Skip to main content

november 2012 (jaargang 27 nr. 2)

W. Dekker en J. van Noppen

Preken over de ‘gegeven tekst’

Drie jaar geleden besloot ds. Bas van der Graaf, missionair predikant in de Amsterdamse Jeruzalemkerk (PKN), het avontuur aan te gaan: voortaan zou hij trouw het oecumenisch leesrooster volgen. Hij heeft er beslist geen spijt van, zo vertelt hij in dit gesprek.

Zolang ik predikant ben, heb ik er in geloofd dat de verkondiging, de prediking, het hart van m’n werk is. Daar ben ik van overtuigd. De zondagse kerkdienst bepaalt veel: niet alleen de inrichting van de werkweek, maar zelfs de wijze waarop ik m’n werkkamer heb ingericht en de kaartenbak bijhoud. Dat geldt in Amsterdam nog meer dan in mijn vorige gemeenten, omdat ik hier vrijwel elke zondagmorgen voorga. Dat is een bewuste keuze, ja. In een grote-stadsgemeente kom je elkaar doordeweeks niet zomaar tegen. De zondagse dienst is echt een ontmoetingsplek in heel veel betekenissen van het woord. En dat geeft ook een concentratie aan wat daar gebeurt.’

Is dat alleen de beleving van jou, als predikant?

Ik hoor het ook van gemeenteleden. In de wirwar van alle dagelijkse besognes geeft het ritme aan hun bestaan. Het is een rustpunt, om even op adem te kunnen komen. Wat ik daaraan bijdraag is vooral de preek, maar dat niet alleen. Ik heb ook in de loop van de jaren steeds meer oog gekregen voor het belang van de eenheid van een dienst, waarin de verschillende elementen - liederen, gebeden, vormgeving - elkaar versterken. Daardoor ontstaat er een soort flow waarin de aanwezigen worden meegenomen; een innerlijke logica, waarin de dingen op hun plek vallen.’

De afgelopen drie jaar heb je het oecumenische leesrooster gevolgd. Hoe ben je daartoe gekomen?

Ik kwam op het idee door de hernieuwde bezinning op de betekenis van het kerkelijk jaar, in diverse gemeenten in grote steden wereldwijd. Ook in de literatuur over missionair gemeente zijn in de stad trof ik het aan. Bij Webber, en Hauerwas, maar ook in gesprek met collega Gert-Jan Roest (Via Nova, Amsterdam), ontdekte ik de behoefte aan zo’n dragend ritme.’

om uit de buurt te blijven van het subjectivisme?

Ja, maar ook als handvat voor de vorming van gemeenteleden. In al de gemeenten waar wij in Amsterdam mee verbonden zijn, staat discipelschap hoog op de agenda. Leerling zijn van Jezus Christus, in de hoop zodoende leerlingen te maken. Vanuit de hernieuwde bezinning op discipelschap is het een kleine stap naar de Vroege Kerk: hoe ging die om met de inwijding van nieuwe gelovigen?’

Dan vul je het meteen heel concreet missionair in. Een oecumenisch leesrooster kan ook wat boven de werkelijkheid blijven zweven.

Onze eerste reden om, bij wijze van experiment, het rooster te gaan volgen was de behoefte aan de geleding van het kerkelijk jaar. Vergeet niet dat een gemeente als de onze bestaat uit mensen die overal vandaan komen, met zeer uiteenlopende achtergronden. Dan kan ik niet meer terugvallen op m’n gereformeerde-bondsliturgie; die is in deze context niet per definitie samenbindend. Het leesrooster heeft oude papieren, het straalt ook authenticiteit uit. Ik vond het mooi dat de grote feesten daarmee ook in een groter verband kwamen te staan. Toen ik naar Amsterdam kwam, kende ik alleen de lijdenstijdtraditie. Nu ontdekte ik dat je ook op een heel andere manier naar Pasen toe kon leven, en vanuit Pasen weer verder. Er ging een wereld voor me open.’

Wat deed je hiervóór?

In de eerste paar jaar in Amsterdam heb ik thematisch gepreekt, een beetje behoeftegericht.

Van tevoren bedacht ik relevante thema’s, bijvoorbeeld een serie over identiteit. De identiteit van de christelijke gemeente, maar ook je persoonlijke identiteit, je identiteit in Christus, etc. Allemaal belangrijke onderwerpen, maar op de langere duur zat het me toch niet lekker, omdat ik de indruk kreeg dat de bijbel me bij deze aanpak toch te weinig in de weg liep. Voordat je aan de exegese begon, wist je al ongeveer wat de tekst te zeggen had. Het haalde de verrassing eruit. Als je dan eerlijk ging exegetiseren kon je alsnog van je stoel worden geschopt en ik heb steeds geprobeerd me daar echt voor open te stellen. Maar ik ben altijd vuurbang geweest om de teksten te laten buikspreken. Je loopt bij die thematische preken ook het gevaar vooral Tim Keller te citeren en niet echt de bijbel aan het woord te laten komen. Tegen die achtergrond ervaar ik een rooster met ‘gegeven teksten’ veel meer als een tegenover. Overigens sluit het gebruik van een rooster niet uit dat je thema’s aansnijdt, maar dan doordat ze opkomen uit de gegeven teksten. Je moet wel leren omgaan met zo’n gegeven tekst. Wat doet die met jezelf, met je preekproces, de voorbereiding, maar ook: met de context van de specifieke zondag, een doop- of avondmaalsdienst?’

Houd je je consequent aan het rooster? Ook als je denkt: het komt dit keer niet zo uit?

Eigenlijk heb ik er nooit van af hoeven wijken. Het is fascinerend om te zien dat meer dan eens verrassende verbindingen ontstonden vanuit de gegeven tekst naar concrete situaties. We hebben zo vaak in de kerkenraadskamer na afloop tegen elkaar gezegd: we hadden het zelf nooit zo bedacht, maar wat was het weer relevant. Het was voor mij de herontdekking van de relevantie van de Schrift. Die ervaring heeft me ook verlost van de kramp om iedere zondag met iets nieuws te moeten komen. Laat de tekst maar spreken; vaak heb ik gemerkt dat het hele evangelie er in zit.’

De combinatie van evangelielezing, epistellezing en de oudtestamentische lezing is in het rooster soms wat associatief en wonderlijk. Dat hindert je niet?

De ene keer pakt het beter uit dan de andere, maar er zijn toch wel heel wat zondagen dat ik denk: dit is toch wel een mooie verbinding. Het werken met een ‘gegeven tekst’ heeft me wel veranderd. Het houdt me in elk geval heel dicht bij wat ik graag wil zijn en waar ik me ook toe geroepen voel, namelijk dienaar van het Woord zijn. Op maandag- en dinsdag en woensdagochtend ben ik met de voorbereiding in de weer. De nieuwe tekst staat dan als het ware voor me; ik ga ermee in gesprek; ik moet ‘m me toe-eigenen. Donderdag schrijf ik de preek uit. In totaal kost een preek me 11,12 uur. Veel te lang, ja. Marcel Barnard twitterde onlangs dat het in 8 uur zou moeten kunnen…

Hoe heeft de gemeente het experiment beleefd?

In de commissie eredienst bespreken we de signalen die we oppikken; we evalueren periodiek. Niet ieder gemeentelid zal de ins en outs helemaal snappen, maar tot nu toe heb ik het idee wel dat de gemeente er in meegaat. Voor mij is preken een gesprek; met de tekst, met de context toen en nu, met m’n eigen gedachten, onze ervaringen, etc. De preek op zondagmorgen is een uitnodiging en een stimulans om het gesprek voort te zetten. Onze gemeente telt 13 bijbelkringen. Bij de keuze voor het volgen van het leesrooster is meteen besloten daar de bijbelkringen aan te koppelen. Ik schrijf mijn exegese in een vast format; een stuk of 7 pagina’s aantekeningen. Daar voeg ik een aantal vragen aan toe en die gaan dan, samen met de tekst van de preek, naar de kringen. Niet om een preekbespreking te houden, maar om het gesprek over de tekst te voeden. Op die manier kun je werken aan verdieping. Ik hoop dat gemeenteleden door de manier waarop ik hen voorga in het lezen van de Schrift, gaandeweg op het spoor komen dat de bijbel een levend woord is, waarin God zelf tot ons spreekt, als je je daarvoor openstelt. Discipelschap is een belangrijk thema, vandaag. Leerling worden van Jezus en via Hem ook van de Schriften. Nergens heb ik zoveel bijbelse theologie gelezen als in Amsterdam; omdat ik telkens weer op zoek ben naar de zeggingskracht van de Schrift zelf.’

De diensten aan de hand van het rooster hebben een vormend karakter zei je. In de gereformeerde traditie was daar doorgaans de avonddienst voor, de leerdienst. Hangt de avonddienst er door jouw keuze niet maar een beetje bij?

Een groot deel van de kerkgangers is niet meer gewend twee keer per zondag naar de kerk te gaan. Dus ’s morgens bereik ik verreweg de grootste groep. Er zijn nog steeds avonddiensten, maar daarin zoek ik ook wel ruimte voor andere dingen.’

In veel gemeenten is dit een lastig punt. Er zijn veel predikanten die geacht worden twee diensten voor te bereiden, waarvan één leerdienst aan de hand van de catechismus. Weer anderen kiezen zelf voor een invulling, al dan niet thematisch. Maar naarmate de interesse voor de avonddienst afneemt, sta je voor de lastige keuze: laten we het een beetje doorsudderen en misschien een zachte dood sterven, of gaan we er opnieuw in investeren?

Wij hebben er voor gekozen om er zo nu en dan een alternatieve invulling aan te geven, in de vorm van een zondagavondgesprek. Na een vesper van 19.00 tot 19.25 uur, volgt een muzikaal intermezzo, waarna ik een gesprek voer met een min of meer bekende Nederlander, over leven, werk, geloof en kerk. Bijvoorbeeld met auteur/filosofe Désanne van Brederode, met tv-presentatoren Leo Blokhuis of Arie Boomsma, met de joodse schrijfster Bloeme Evers of met oud-Shell-topman Rein Willems. In die gesprekken kan ik elementen inbrengen die ik anders aan de orde zou stellen in een catechismuspreek. De ene gast heeft meer met het geloof dan de ander. Cees Gooijer, emeritus hoogleraar spectroscopie, is een keer geweest. Hij sprak over de manier waarop hij zijn wetenschappelijke werk verbond met zijn geloof. Dat is een heel ander gesprek dan bijvoorbeeld met de voorzitter van de stadsdeelraad van Amsterdam-West, die ik vraag naar zijn visie op de rol van de kerk in de samenleving. Dit soort gesprekken vereist wel enige voorbereiding; je kunt het niet wekelijks plannen. Daarnaast hebben we wekelijk de ‘gewone’ avonddiensten, waar 30-40 mensen komen.'

Het lastige is dat je allerlei andere vormen kunt invoeren (een Taizé-dienst, een vesper, een sing-in, of wat dan ook) met het risico dat je in een poging om de avonddienst een nieuwe impuls te geven de laatste getrouwen nog kwijtraakt.

Er zijn ook bij ons mensen die in gesprekken aangeven dat ze de avonddienst heel belangrijk vinden. Ze komen alleen nooit. De diensten worden door 30-40 mensen bezocht. Het oorspronkelijke doel van de avonddienst is voor een belangrijk deel overgenomen door bijbel- en gesprekskringen. De avonddiensten worden nu voor een belangrijk deel bezocht door mensen die er ’s ochtends niet waren. En door jongeren, veel meer dan ouderen. Hoe we met de avonddiensten verder gaan ligt nog open. We zijn er nog niet uit.’

Terug naar de ochtenddienst: veel predikanten vinden het lastig om de concentratie, de rust en de tijd te vinden voor een wat langere preek. Er moet zoveel aan de orde komen, iets voor de kinderen, extra informatie rond de voorbeden of de collecten, een project zus of zo…

Dat is heel herkenbaar, die spanning. Wij hebben dan ook nog een gemengde liturgie waarin we orgel en band gebruiken. Als je dan gaat ‘stapelen’ wordt de liturgie wel heel vol en duurt de dienst al snel anderhalf uur. Het is van belang erop te letten dat er vaart in blijft zitten. Als mensen daarin meegenomen worden, ervaren ze de dienst niet als te lang.’

Vind je dan ook de rust voor de preek?

Ja, al houdt de vraag me wel steeds meer bezig hoe lang een preek nog mag zijn tegenwoordig. Toen ik in Amsterdam kwam, preekte ik een half uur, maar dat is langzamerhand wat minder geworden. Nog te lang, denk ik vaak. Ik probeer het nu compacter, in 20 minuten.’

Dat heeft ook te maken met je stijl van preken. Als je kiest voor de homilie die de teksten in gesprek brengt met jezelf, de context, de hoorders, dan vergt dat veel meer tijd dan een bondige informatie preekstijl. Kies je er desnoods voor om te ‘snoeien’ in de liturgie, ter wille van de preek?

Tot nu toe niet. In correctie op een bepaalde ontwikkeling in de gereformeerde traditie hebben we uitgesproken dat onze diensten ook een vorm van ‘worship’ zijn. Ruimte om God te eren in liederen en gebeden. De worship heeft een eigen dynamiek. Wij beginnen altijd met drie liederen aan het begin, als opmaat voor de dienst. Goed afgestemd op wat er volgt - we hebben niet twee totaal verschillende diensten in elkaar geschoven.

Je put uit verschillende tradities. Hoe begaanbaar is deze weg voor andere gemeenten?

Dat is de vraag. Wij hebben voor de gemengde liturgie gekozen, omdat we mensen met zulke uiteenlopende achtergronden in de dienst hebben. In de dorpsgemeente waar ik gisteravond te gast was, zou ik het niet overwegen. Van Willem Barnard heb ik geleerd dat het in de liturgie gaat om ‘innen’ en ‘uiten’; je hebt gewone taal en muzikale taal. Het liedboek is niet breed genoeg om iedereen woorden en vormen te geven om te innen en te uiten. Een cursus van Cees van Setten en Kees van der Kooi heeft me de ogen geopend voor het combineren van verschillende muzikale tradities. We hebben het tot volle tevredenheid in ons beleid opgenomen.’

Dat is wel bijzonder: want vaak komt het er op neer dat iedereen water bij de wijn moet doen. Met het risico dat het compromis voor geen van allen bevredigend is.

Dat is een kwestie van stretchen, om eens een typisch ‘Jeruzalemkerk-woord’ te gebruiken. Bij ons weet iedereen: niemand kan het helemaal krijgen zoals hij het zelf graag wil hebben. Dus moeten we leren stretchen. Ik beschouw het als een oefening in het dienen van elkaar. Als je op dat spoor komt, kan er ook iets heel moois ontstaan. Dat mensen ook echt proberen om te leren waarderen wat een ander aanspreekt en mooi vindt, ook als ze er zelf niet zoveel mee hebben. Dat is aardig gelukt denk ik, ook wel een beetje door hobbels heen. Het heeft ook voor de mensen voelbaar gemaakt dat we heel divers, maar ook heel erg met elkaar verbonden zijn.’

Dr. Wim Dekker is hoofd vorming & educatie bij de IZB; Koos van Noppen is hoofd communicatie en innovatie bij de IZB. Dit interview werd eerder opgenomen in de Nieuwsbrief van Areopagus, centrum voor contextuele en missionaire prediking van de IZB: www.izb.nl

Het mailadres van ds. Bas van der Graaf is: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.. Veel van zijn preken zijn te lezen op zijn website: graafwerk.net