mei 2012 (26e jaargang nr. 5)
P. van den Heuvel
Waar staat het ambt?
Bij het ambt zitten we niet alleen met praktische vragen. Het is niet eenvoudig om de vacatures te vervullen. Steeds vaker dreigt een tekort aan ambtsdragers te ontstaan. Hoe komt dat, waarom is het lastig om ambtsdragers te vinden? Natuurlijk heeft iedereen het druk met werk en gezin. Dat speelt een belangrijke rol. Maar men ziet er (ook) tegenop, omdat je niet goed weet waar je aan begint. Waar staat het ambt voor, wat wordt er van je verwacht?
De rol van de ambtsdrager is onduidelijk. Je wilt niet zo’n ouderling zijn als die zwartkijkers uit ‘Een vlucht regenwulpen’ van Maarten ‘t Hart. Maar je bent als ambtsdrager ook niet alleen een klusjesman van de gemeente. Als er wat te doen valt wil ik me best inzetten, maar daar hoef ik toch geen ambtsdrager voor te zijn? Achter deze verlegenheid ligt de bijbels-theologische vraag: wat is eigenlijk het ambt? Wat is zijn positie ten opzichte van de gemeente?
Wat is het ambt?
In de bijbel is het woord ‘ambt’ vooral te vinden in het Oude Testament: het ambt van zangers en poortwachters, van priesters en levieten en dat van de hogepriester. In het Nieuwe Testament wordt het woord ‘ambt’ alleen gebruikt bij de opziener (1 Tim. 3:1). In het kerkelijk spraakgebruik zijn tal van omschrijvingen in omloop. Ik noem er twee, die tegelijk de ontwikkelingen in denken van de laatste decennia laten zien.
Prof. Lekkerkerker omschreef het ambt als ‘een leidinggevende werkzaamheid, waarin iemand is gesteld door een hoger gezag en ten gevolge waarvan hij met volmacht komt tot anderen’ (1971). Een notitie van de Raad van Kerken in Nederland uit 2005 omschrijft ‘het kerkelijk ambt [als] een dienst in het midden van de gemeente die bedoelt de gemeente bij haar identiteit (en dus ook haar opdracht) te bewaren’. We signaleren een zekere verschuiving. Lekkerkerker zet in bij het hogere gezag dat volmacht verleent waardoor het ambt bepaald wordt door de gezagsverhoudingen. De Raad van Kerken spreekt over een dienst die niet van bovenaf functioneert, maar juist in het midden van de gemeente. Wat mij betreft zal het zaak zijn die twee verschillende benaderingen niet tegen elkaar uit te spelen, maar ze in een goede balans te houden.
De nieuw-testamentische gemeente
Om de verhouding ambt en gemeente te bepalen stellen we allereerst vast dat de christelijke gemeente niet is gesticht door de apostelen. Er waren van meet af aan apostelen, geroepen door Jezus zelf. Maar hun primaire opdracht was om in de wereld van Jezus Christus te getuigen, van Jeruzalem tot aan de einden der aarde. Bij de vorming van de gemeente in Jeruzalem in Handelingen 1 en 2 spelen ze geen doorslaggevende rol. Daarin staan centraal het gebed om de Geest en de uitstorting van de Geest. Dat gebed om de Geest is een gemeenschappelijk gebeuren van de apostelen, samen met de vrouwen en de broers van Jezus (1:14).
Bij de tussentijdse apostelverkiezing neemt Petrus het initiatief, maar het is een zaak van de geloofsgemeenschap als geheel, van 120 personen. Zij stellen het dubbeltal, bidden om Gods leiding en verkiezen - nadat het lot is geworpen - bij acclamatie Matthias tot apostel. Op de Pinksterdag zelf wordt de Geest op allen uitgestort, de apostelen en de andere leerlingen beginnen allemaal in andere talen te spreken zoals de Geest hen ingaf (2:1 en 4). Aan Petrus is de taak toebedeeld het gebeuren te duiden vanuit de Schriften. Jongeren en ouderen zien visioenen, mannen en vrouwen profeteren. Hij maakt duidelijk: dit is het werk van de Geest, zoals de profeten hebben voorzegd (2:17,18). Het is de verhoogde Christus zelf die door zijn Geest de gemeente heeft gevormd (2:32,33).
Het is van belang dit uitgangspunt vast te houden: de gemeente is niet van de ambtsdragers, het ambt komt erbij om te duiden, om het licht van het Woord te laten schijnen over wat gaande is. Als sommigen dreigen te vervallen aan vroomdoenerij (Ananias en Saffira) treedt het ambt op om te ontmaskeren en zo de gemeente voor corruptie te behoeden (5:3). Als door spanningen tussen belangengroepen conflicten dreigen te ontstaan die de eenheid van de gemeente in gevaar brengen, roepen de apostelen de gemeente op daar zelf iets aan te doen (6:3). Als theologische tegenstellingen tot scheuring dreigen te leiden, wordt in Jeruzalem een samenkomst belegd om de geschilpunten te bespreken. De apostelen en de oudsten besluiten samen met de hele gemeente (15:22) om richtlijnen uit te vaardigen waaraan iedereen zich moet houden. Zo zetten de apostelen in wisselwerking met de gemeente de koers uit en bewaren ze de gemeente bij het heil in Christus.
Regeren
De gemeente is van Christus, vervuld van de Heilige Geest, een geestelijke gemeenschap. Het is Christus die zelf zijn gemeente regeert door zijn Geest en Woord. De regering der kerk komt aan Christus toe, niet zomaar aan de ambtsdragers. De regering der Kerk wordt ‘uitgeoefend in vergaderingen waarin de ambten bijeen zijn’, luidde art. V-1 in de hervormde kerkorde. Van Ruler onderstreepte daarbij dat de regering dus niet door maar in die vergaderingen geschiedde. In de vergadering, maar door Christus zelf!
De kerkorde van de Protestantse Kerk is iets minder subtiel, maar zegt ook dat de leiding in de kerk is toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen opdat ‘alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de Kerk’ (art. VI-1 kerkorde PKN). Het regeerambt komt primair aan Christus toe. In de protestantse kerkorde wordt (sterker nog dan in de hervormde) de nadruk gelegd op de gemeente. De gemeenten gaan aan het ambt en de ambtelijke vergaderingen vooraf. ‘De gemeente, daartoe begenadigd door de Geest, is geroepen tot de dienst van het Woord van God.... Alle leden van de gemeente zijn geroepen en gerechtigd hun gaven aan te wenden tot vervulling van de opdracht die Christus aan de gemeente geeft’ (art. IV-1/2). De gemeente is de charismatische gemeenschap, de Geest is aan haar niet minder geschonken dan aan de ambten. Pas daarna komen de ambtsdragers in beeld. Deze volgorde geeft een gezond tegenwicht tegen elke neiging tot ambtshoogheid waarbij men ambtsdragers beschouwt als mensen die de gemeente onder de duim moeten houden.
Zoals wel gezegd wordt: de gemeente is de draagster van de bedoelingen van de kerk.
Functioneel
Kom je dan niet onherroepelijk uit bij een functionele visie op het ambt? Wanneer zo sterk het accent op de gemeente wordt gelegd, kan de gedachte ontstaan dat de gemeente zich zelf wel redden kan en geen ambtsdragers meer nodig heeft. Nu ja, er moeten natuurlijk de nodige klussen worden opgeknapt. Daarvoor worden mensen aangewezen die namens de gemeente een aantal taken uitvoeren. De goten van de kerk moeten worden schoongemaakt, de registers bijgehouden, de rechtspersoon bestuurd, en zo meer. Zijn de ambtsdragers de managers van de kerk? Is de kerkenraad louter een bestuurscollege of een uitvoerend orgaan?
In art. IV-3 van de kerkorde komt de kerkenraad in het vizier: ‘De gemeente geeft gehoor aan haar roeping door onder leiding van de kerkenraad de samenhang in haar leven en werken te bevorderen en alles te richten op de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst in de wereld’. De lof van de Naam en de dienst in de wereld blijven de roeping van de gemeente als geestelijke gemeenschap. Maar de bijbel heeft weet van Geest en vlees! De geest is wel gewillig maar het vlees is zwak. Ook in een geestelijke gemeenschap kan het al te menselijk toegaan. De broederlijke liefde is soms ver te zoeken, de verdraagzaamheid staat voortdurend onder druk. In de charismatische gemeente heeft ieder zijn eigen gave van God. Er is verscheidenheid aan gaven maar die kunnen op spanning komen te staan. Denk aan de gemeente in Korinthe (1 Kor. 12 en 14). Daarom heeft de verhoogde Christus aan de gemeente een waaier van ambten en bedieningen geschonken, om elkaar bij de les te houden, bij de les van het Evangelie. Om de groei van het lichaam te bevorderen, om te voorkomen dat we achter elke hype aanlopen, om de eenheid te bewaren en voor verdieping te zorgen (Ef. 4:11-16).
Dat is de centrale roeping van het ambt: om ons tot de orde te roepen, tot de orde van het Koninkrijk van God.
Vrouw en ambt
In de discussie over de vrouw in het ambt staat dikwijls centraal het thema dat de vrouw niet mag heersen over de man. Ze mag als vrouw niet regeren en geen gezag uitoefenen (behalve natuurlijk koningin Beatrix maar dat is iets anders). Gelukkig begint men er langzamerhand van terug te komen dat de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift maar tot één uitkomst kan leiden, namelijk dat je principieel tegenstander bent van de vrouw in het ambt. Geleidelijk aan begint het besef door te dringen dat het zo simpel niet ligt. Trouw aan de Schrift kan ook tot een andere opvatting leiden. Dan wordt aan andere bijbelse gegevens meer gewicht toegekend. Bij voorbeeld dat de vrouwen nota bene als eersten tot het getuigenis van de opstanding zijn geroepen. Dat mannen én vrouwen profeteren en onderwijzen, dat Paulus Priscilla en Aquila zijn medewerkers in Christus Jezus noemt, dat in Christus vroegere tegenstellingen zijn doorbroken (in Christus is noch man noch vrouw).. en ga zo maar door. Deze gegevens zijn niet nieuw, maar moesten het voorheen steeds afleggen tegen het zwaarwegende dat de vrouw ‘niet over de man zal heersen’ (1 Tim. 2:12).
Het is mijn stellige overtuiging dat de vaak krampachtige discussie over ‘de vrouw in het ambt’ samenhangt met een eenzijdig accent op het ambt als regeer-functie. Waar de nadruk meer gelegd wordt op het ambt als dienst in het midden van de gemeente, komen de dingen anders te liggen. Het ambt als dienst heeft oude papieren. Ik hoef alleen maar te herinneren aan de Dordtse kerkorde van 1619, waarin niet van ambten maar van diensten wordt gesproken. Maar belangrijker is het gesprek van Jezus met zijn leerlingen, kort voor zijn dood. Ze maakten ruzie wie van hen de meeste zou zijn in het Koninkrijk. Jezus wees hen terecht: in de wereld gaat het om macht en heerschappij. Maar bij Jezus geldt de wet van het Koninkrijk: zo zal het bij u niet toegaan! Wie van jullie de eerste wil zijn, zal jullie dienaar moeten zijn. De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen (Matt. 20:26-28).
De vrouw zal over de man niet heersen, en ook omgekeerd: de man zal over de vrouw niet heersen. Beiden zijn geroepen dienstbaar te zijn, aan Christus en aan elkaar, in het midden van de gemeente. Wat mij betreft: ook in de ambten. Het bedienen van het Woord, het uitleggen van de Schriften, de opbouw van de gemeente, het bewaren bij de roeping van de gemeente, dat alles is geen vorm van heersen maar van dienen: de dienst aan het Woord.
Representatie
Is er in het ambt ook iets van gezag, van volmacht? In het ambt zit iets van representatie. Daarmee geven we aan dat de ambtsdrager niet namens zichzelf komt. Hij of zij weet zich gezonden, vertegenwoordigt Christus. Wie u ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft (Matt. 10:40). Komt daarmee de ambtsdrager toch niet boven (of in elk geval tegenover) de gemeente te staan? De bijbelse term voor representant is beelddrager. De mens, man en vrouw, was geschapen naar het beeld van God (Gen. 1:26v, 5:1v). Christus is de nieuwe mens, het beeld Gods. Hij representeert God op deze aarde, in hem wordt de heerlijkheid van God openbaar in deze wereld (Kol. 1:15; 2 Kor. 4:4). Van de gelovigen wordt opnieuw gezegd dat zij beelddragers zijn: ze worden herschapen naar het beeld van hun Schepper. Ook nu wordt elk onderscheid afgewezen: dit geldt van allen die vernieuwd zijn door de Heilige Geest (Kol. 3:10v). Christus krijgt in hen gestalte (Gal. 4:19).
De gemeente representeert God in de wereld. Van ambtsdragers kan in zekere zin gezegd worden dat ze de gemeente vertegenwoordigen. Ze worden door en uit de gemeente gekozen om in haar naam bepaalde taken te vervullen. Ze doen dat samen met andere gemeenteleden die ook geroepen zijn tot de dienst van Christus, in pastorale zorg, het omzien naar jongeren, door elkaar de vergeving aan te zeggen, door te vertroosten en te vermanen, in het vervullen van de missionaire roeping. Maar het is te weinig als we alleen zeggen dat ze de gemeente representeren. Ambtsdragers zijn geen volksvertegenwoordigers.
Ze zijn in de gemeente ook op een bepaalde wijze representanten van Christus zelf. Het behoort tot hun bijzondere roeping de gemeente op te bouwen en haar te bewaren bij haar roeping. Daarin geven ze leiding aan de gemeente en kunnen ze tegenover de gemeente komen te staan. Zoals Paulus met apostolische volmacht Petrus terecht heeft gewezen (Gal. 2:11), zo kunnen ook ambtsdragers vandaag geroepen worden om corrigerend en sturend leiding te geven. Bijvoorbeeld als de gemeente dreigt af te zakken naar het peil van een gezelligheidsvereniging waarin het vooral aantrekkelijk en leuk moet zijn. Als ze een gesloten bolwerk dreigt te worden waarin de evangelische gastvrijheid ver te zoeken is. Als de gemeente een geheim genootschap lijkt te worden waar slechts de taal van eeuwen geleden wordt gesproken. Als ze een optelsom van stromingen wordt waarbij men geestelijk aan elkaar voorbij leeft. Als de eenheid van de gemeente wordt verbroken doordat er voor de jongeren nauwelijks plaats is. Dan kan het nodig zijn dat de ambtsdragers met volmacht handelen, met gezag spreken. Twee kanttekeningen zijn daarbij op hun plaats:
a. Die volmacht wordt altijd gezamenlijk uitgeoefend. Het gezag berust nooit bij de enkele ambtsdrager maar bij de ambtelijke vergadering. Het is nodig dat we daarin gezamenlijk optreden. Niet alleen samen met gelijkgezinden, maar samen met alle heiligen. Elk mens heeft de toetsing en tegenstem van de ander nodig, ook de geestelijke mens, ook de ambtsdrager. Om te voorkomen dat het vlees gaat regeren.
b. De ware volmacht ligt niet in de persoon maar in het Woord dat hij of zij brengt. Geen enkele christen en ook geen enkele ambtsdrager heeft per definitie gezag. Al komt er een engel uit de hemel: als hij iets anders vertelt dan het Evangelie, luister niet naar hem. Sterker nog: die zij vervloekt (Gal. 1:8).
Op deze wijze vervult de kerkenraad zijn geestelijke roeping. Zo kunnen ambtsdragers dienstbaar zijn aan de opbouw van de gemeente van Christus.
Dr. Piet van den Heuvel is emeritus predikant (PKN) en bestuurslid van de Stichting Kontekstueel
Mailadres: