november 2012 (jaargang 27 nr. 2)
P.L. de Jong
Het zit in de kerkgang
‘Zolang ik me maar in mijn christennetwerkje beweeg gaat het goed met mijn geloof in God, maar ben ik veel in het netwerk van vrienden, familie en collega’s die zonder geloof en God leven, dan voel ik het geloof heel snel wegzakken en denk ik: is het niet allemaal verbeelding.’ Dat zei tijdens een bijbelstudie iemand (vrouw, 28, arts), die zich na een traject van ongeveer tien jaar had laten dopen.
Voor je geloof heb je een algemeen religieus referentiekader nodig, dat je - zonder dat je er erg in hebt - bevestigt in een basaal gevoel, hoe dun ook, van aanwezigheid van God. Is dat er niet, dan voelen God en geloof al snel als verbeelding.
Geloof is privé
De opmerking bleef bij mij haken. Het algemene religieuze kader lijkt in ons land bijna helemaal opgelost, grondiger dan bijvoorbeeld in Duitsland of Engeland. In tal van publicaties wordt dit uitvoerig uitgelegd. In veel sectoren van onze samenleving - werk, onderwijs, sport, politiek, maatschappelijke organisaties - kom je weinig gelovigen meer tegen en heb je in elk geval de indruk dat geloof /religie op de werk- en leefvloer er voor weinig mensen nog toe doet. Zelfs niet als frustratie. Er zijn nog wel overal gelovigen - christenen en moslims, vagen en overtuigden - om je heen, maar zij bepalen nergens de sfeer. Geloof is privé. In de biotoop waarin wij leven is nauwelijks nog een natuurlijke bevestiging van het geloof. Laatst hoorde ik een rooms-katholiek zeggen: ‘Jullie protestanten lazen altijd veel in de bijbel, bij ons was niet eens een bijbel in huis, maar God zat bij ons wel in de soep.’ Maar ook in roomse soep zit bijna niets meer van God.
De zuilen liggen nu echt achter ons. Uitvaartleiders en seculiere geestelijken grossieren op het kerkhof in seculiere invoelende praatjes over pijn en verdriet. Mensen hebben het niet eens in de gaten. ‘Besef, zij ligt niet daar – hand richting kerkhof - maar ze is bij u hier’ - hand op het hart. Illustratief is de manier waarop grote protestantse christelijke organisaties als het christelijk onderwijs, de NCRV, het CNV en vooral het CDA geen raad meer weten geloof in God te optimaliseren in concrete praktische visies. Men geneert zich. Ze geloven allemaal alleen nog in mensen, gevoel en ontroering, zo te horen op radio en tv. Maar in meer persoonlijke interviews blijken alle CDA-politici heel religieus en gelovig – en zelfs kerkelijk - te zijn. In de praktijk weet men van de C alleen nog wat algemene chocolade te maken. Kennelijk voelt iedereen wat zijn geloof betreft zich zo op zichzelf teruggeworpen, dat God overal buitengehouden wordt. Niemand lijkt meer in staat op een authentieke manier zijn geloof te laten oplichten. Hooguit als verwijzer naar waar men vandaan komt. Maar zulke verwijzingen functioneren meestal als excuus.
Geloven in God gaat naar mijn idee op het moment nog het beste in een kerk, op zondag, in kerkdiensten, gesprekskringen en netwerkjes van christenen. Voor velen zou het wel eens kunnen zijn dat de kerk met zijn hoofdactiviteit op zondagmorgen nog de enige plek is waar ze hopen God tegen te komen, geloof te vinden en in hun geloof geoefend en toegerust te worden. Mijn stelling is de laatste tijd: geloven doe je in de kerk of je gelooft al heel gauw niet meer.
Cruciaal brongebeuren
Zit het dan in de kerkgang? Zolang ik dominee ben heb ik mensen ontmoet die zeiden: ‘Dominee, het zit ‘m niet in de kerkgang!’ Onder hen velen die zichzelf makkelijk excuseerden of op zondag gewoon liever wat anders deden. Of ze hadden in het dorp ruzie gemaakt met de eigen of een andere familie of ergens de pijnlijke ervaring opgedaan dat een kerk ook ‘de samenvatting van alle frustraties’ kan zijn (Kuitert). Onder hen ook mannen en vrouwen in belangrijke posities. In interviews was vaak het eerste wat ze over hun geloof zeiden: ‘Ik ben wel gelovig maar niet zo een die elke zondag vooraan in de kerk zit!’ Zelfstandig dus en zelfbewust, ze hadden de kerk maar een paar keer per jaar nodig. Geen geduld om een uur stil te zitten, ook nog een kindermoment verduren, daarna een niet als relevant ervaren bijbelmoment. Ik kan me er wel iets bij voorstellen. Zonder geloof vaart niemand wel, maar zonder kerk gaat dat misschien nog wel zo goed, zo straalde menigeen uitdagend uit. Vaak op dit punt bevestigd door dominees die voor de teruglopende kerkgang in hun gemeente ook de mantra hanteren: het zit niet in de kerkgang. Zelf deed ik altijd mijn best dit statement tegen te spreken. Nooit met succes. Het was ook geen makkelijk gesprek, omdat je als dominee beter dan wie ook weet dat het geloofwaardig christen zijn inderdaad niet in de kerkgang zit, mensen soms te beschadigd zijn voor een kerkbank en sowieso voor een groep, te intelligent soms, of te gevoelig en wat niet al en hoe juist in een kerkdienst je het laatste beetje geloof uit je kan voelen wegstromen.
De situatie is intussen heel anders geworden. De samenleving zit nu zo in elkaar dat je God bijna nergens meer spontaan tegen komt. Laat duizend bloemen bloeien? Wat er bloeit aan bloemen kan hier en daar ontroerend mooi zijn. Maar God zelf komt men er niet meer in tegen. Zonder intensieve kerkbetrokkenheid en kerkgang en daarmee participatie in het mysterie van het geloof ben je als gelovige nergens meer. De bekende zin van Cyprianus ‘Buiten de kerk geen heil’ zou voor onze context wel eens kunnen betekenen: Buiten de kerkgang geen heil van God, heil met hoofdletters.
Dat maakt de zondag in onze context tot cruciaal brongebeuren als gelovige gemeenschap, voor samen en individueel. Gebeurt het heilige (Immink) niet op zondag in een eredienst, samenkomst, ontmoeting al of niet met veel voor- en naprogramma - dan gebeurt het helemaal niet meer. God laat zich vooral nog thuis vinden. In zijn Huis. Dat geldt voor zo ongeveer iedereen. Ik bedoel: dat je hem of haar vooral op het eigen adres moet zoeken, wil je hen ontmoeten. Je komt hen ook wel tegen in de tram of op de markt, je praat even, vaak zwaai je alleen, maar heb je hem of haar nodig, dan ga je langs waar men woont. Waarom zou dat van God niet gelden? Op het moment hangt er dus veel af van deze samenkomsten. Als mogelijk meest kansrijke plek voor een ontmoeting, een woord, een flard, een beleving, een aanwijzing. Maar de vraag is of, globaal gezien, onze protestantse kerkdiensten inhoudelijk, communicatief en qua vormgeving dit ook kunnen dragen.
Meer kerktrek dan we denken
Er mag decennia lang een sterke trend zijn om met geloof, spiritualiteit, god en God bezig te zijn zonder betrokkenheid bij een kerk als instituut, toch moet je je daar niet op verkijken. Kerken zijn nog lang niet overbodig geworden. Je moet dan wel iets anders bieden dan bol.com ook zou kunnen bieden. Oftewel: God, het evangelie zelf. Er mag veel kerkelijke bindingsangst en afkeer zijn, ook wel vrijblijvendheid genoemd, maar dat belet mensen niet van de kerk gebruik te maken. Oude monumentale kerken blijven in trek als herinnering en ruimte van God, waar je even kunt binnenlopen en een kaars aansteken in goede en kwade dagen. Zet je een oude sfeervolle kerk open, er zijn altijd bezoekers. Niet alleen rondfietsende 60-plussers. Ook jonge mensen, even weg uit de stress. Met de titel dominee kun je in de stad overal aankomen. En ambt staat voor kwaliteit. ‘Bent u een echte dominee? Weet u, ik heb even een echte nodig!’
Kennelijk zitten kerken en hun huizen van God in veel meer hoofden als vertrouwde adressen om even op adem te komen dan wij denken. Er is een tendens dat mensen kerken waarderen en ontdekken als plekken met veel expertise en een mooie ambiance om samen iets te beleven voor of met God. Niet alleen wat geseculariseerde ontroering, maar God zelf. Na een gewoon mooi wereldlijk concert in de Oude Kerk bellen onbekenden wel op: ‘Ik zat zo te denken: zou mijn kind in deze kerk gedoopt kunnen worden?’ – ‘Is het al geboren?’ – ‘Nee, maar het komt gauw.’ – ‘Meld je dan nog eens!’ Vooral jonge mensen, de mensen van het gat in de kerk, de dertigers, voelen vaak aan dat je voor God gewoon in de kerk moet zijn. Onder hen die geen enkele paplepel geloof meekregen. Natuurlijk vaak vrijblijvend maar wel serieus, liever niet zich verbindend aan één kerk, liever aan drie. Zou dat kunnen? Min of meer zoals dertigers graag op een terrasje eten. Niet altijd op hetzelfde. Regelmatig is er een nieuwe kok. Van elkaar horen ze of die nieuwe kok een verbetering is. Zo niet, dan ga je ergens anders heen. Maar je moet wel regelmatig eten. Dat blijft. Ook je ziel is steeds aan iets toe. Daarvoor moet je gewoon in een kerk zijn. Zondagmorgen, God, het Woord, Jezus, gebed, stil worden. Er zijn meer momenten. Waarom zou je zelf je spirituele wiel gaan uitvinden, terwijl je nauwelijks tijd hebt een boek of krant te lezen en er om de hoek een oude kerk staat? Nergens komen ze God tegen, maar in veel hoofden zit, dat je veel kans hebt Hem thuis te vinden.
Iets meekrijgen
In Delfshaven ontstond op een bepaald moment een golf van trouwen en kinderen krijgen. Daar worden mensen ineens heel anders van. Ze ervaren een grote verantwoordelijkheid en kwetsbaarheid. Maar tijd om ze zelf echt wat mee te geven over de zin van het leven, laat staan over God, hebben ze niet. Op veel basisscholen hebben ze het afgeschaft. Laatst was er een discussie over een scholengemeenschap in ‘s Hertogenbosch, waar de leiding het ‘rooms-katholiek’ had afgeschaft. Als je Hem toch nergens in de lokalen tegen komt, haal Hem dan ook van de gevel, was de gedachte. Maar jonge ouders willen vaak dat hun kinderen wel iets meekrijgen. Behalve voor ontmoeting met God als oasemoment in het leven zie ik jonge mensen naar de kerk komen met het oog op hun kinderen. In veel kerken is er actief kinderwerk en kindernevendienst. Je kind laten dopen is een zeer boeiend gebeuren waar je velen voor uitnodigt. In het verlengde liggen leerprogramma’s (relatie, gezin, gebed, kinderbijbel, Alpha). Is hier een natuurlijke insteek? Een kind vormt een sterk motief om zondagmorgen richting kerk te fietsen. Als het dan niet lukt met God, lukt het heel de week niet meer.
Vroom gezelschap of event
Wat betekent dit voor de vormgeving? Heeft de hele bijeenkomst-aanpak in veel protestantse kerken niet iets van een paardentram op de A20? Orgelmuziek, psalmen en liederencultuur, uitleg en verkondiging qua taal, drive, sfeer, toespitsing alleen toegankelijk voor modaal plus met christelijke opvoeding. Het heilige gebeurt er nog steeds, maar wel voor steeds minder geïnteresseerden. Maar ook meer liturgische vieringen met veel kaarsen, Taizé en kyriëgebeden veronderstellen een ziel van mensen die niets hebben met een voetbalstadion of Ahoy met Frans Bauer. Helaas zijn dat er veel. Naar mijn idee moet de eerste vraag vooral zijn: voor wie willen we kerk zijn? En voor wie dus niet? En wat past daarbij?
Is de kerkdienst op zondagmorgen een bijeenkomst van en voor hen die na een lang inwijdingstraject (catechese, spirituele stages en oefeningen) lid zijn geworden, meedoen en aanspreekbaar zijn, de regels kennen, weet hebben waar het om gaat, de eer en de heiligheid van God? Weten wanneer en hoe het heilige gebeurt? Zo’n kerk kan nauwelijks missionair zijn. Hooguit voor wat wanhopig aangespoelden. Maar misschien toch daarvoor kiezen? Dan kies je voor een sterke gemeenschap van louter gelovige gedoopte mensen, klein en zuiver puur voor haar Bruidegom (vgl. A. van de Beek). Zo iets?
Of moet de kerkdienst juist heel toegankelijk zijn en dus iets hebben van een geestelijk missionaire event waaraan je vanuit een zekere netwerkbetrokkenheid makkelijk mee kunt doen en instappen en je laat meenemen in een morgen van ontmoeting met God, luisteren en beleven, vooral ook samen, optimaal aansluitend bij de vrijblijvende serieuze zoeker met zijn verlangen naar God? Een soort volkskerk nieuwe stijl, een plek waar je makkelijk in en uit loopt en ook geraakt wordt?
Als kerk moeten we veel meer kerk aanbieden. In de eerste plaats op zondagmorgen als oorsprongmoment. Immink neemt in zijn boek over de protestantse kerkdienst nadrukkelijk zijn uitgangspunt in de opstanding van Christus. En de morgen blijft het moment van Gods eerste en bevrijdende woord: licht. Naar mijn idee het beste moment voor ontmoeten van God. Met een verkondiging die de bijbel zo uitlegt en verkondigt dat die mensen raakt in hun gewone gang. Met aandacht voor kinderen in eigen ruimten, zodat jonge ouders even van hen af zijn en zich echt kunnen open zetten voor God. Ruimte ook voor getuigenissen, verhalen, bijzondere gebeden, mits zinvol en niet als compenserende opleuking van een dun weinig zeggend preekje.
Maar er is meer zondag dan zondagmorgen. Ook op werkdagen zouden er kerkmomenten moeten zijn voor wie in het weekend door de sociale stress - Zijn de kinderen bij jou of zijn ze bij mij? Moet ik naar moeder of gaat zus? - al gauw groggy in de touwen hangt. Korte vieringen ‘s morgens en aan het begin van de avond. De beste evangelisatieplek zou op het moment wel eens een kerkruimte kunnen zijn. Tenzij het een ruimte is die alleen maar verkilt en vervreemdt. Die kerken kunnen dicht.
Ecclesiologie
Als je God alleen nog in de kerk tegenkomt en alleen daardoor Hem opmerkt in de dingen van het gewone leven - kerkdienst als ijkbeleving van God tegen de verzoeking: is het niet allemaal verbeelding? - dan dringt zich de vraag naar een passende ecclesiologie op. De gemeente als volk van God onderweg, met betrekkelijk weinig mensen die vooraan lopen en heel veel meelopers en meelifters, heeft mij vaak geholpen. Ook het beeld van de herder en de kudde. Vooral dat er meer kudden zijn. In Delfshaven leerde ik dat de morgenkudde een andere is dan de middagkudde. En de avondkudde - praise and worship - nog weer anders. Maar misschien moet een kerk op dit moment vooral een huis zijn. Geen klooster met dikke muren en zware deuren. Maar een huis waar mensen thuis komen en God vinden. En elkaar en zichzelf.
Ds. Piet de Jong is emeritus predikant te Rotterdam-Delfshaven (PKN) en redacteur van Kontekstueel. Mailadres: