iemand: ‘Voorzitter, kunnen we nu een besluit nemen?’, maar bewust hield ik het tempo nog even ‘binnen de bebouwde kom’, bezig de oude modaliteitencultuur te laten oplossen. Wil je vaart maken, dan moet je wel eerst visie hebben. Aan remmende kerkenraadsleden hadden we geen behoefte. ‘Laat iedereen maar gas geven’, zei ik, ‘als je mij maar bij het stuur laat!’
De nieuwe kerkenraadsleden brachten – ze misten ook wel eens iets - veel voordelen met zich mee. Van modaliteitskramp had niemand last. Men ontwikkelde een grote openheid voor elkaar en voor de opbouw van de gemeente in missionaire setting. Iedereen wist wel van elkaar: die komt uit Barneveld, en die uit Tholen, en dat is een echte Rotterdammer, dat een gereformeerde en die is evangelisch overgedoopt. Maar in de doelstelling ‘alle handen zijn nodig’ en ‘met z’n allen naar voren!’ wisten de meest verschillende types elkaar te versterken en te inspireren. En bij ingewikkelde beslissingen had niemand de waarheid bij voorbaat in pacht. Luisteren, zoeken, en rustig durven - dat werd de route.
Vergaderden we de eerste jaren vrij strak, gaandeweg werd er meer ‘pastoraal’ vergaderd: iedereen mocht zijn zegje doen, er kwam meer ruimte voor bijbelstudie, groepsgesprekken, soms ook bidden in groepen (als hoofdonderwerp!). De laatste jaren worden de kerkenraadsvergaderingen geleid door twee leden, die dit om de beurt doen: de voorzitter van de kerkrentmeesters en die van de diakenen. Beiden zijn advocaat en hun aanpak is easy going: ze nemen de tijd en houden niet van jagen. Als een gesprek over een te benoemen ambtsdrager vastloopt, gebeurt het wel dat de voorzitter zegt: `Laten we eerst maar bidden!’ Waarna hij zegt: ‘Ik stel voor dat die of die het wordt!’
Maar is de kerk ook niet een soort bedrijf? Voor impulsen uit die cultuur is hier niemand bang. Al vele jaren worden voor-besluiten genomen in de diverse colleges: kerkrentmeesters, pastorale ouderlingen, diakenen en missionaire commissie. Wij hebben vijf kerkrentmeesters die heel slagvaardig zijn. Samen met de diakenen stellen ze de missionaire begroting op. De pastorale ouderlingen zijn met 12 of 13, van hen is er een bijzonder voor jongerenwerk. Beleidsplannen maken we al vele jaren. Niet alleen voor onszelf, maar vooral met het oog op kritische subsidiegevers voor onze missionaire werkers. We zijn heel goed in plannen met SMART plaatjes. Maar als er van alles in de soep loopt, zeggen we: liever een heilige chaos dan een dooie orde.
Kerkenraadslid en ambtsdrager
Navraag bij een aantal van onze kerkenraadsleden leert me, dat ambtsdragers zich vooral kerkenraadslid voelen: je hebt de verantwoordelijkheid je in te zetten voor de gemeente en het liefst in een functie waar je talent voor hebt. Ook nemen zij hun ervaring van vergaderen, trajecten uitzetten en beslissingen nemen uit hun beroep mee. Toch is daarmee niet alles gezegd. Het grote verschil tussen een baan en een kerkelijk ambt is vooral dat je het een doet voor je inkomen en het andere als vrijwilliger. Op dit punt krijgt het ambt als bijzondere roeping en taak van God een plek. Een ambt komt naar je toe, je moet er goed over nadenken en te rade gaan bij God en je partner, meestal in die volgorde. Uitleggen in hoeverre roeping tot een ambt anders voelt dan bij een baan vindt men niet makkelijk. Maar het is er wel. ‘Het is niet alleen een plichtsbesef.’ En: ‘Voor mij is roeping dat God een rol speelt in de dingen die Hij op mijn weg brengt, maar ik had nooit de ervaring dat Hij zei: dit moet jij doen!’ Nog iemand: ‘Je doet het niet voor jezelf! Je doet het voor de gemeente van God’. Het geeft ook een ander soort voldoening.
In Delfshaven zijn we gewend nieuwe kerkenraadsleden er ongevraagd voor te zetten. We maken eerst een longlist, dan een shortlist. Wie benoemd worden, krijgen persoonlijk een brief bezorgd met de vraag: Hebt u een harde reden (verhuizing, ziekte, nieuwe studie, enz.) om deze brief niet aan te pakken en open te maken? Zo niet, dan bidden we zondag voor u en komen maandag of dinsdag met u praten. Uiteraard is niet elke kandidaat daar blij mee. Bij deze aanpak ben je wel vrij om nee te zeggen. Bijna altijd gebeurt er veel met de benaderde mensen. Een week is lang genoeg om na te denken. Met iemand van te voren lang praten, blijft een uitzondering.
Ambt als dienst
Ambtsdragers hebben in Delfshaven nauwelijks of helemaal niet het gevoel dat ze een soort functie hebben als gemachtigd toezichthouder. Het richtinggevende woord voor alle ambten en functies is dienen en dienstbaar zijn. Verantwoordelijkheden die erbij horen, dienen genomen te worden. Als kerkrentmeester bestuurder, als pastoraal ouderling of diaken in knelsituaties. Hierbij gaat het zelden of nooit om macht, maar om het gezag van de Heer en zijn instructies aan ons. Niet om regeren. In dit land regeert vrijwel niemand meer, zelfs de koningin niet. Hoe kun je dan bij dat woord blijven hangen om uit te leggen wat een ambtsdrager is? Dat kan alleen als je met alle geweld een ambtsvisie van gisteren wilt blijven verdedigen als de absolute invulling voor alle eeuwen en plaatsen. De ontwikkelingen op dit punt in de stad laten zien, dat bij de oude gezagsstructuren in de samenleving die van de kerk naadloos aansloten. In de stad waren ouderlingen en kerkvoogden indertijd vrijwel allemaal leidinggevende mensen. In Rotterdam-centrum hadden kerkrentmeesters de titel ‘de Heren Gecommitteerden’. De oude ambtsvisie hing voor een groot deel aan deze maatschappelijke structuur.
Meer bedrijfscultuur?
De ambtsdragers die ik nader bevroeg, tonen zich huiverig voor te veel zakelijkheid. Uiteraard moeten geldwerving, planning en besteden van middelen zo professioneel mogelijk gedaan worden. Werknemers dienen professioneel te worden begeleid. ‘Gebruik de technieken van een onderneming voor een efficiënt bestuur, maar vermijd dat de factor geld of resultaat bepalend wordt. De kerk is geen profit organisatie,’ merkte een van onze consultant-ouderlingen op. Een vergadering van kerkenraad of een college moet niet het karakter krijgen van ‘werk’. Men is al moe op woensdagavond 20.00 uur. Laptops op tafel, mensen die via de Iphone hun mail bekijken prima, maar we vermijden een sfeer waarin van alles moet. Is de sfeer goed, dan maakt het moderamen de agenda wel af. Als je thuis komt als ambtsdrager moet je een goed gevoel hebben. Tijdens ambtelijke vergaderingen moet je opknappen, vrolijk worden, geloofsenergie krijgen. Het kan leuk zijn, in de zin van aantrekkelijk, met zo’n groep een paar uur bezig te zijn. Leuker dan thuis naar AZ-Twente kijken. In elk college moeten bevlogen mensen zitten. En geen gesomber, al helemaal niet door dominees of kerkrentmeesters. De stad kun je niet op één avond veranderen. En de kerk is een onderneming waarin we denken in eeuwen. Dus neem tijd en haast je langzaam.
Ten slotte
Van de werkcultuur in een onderneming weet ik niet echt veel. In veel ondernemingen en vooral bij overheidsdiensten doet men niet anders dan heel veel zichzelf herhalen. Met dank aan onder andere de politiek. In veel van die sectoren verstrekt men niet voor niets bonussen. Zonder is men kennelijk niet vooruit te branden of creatief te krijgen. Van dit soort prikkels hoor je in een kerk nu eigenlijk nooit. Een kerk die haar eigen ding doet, heeft dit soort prikkels ook niet nodig. De prikkel komt van elders. Dat moet zo blijven.
Drs. Piet de Jong is predikant in Rotterdam-Delfshaven en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
H.M. Schormans-Marchand
Uit de glazen kast
Rechts van de kansel staat in de Workumer Gertrudiskerk een monumentale regeringsbank. In de volkmond is het de glazen kast. Tot voor kort de zitplaats van de dienstdoende ambtsdragers tijdens de kerkdienst. Rijen lege stoelen scheidden hen van de rest van de gemeente, die het schip van de kerk en het tegenover gelegen zuidertransept bevolkt. De regeringsbank die glazen kast werd, en uiteindelijk leeg kwam te staan.
Het besef als ambtsdrager te regeren nam af, het gevoel in een etalage te zitten nam toe. En zo kwam het dat na de restauratie van 2011 de ambtsdragers met stille trom naar de voorste stoelen van het schip verhuisden. Dicht bij de gemeente en oog in oog met de predikant. Wat hiervan te denken? Dat een kleine stap in de plaatselijke kerkgeschiedenis een grote sprong in de ambtsopvatting markeert? Het ambt niet meer tegenover de gemeente, maar eruit opkomend?
Pastorale verantwoordelijkheid
De kerkenraad van de Protestantse Gemeente Workum is groot: 42 leden. Verdeling: 18 ouderlingen, 9 kerkrentmeesters, 7 diakenen, 4 jeugdouderlingen, 2 jeugddiakenen en 2 predikanten. Elk jaar, als de komende vacatures besproken worden, gaat er een lichte zucht door de kerkenraad: hoe krijgen we die weer vervuld? De sfeer is: niemand zit er om te springen om ambtsdrager te worden. En elk jaar wordt het ongeloof beschaamd en zijn de vacatures, op één of twee na, binnen afzienbare tijd vervuld. De motivatie van de ja-zeggers verschilt. Van de een hoor ik: het moet nu eenmaal gedaan worden, en nu ga ik dat een tijdje doen. Een functionele opvatting. Een ander ervaart de roeping tot het ambt als een hoge roeping. Vaak weet men zich al jaren- of zelfs levenslang diep verbonden met geloof en kerk, en de bevestiging in het ambt wordt ervaren als een volgende stap op die weg, een stap die men een beetje vreest (in de goede, bijbelse zin van het woord). ‘Want’, zei iemand, ‘het is heel wat anders of je bij de voetbalclub vrijwilliger bent of ambtsdrager in de kerk. Als ambtsdrager ben je toch in de wijngaard van de Heer aan het werk.’ Gevraagd naar wat daar dan anders aan is, noemde deze ouderling de pastorale verantwoordelijkheid. Op mensen afstappen, juist ook op de moeilijke momenten in het leven, ongevraagd in iemands huis en levenssfeer binnen komen en daar de vrede te wensen, alleen al door je aanwezigheid. Dat is nogal wat. Tot zijn blije verwondering had hij ook vaak gemerkt, dat hij ‘als geroepen’ kwam.
Geroepen
Hoe zien de ambtsdragers hun ambt? Op een informatieavond waarop mogelijk toekomstige ambtsdragers werden geinformeerd over het ambt, werd het mij toch even koud om het hart toen iemand over het diaconaat opmerkte: ‘Och, veel werk is het niet; het is maar net hoe druk je je maakt.’ Goed bedoeld, om mensen te bewegen het ambt op zich te nemen. En toch heel erg ernaast geschoten. Want dit gaat dan over (ik citeer het bevestigingsformulier) ‘de dienstbaarheid in Christus’ naam, over het inzamelen van de gaven om daarmee mensen te kunnen laten delen in de liefde van Christus’, een hoge roeping.’ Evengoed zijn er velen die zich met hart en ziel geven aan hun ambtswerk, en voor wie het tot op zekere hoogte ook een ‘zijnswijze’ is, waarbij niet in- en uitgeklokt wordt. ‘Daar zit mijn hart’, zegt iemand, ‘ik vind het geen verplichting, maar een voorrecht dat ik het mag doen.’ Ze geeft ook aan hoe belangrijk de steun van thuis (echtgenoot) is, en hoe geloof en gebed de bron vormen van haar ambtswerk.
Voelen ze zich geroepen? Over de zinsnede ‘door de gemeente en daarom door God zelf geroepen’ moet meestal wel even doorgepraat worden wanneer we de bevestiging voorbereiden. ‘Door God zelf? Wij zijn Samuel toch niet! Op die manier hebben wij zijn stem niet gehoord!’ Allergieën spelen op: men maakte mee hoe God erbij gehaald werd om het al te menselijke kracht bij te zetten. En: ‘als het inderdaad Gods roeping is, door de gemeente, waar blijft dan mijn eigen verantwoordelijkheid en vrijheid? Dan had ik toch nooit nee kunnen zeggen?’ Ook valt het niet mee om in die nederige gestalte van de gemeente, in haar stem, die mensen ook wel eens vals hebben horen klinken, de Heer te erkennen. Dit laatste reikt natuurlijk veel verder dan alleen het ambt, het heeft met de ecclesiologie te maken. De paradox, dat een gemeenschap in al haar gebrokenheid en falen geroepen wordt tot heiligheid, en zelfs heilig genoemd wordt, wordt wel heel concreet en spannend in de ambten en het optreden van de kerkenraad.
Dat begint met de roeping door de gemeente in het ambt. De geroepenen hebben vaak in een gemeente al genoeg meegemaakt, ze weten dat het mensenwerk is. Ben je dan bereid en in staat om in dat aarden vat de schat te zien, om in de onvolmaakte en gebroken praktijk van het gemeenteleven de aanwezigheid van de Heer te erkennen? Wil je daar van harte ja tegen zeggen en ervoor gaan staan? Letterlijk sta je er voor: je komt in beeld, voor in de kerk. Bij diensten met veel gasten zien zij: jij hoort daarbij, niet verscholen op een achterste bank, maar je staat voor wat hier gebeurt, ook figuurlijk.
Tegenover
Het vraagt ook iets van de gemeente. Haar roeping is om de ambtsdragers in hun midden te ontvangen als enerzijds mensen, die uit hun eigen midden voortkomen, maar anderszijds ook als mensen die hen van Godswege gegeven worden om hen bij hun roeping te bepalen. Een tegenover, een ander namens de Ander. Ook dat is heel wat. Calvijn heeft het over de dienaar van het Woord als mensje uit het stof genomen. Maar die dienaar van het Woord is voor het besef van de gemeente nog veel meer van een andere orde dan zij zelf, alleen al omdat hij of zij van elders komt. Maar die ouderling of die diaken! Die is vaak in al zijn of haar vezels verbonden met deze kleine stadsgemeenschap. Het is de broer van…, de vriend van…, de compagnon van…., wie weet verwikkeld in een zakelijk conflict, een geding om een erfafscheiding. Een profeet is in zijn eigen vaderstad niet geeerd. Een ouderling wel? Ontvang die man of vrouw maar eens in Christus’ naam als jouw ouderling. Dat vraagt vertrouwen, nederigheid en zachtmoedigheid van de kant van gemeenteleden.
Het vraagt van de ambtsdragers ook iets: veel wijsheid en liefde. Je moet doorschijnend durven zijn tot op Christus die in je woont, klein en kwetsbaar, verwijzend. Niet met je dikke ik voor je Zender gaan staan. Die wijsheid zie ik hier ook bij ambtsdragers. Bescheidenheid kenmerkt hen. Zij voelen goed aan wanneer de stekels recht overeind gaan staan: elke asociatie met macht moet vermeden worden, de weg van de antithese of het gelijk willen hebben loopt hier onherroepelijk dood. En men kiest dan vaak intuitief de lijn van: naast mensen gaan staan en de ruimte geven.
En waar blijft dan het tegenover? Zelf zie ik dat vooral daar gebeuren, waar ambtsdragers zelf aangesproken zijn door Woord en Geest. Vanuit een persoonlijk horen van het Woord en met wijsheid kunnen ze dan iets van Godswege zeggen, in de leidinggevende vergaderingen of in het pastoraat. Authenticiteit is in onze tijd natuurlijk een toverwoord, maar op de juiste manier opgevat, in die zin dat een mens echt tot zichzelf komt in de voortdurende ontmoeting met de grote ‘Ik ben’, vind ik het in onze kerkelijke en culturele context wel van groot belang. Ik zie het ook gebeuren.
Geweten van de gemeente
Ik denk aan Wies, en zoals zij zijn er meer. Wies, gereformeerd grootgebracht, kwam krachtdadig tot geloof in de evangelische beweging. Daar leefde ze jaren mee, tot zij en haar man in gebed ervoeren: wij moeten terug. Zo kwam ze als ouderling in de kerkenraad. De 70 inmiddels gepasseerd vervulde ze daar een bijzondere rol. Trouw en betrokken was ze in haar wijk. Tijdens de kerkenraadsvergaderingen, met daarin heel wat roerige momenten vanwege het fusieproces, hield ze zich lang stil en luisterde ze goed. Met haar ene oor in de vergadering, het andere hemelwaarts gericht. En dan kwam het moment dat ze begon te spreken en van de keren dat ik dat meemaakte herinner ik me dat het dan heel stil werd. Wies zocht dan bedachtzaam de weg van de Heer in deze situatie, vaak vanuit een Schriftwoord. Dat was spreken met gezag en hier lichtte ook iets op van die bijzondere taak van de ouderlingen: het geweten van de gemeente zijn en haar bij haar roeping bepalen.
Dan hebben we het over de enkeling. Nog even iets over het geheel van de ambtelijke vergadering. Een van de vragen die ik voor dit stuk meekreeg was in hoeverre managementelementen daar terrein winnen? Niet, zou ik zeggen. Het is hier de randstad niet… Meer zie ik in onze kerkenraad wat invloeden vanuit de ambtenarij (alles precies en goed geregeld, plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel, maar minder zicht op waarom en waartoe). Als het gaat om leiding geven bestaat er een neiging om dat op democratische wijze te doen en te streven naar tevredenheid in de gemeente. De meeste stemmen gelden. Dat we in de eerste plaats als kerkenraad verantwoording hebben af te leggen aan de Heer zelf, er zijn er die dat te hoog gegrepen vinden. Daarin zou ik willen groeien met de kerkenraad: samen zoeken naar de geestelijke weg, in het geloof dat de gemeente het best gediend wordt, wanneer zij groeit in het dienen van Hem.
Drs. Leneke Schormans-Marchand is predikant (PKN) te Workum en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
E.K. Foppen
Man van de kerk en daarmee van God…
In Katwijk is alles anders. Dat is de titel van het laatste boek van wijlen prof.dr. A.Th. van Deursen. Hij beschrijft hoe een ‘christelijk dorp de wereld ontmoet’ (1940-2005). Op de achterkant staat te lezen hoe weliswaar ook in Katwijk allerlei zaken veranderd zijn, het ‘massief christelijke’ verdwenen is, maar hoe het toch waar gebleven is: in Katwijk is alles anders.
Hoe is het eigenlijk met dat ‘anders zijn’ voor wat betreft de kerk, de kerkstructuur, het denken van de ambtsdragers en misschien juist ook wel het denken over de ambtsdragers? Heeft het meer functionele management denken zich intussen genesteld in de hoofden en harten van de veelal doenerige Katwijkers? Ik doe een poging tot een antwoord. Het is een inschatting na vier jaar dominee te zijn in deze gemeente.
Weinig of geen vacatures
De hervormde gemeente te Katwijk is een buitengewoon omvangrijke gemeente: een grote kern, een nog grotere rand. Vanouds behoudend confessioneel: een stevige christocentrische preek, een klassiek gezang. In de jaren vijftig deed de hervormd-gereformeerde stroming er intrede. Bekende namen als Tukker, Boer en Vroegindeweij, Visser komen nog regelmatig langs. De persoonlijke beleving van het geloof is belangrijk. Een piëtistisch-mystieke grondlijn is zeker aanwezig. Waar deze vroeger nog redelijk binnen de kerkelijke kaders bleef, is er de laatste jaren wel een uitgaand stroompje naar verschillende evangelische groeperingen of gezelschapsachtige kringen met veel nadruk op oecumene van het hart en / of één zijn in de Geest. (Na een aantal stroomversnellingen, keert men soms ook weer terug…)
De structuur van de gemeente is nog klassiek-hervormd: tien veelal geografisch bepaalde wijkkerkenraden, doorgaans zo’n 20 man (!) per kerkenraad. Een algemene kerkenraad die uit 30 mannen bestaat. Het college van kerkrentmeesters heeft – hoewel het natuurlijk ook onder de algemene kerkenraad valt - nog een relatief zelfstandige plaats. (Katwijk is laat ‘aangepast’.) Er zijn op dit moment enkele vacatures in de verschillende wijkkerkenraden. Uit het kerkblad maak ik op dat dit vooral te maken heeft met het feit dat ambtsdragers tussentijds zijn afgetreden in verband met persoonlijke omstandigheden. Het valt voor dertigers en veertigers ook niet mee in deze prestatiemaatschappij. Toch zal het aantal vacatures in het geheel echt niet meer dan 10 tot 15 zijn. Ambtsdragers vinden is in veel plaatsen een groter probleem dan hier, zo schat ik in.
Respect
In Katwijk staat de kerk nog redelijk midden in de samenleving. Als dominee geniet je een zeker respect. Een anekdote om dat te verduidelijken. Toen ik net bevestigd was, liep ik op zaterdagmiddag met één van mijn vrienden door het centrum. Bij cafe ‘In den Blauwen Bock’ (echt geen bistrootje!) stond een reus van een kerel zijn middagbiertje te drinken met een stel soortgenoten om zich heen: stoere gast, grote tattoos, oorbellen, gevet krullend haar tot in de nek. Hij groette mij uiterst vriendelijk: ‘Heuu, domineeeee’, schreeuwde hij over straat. Mijn vriend viel bijna om van verbazing. Nee, er wordt niet met diepe eerbied gebogen als een knipmes, eerder getutoyeerd, maar toch… er is wel ontzag voor de dominee en daarmee toch ook voor het ambt! Je bent toch die man van de kerk en daarmee van God. In een zekere naïviteit en puurheid wordt dit zo gezien en beleefd.
Ja, natuurlijk geldt dat in het bijzonder van de dominee, maar toch ook nog wel van de andere ambtsdragers. Juist daarom worden ze – helaas - met regelmaat van de deur gestuurd. Men heeft liever niet zoveel met God en die man komt toch namens Hem. Anderzijds worden ze daarom ook met grote regelmaat binnengelaten: die man mag je type niet wezen en jij wellicht ook niet zo’n kerkganger, maar je laat de man van God toch niet bij de voordeur staan. Dat kun je niet maken.
Benoeming
Ik koester en stimuleer de diepste gedachte die onder dit gevoelen schuilgaat. In gesprekken over het ambt, zowel op catechisatie als bij een geroepen ambtsdrager, gebruik ik vaak de woorden uit het Johannes-evangelie: een ambtsdrager is een mens van God gezonden. Dat is dus echt wat anders dan iemand die een paar taken doet. Het heeft meer te maken met zijn dan met doen.
Hoe kijken kerkenraadsleden zelf tegen het ambt aan? Zien zij zichzelf als ‘een mens van God gezonden’ of schrikken ze van deze woorden terug? Onlangs hebben we in onze wijkgemeente weer een traject doorlopen in verband met aftredende en niet herkiesbare ambtsdragers. Hoewel er wel gelegenheid is om namen in te dienen, gebeurt dat hier doorgaans nauwelijks. Er worden namen genoemd in de kerkenraad, waarbij we in onze wijkkerkenraad een gezonde leeftijdspreiding in de gaten houden. Na een jaar rust de ‘oude paarden’ van stal halen is immers de weg niet, al besef ik best dat er gemeenten zijn die graag anders zouden willen, maar niet anders kunnen (en helaas ook gemeenten die anders zouden kunnen, maar niet willen). Het moderamen stelt een lijstje met namen samen. Er wordt aan het begin van de vergadering gebeden om wijsheid, zorgvuldigheid met het oog op de verkiezing van de ambtdragers. Er worden nog een aantal opmerkingen gemaakt door de wijkouderlingen van de verschillende broeders. Ten slotte wordt er gestemd. Er zijn agendapunten die langer duren…
De verkozen broeder krijgt een benoemingsbrief bezorgd met daarin de zinsnede dat hij ‘door de gemeente en mitsdien door God zelf is geroepen’. Deze brief wordt doorgaans als behoorlijk ingrijpend ervaren. Soms zelfs als het bekende briefje uit de hemel. Midden in het drukke leven is daar ineens die brief: de kerk roept, God roept…Vervolgens heeft de betreffende broeder zo’n anderhalve week de tijd om te beslissen. In die anderhalve week gaan er twee broeders van de kerkenraad langs. Zij bespreken vaak de meer praktische en functionele kanten die het ambt met zich meebrengt. Het gesprek dat ik vervolgens met de betreffende broeder heb, is vaak algemener. Wat betekent het ambt? Wat is roeping? Hoe krijg je duidelijkheid? Dat men niet gewoon ‘nee, want ik heb het al zo druk’ kan zeggen, beseft men.
Geroepen
Ik heb weleens getwijfeld aan bovengenoemde methode. Zou het niet meer bij de tijd zijn om eerst maar eens te overleggen, te polsen, te polderen. Dat zou soms ook een verkiezingsronde schelen. En ja, zo’n benoemingsbrief heeft toch wel iets van een bombrief… ‘Jullie hebben m’n leventje behoorlijk overhoop gegooid dominee, dank je wel’, zo zei een benoemde broeder glimlachend. Toen ik vroeg hoe ik dat ‘dank je wel’ moest opvatten, zei hij eerlijk dat hij dat zelf ook niet helemaal wist. Aan de ene kant cynisch, maar aan de andere kant is hij inmiddels vol liefde ‘in dienst’. ‘Ik kon er toch niet onderuit, al wilde ik dat wel. God heeft mij geroepen.’ Dwars door de mensenstemmen - ja, ook door die stemmen die soms vals klinken - klinkt toch Gods stem, wordt Gods stem gehoord.
En dat overleggen, dat polsen? Natuurlijk, er moet gekeken worden naar een zekere geschiktheid, maar op voorhand vragen of een geschikt iemand er wat voor voelt, of het inpasbaar is? Die kant wil ik toch niet op. Op die manier kweek je naar mijn smaak een functioneel ambtsbesef, een denken in mogelijkheden en uren. Zo worden ‘onwillige’ mensen nauwelijks meer gewonnen, terwijl juist zij zo geschikt kunnen zijn. De radicaliteit van de roeping wordt daardoor ook te veel verzwakt. Jezus polste geen mensen. Hij polderde ook niet. Hij riep! Het lichaam van Christus, de gemeente, moet daarin naar mijn smaak niet teveel afwijken van haar Hoofd. Dus toch maar die brief… Ja, zo worden ook drukke dertigers en veertigers geroepen. Zou de Here niet juist ook recht hebben op je hebben in de kracht van je leven, zo vraag ik regelmatig? Het kan trouwens ook nog een bescherming zijn voor je geestelijk leven.
Natuurlijk is dit een hoge visie op ambt en op roeping, in de ogen van velen te hoog. Maar ik dien liever de soep zo heet mogelijk op. In de praktijk wordt zij toch nooit zo heet geheten.
Hoog denken
Of de kerkenraad beïnvloed wordt door management-elementen? Ja, gelukkig wel. Tijdens de kerkenraadsvergadering staat de laptop op tafel. Als het meezit zijn de notulen inclusief een actielijst met planning al in de mailboxen geland voordat ik thuis ben van de vergadering. Daar is niets mis mee. Integendeel. Laten we ambt en management niet te snel tegenover elkaar zetten als zijnde de strijd tussen geest en vlees. Maar al te veel wordt er met een beroep op de Geest of het ambt niet professioneel gewerkt en onzorgvuldig met tijd en middelen omgesprongen. Of erger nog: ‘we zijn tenslotte ook maar vrijwilligers…’ Wat de hervormde gemeente te Katwijk betreft zie ik het als een roeping om het hoge ambtsbesef onder het gewicht van de huidige tijdgeest niet te laten neerdrukken tot een ‘paar uren voor de kerk baantje’, maar hoog te houden. Tegelijk… meer functioneel denken en handelen is soms zeer nodig! Juist wie hoog denkt, zal niet ‘vanuit de hoogte’ praten, maar vooral laag dienen en dat is toch vooral onze hoge roeping!
Drs. Bert Karel Foppen is predikant (PKN) te Katwijk en redacteur van Kontekstueel
Mailadres: