januari 2013 (jaargang 27 nr. 3)
A.J. Zoutendijk
Preken in de lijdenstijd - een pleidooi
De vraag waarover ik het wil hebben is deze: Wat beogen we als gemeente en met name als voorgangers in de lijdensweken? Waar zijn we op uit, wat willen we overbrengen? Ik pak een boek uit de kast, dat ik in mijn jongere jaren plunderde; het is een bundel preekschetsen door Jan Koopmans, in de oorlogsjaren predikant van de Noorderkerk in Amsterdam.
Koopmans houdt zeven lijdenszondagen aan en op elk van die zondagen behandelt hij een kruiswoord. Ik realiseer me dat de gemeente al zeven weken voor Pasen geconfronteerd wordt met Golgotha. Dat is niet gering. Zijn de mensen er wel aan toe? Moeten ze er niet heen geleid worden?
Maar nee, de hoorders worden neergezet pal aan de voet van het kruis. Misschien verwachtte de gemeente dat ook in die tijd. Het kruis staat centraal. De benadering van Koopmans is niet emotioneel, niet vanuit de ontzetting en het geschreeuw. Alles draait om God - wat Hij aan het kruis doet door Jezus. Een paar zinnen over het eerste kruiswoord (Vader, vergeef het hun): Daarom zijn de woorden die van het kruis gesproken worden van zo ontzaglijk gewicht. Er is iets van het laatste oordeel in. Het zijn geen ontroerende laatste woorden van een stervende (…). Wanneer de Rechter der ganse aarde Zelf het oordeel op Zich neemt, dan spreekt zijn woord (Vader, vergeef het hun) het geheim der eeuwigheid uit ter rechtvaardiging van de schuldigen, met wie Hij is gegaan in het gericht.
Maximum aan God-taal
Ontzaglijk gewicht, laatste oordeel, het geheim der eeuwigheid. Dat is massieve taal. Het is ook taal van 75 jaar geleden, gedateerd. Maar mijn vraag voor nu is: Wat wil je bereiken als je zo inzet? Ik denk aan het volgende: Golgotha is kennelijk niet de plek van de sprakeloosheid, waar het kwaad zo groot is dat we beter het zwijgen ertoe kunnen doen. Het is ook niet de plek waar we slechts met minimale woorden over God kunnen spreken. In deze trant: hier is God niet te zien en hier heerst de duisternis van zonde en kwaad maar ‘uiteindelijk’ is God hier bezig en de nacht van het lijden zal overgaan in de morgen van Pasen.
Integendeel. Er is hier een maximum aan God-taal. Er is iets dat we alleen bij het kruis te horen krijgen: het laatste en verlossende oordeel. Wat de prediker beoogt, is duidelijk. Hij wil dat de hoorders dit vernemen, geloven en ervan opleven. Want het kruis is de bron van de christelijke vreugde en van de vernieuwing van ons leven.
Het komt erop aan
Dat is de ambitie! In de lijdensweken komt het erop aan. Wat in deze periode gezegd wordt stempelt de gemeente. Dan moet je als voorganger alle zeilen bijzetten, bidden om een goed woord en enig besef hebben waar de hoorders zich geestelijk bevinden.
Beogen wij hetzelfde? Dat zou goed kunnen, maar we maken er op een andere manier werk van. De invulling van de lijdensweken is zo, dat we korter op Golgotha vertoeven. Dat heeft te maken met de invulling van de Stille Week. In steeds meer gemeenten komt men drie keer of vaker samen en in die samenkomsten worden de lijdenshoofdstukken uit een van de vier evangeliën gelezen. Wat beogen we met deze groeiende praktijk? Voor mezelf sprekend: We zoeken verstilling en aandacht. Een clustering van samenkomsten in enkele dagen is een manier om je in het verstrooide bestaan te laten stilzetten. Verder is er de ingang van muziek, meditatief en onderstrepend wat de evangelisten ons zeggen. De overdenkingen zijn meditatief, behalve op de Goede Vrijdag, wanneer er gepreekt wordt, toeleidend naar de viering van het Heilig Avondmaal.
Deze gang van zaken is me sinds jaren vertrouwd geworden en ik ben er dankbaar voor. Er is door deze vormgeving ruimte voor een ieder om eigen gedachten te hebben bij het kruis. Om je eigen invalshoek te vinden. Om in stilte ontroerd en geraakt te worden. Het is een aanpak die aansluit bij de individualisering in onze tijd. Daar kun je op tegen zijn. Je kunt vragen: Wordt het niet mooi en vrijblijvend? Dat moet de praktijk uitwijzen. Voorlopig zie ik meer positieve dan negatieve tekenen.
Lijdenstijd en Pasen
Een andere invulling van de Stille Week: wat betekent dat voor de overige lijdenszondagen? Als we ons in de Stille Week concentreren op het kruis, moeten we dat dan op de voorgaande zondagen ook doen? Of zijn we dan meer bezig met de weg van Jezus? Hij kwam immers met de boodschap van het Koninkrijk en Hij baant de weg erheen door lijden en dood. We gaan in de lijdenstijd met Hem op weg naar Jeruzalem en dat betekent: naar Pasen. Zo vertellen de evangelisten het ons.
De lijdensweken zijn gericht op Pasen. Dat is helemaal waar, maar het is ook een halve waarheid. Het omgekeerde geldt namelijk ook: Vanuit Pasen komt het kruis in het volle licht. Zonder Pasen en Pinksteren hebben wij geen recht en geen reden om het kruis hoog op te richten in de gemeente.
Het is dus te weinig als je zegt (zoals het Liedboek voor de kerken doet): dit is de tijd voor Pasen. Dat wekt de indruk van een overgangsfase, de zure appel waar we doorheen moeten bijten. Maar het kruis is het centrum van ons christelijk geloof. Paulus gaat zover dat hij schrijft: Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus – de gekruisigde (1 Kor. 2). Hij zegt niet: de opgestane. Maar die bedoelt hij wel, want de gekruisigde is de levende Heer. En een andere levende Heer is er niet.
Daarom ligt de prediking van het kruis heel gevoelig. Je moet er zo over spreken dat de hoorders Jezus als de Gekruisigde lief krijgen. Dat ze gaan huilen over zichzelf. En dat het begin van de eeuwige vreugde zich van hen meester maakt (Catechismus, vraag 58). Dat is affectief gezegd, maar het kan ook in deze woorden, uit het avondmaalsformulier: Hij werd gebonden om ons te ontbinden, Hij werd onschuldig ter dood veroordeeld opdat wij in Gods gericht zouden worden vrijgesproken, Hij riep met luide stem ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’ opdat wij door God aangenomen en nimmermeer door Hem verlaten zouden worden.
De lijdenszondagen zijn een goede kans om deze taal in te zingen in de harten van de hoorders en hen erin op te voeden. Zondag aan zondag. Hoe dat vorm krijgt, welke bijbelgedeelten daarbij gelezen worden en welke aanpak de preek bevat – dat is zo gevarieerd als het leven zelf. Waar de hoorders heen geleid worden, dat is cruciaal. De gekruisigde centraal.
Het kruis is redding, maar het is ook een levenshouding. Wanneer schrijft Paulus: Het gaat alleen om Jezus, de gekruisigde? Dat doet hij als er gedoe is in de gemeente over gelovigen die zichzelf betere christenen vinden dan anderen. Er ontstaat een klimaat waarin men elkaar de maat neemt en elkaar passeert. Christen zijn wordt zelfontplooiing en werken aan je eigen imago. Maar het nieuwe leven staat in het teken van het kruis: de ander belangrijker achten dan jezelf; niet alleen je eigen belangen voor ogen houden maar ook die van een ander. Kortom, de gezindheid hebben van Christus (Filip. 2).
Wat beogen we?
Het Isenheimer altaar is het meesterstuk van Matthias Grünewald (1515). Het stelt Christus voor, hangend aan het kruis met rechts Johannes de doper die op Hem wijst als het lam van God. Je kunt ernaar kijken als een geweldige artistieke prestatie; je kunt erdoor geraakt worden omdat het lijden van de gekruisigde je ziel beroert.
Maar het gaat nu om iets anders. In het Isenheimer klooster werden zieken opgevangen die leden aan het Sint-Antoniusvuur, een ziekte met zweren over het lichaam, de lijders stierven een pijnlijke dood. Grünewald beeldde Christus af met deze zweren over zijn hele lichaam. Als een zieke werd opgenomen, werd hij eerst een kwartier lang neergezet voor dit altaarstuk. Ze moesten wel kijken, de lijders. Op die plek konden ze niet anders. En ze geloofden met hun zweren. Paulus zegt ergens: Ik heb jullie Christus voor ogen geschilderd als de gekruisigde (Gal. 3:1, vert. NBG). Christus zo schilderen met woorden dat er voor de hoorders niets anders overblijft dan Hem aan te nemen. Dat is de bedoeling.
Ds. Andries Zoutendijk is predikant (PKN) te Utrecht
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
G.C. van de Kamp
Om Hem te gedenken
In 1989 verscheen in de serie Werkboekjes voor de Eredienst de eerste druk van De drie dagen van Pasen. (In 2001 herzien en herdrukt.) Toen ik het boekje schreef, was ik predikant in Delft. Vanaf 1987 vierden we als hervormde en gereformeerde wijkgemeenten samen de drie dagen van Pasen met diensten op de avond van de Witte Donderdag en de Goede Vrijdag en de late avond van de Stille Zaterdag. Deze traditie duurt voort tot op vandaag.
Ik schrijf vanuit mijn ervaring als gemeentepredikant die in de loop van de jaren vertrouwd geraakt is met een zeer uiteenlopende praktijk van vieringen. In de Christelijke Gereformeerde Kerken, waar ik begon als predikant, bestond de gewoonte van de zeven lijdenszondagen, met aan het slot de diensten op de Goede Vrijdag en de eerste Paasdag. De enige verandering die ik in mijn eerste gemeente introduceerde, was de overgang van zeven lijdenszondagen naar de zes zondagen van de veertigdagentijd. In de Gereformeerde Kerk van Wassenaar-Zuid kon ik een begin maken met de viering van de drie dagen van Pasen.Tot de introductie van de Paaswake is het daar toen niet gekomen.
De redactie vroeg mij de verschuivingen te overzien die gedurende de laatste vijftig jaar plaats vonden met betrekking tot de viering van de Stille Week. De verschuivingen worden voor een deel weerspiegeld in mijn eigen ervaring. Ik zal ze in kaart brengen tegen een bredere oecumenische achtergrond, proberen ze theologisch te duiden en aandacht besteden aan motieven die ik ervoor waarneem.
Lijdenstijd wordt veertigdagentijd
In kerken waar men de drie dagen van Pasen viert, houdt men zich aan de telling van de veertig dagen met zes zondagen. De zes weken voor Pasen tellen weliswaar 42 dagen, maar omdat de zondagen geen vastendagen zijn, blijven er 36 dagen over. Om aan het getal 40 te komen begin je te tellen op de woensdag voor de eerste zondag van de 40 dagen, de zogeheten Aswoensdag.
De traditie van de zeven lijdenszondagen is een typisch Nederlands gebruik, waarbij het getal zeven verwijst naar de zeven kruiswoorden. In mijn jeugd hoorde ik vanaf de zevende zondag voor Pasen preken over het lijden van Christus. Waar deze traditie wordt losgelaten, verdwijnt de gewoonte van de wekenlange meditatie over het lijden en sterven van Christus.
Volgens de klassieke jaarorde, die onder andere bewaard is in het luthers leesrooster, leest men het evangelie van de passie volgens Matteüs in de hoofddienst van de Palmzondag. Maar omdat op deze zondag de dienst meestal geconcentreerd wordt rond het verhaal van de intocht in Jeruzalem, verdwijnt het lijdensverhaal volgens Matteüs naar het Concertgebouw. De dienst op de Goede Vrijdag heeft het karakter gekregen van een lezingendienst. Het evangelie van Johannes ligt op de lezenaar. Vaak is er in deze dienst geen preek. Het gevolg van deze ontwikkeling is dat het lijden en sterven van Christus in de verkondiging veel minder aandacht krijgt dan waar men de ‘klassieke’ lijdenstijd in acht neemt.
Een rondgang (op internet) langs kerken die niet de drie dagen van Pasen vieren, leert dat men toch vaak kiest voor een voorbereidingstijd van zes weken. In die periode leest men op de zondagen dichter bij Pasen echter wel de verhalen uit de passie.
Avondmaal verhuist
In kerken die kiezen voor de viering van de drie dagen van Pasen, viert de gemeente het Heilig Avondmaal in ieder geval op de avond van de Witte Donderdag. Dat betekent voor kerken die gewend waren de maaltijd van de Heer te vieren op de Goede Vrijdag een verschuiving. Tot deze laatste groep behoren kerken van confessioneel type, maar ook in vrijzinnige kerken bestaat deze gewoonte.
Dat het hier om een late ontwikkeling gaat uit de negentiende eeuw, blijkt uit het feit dat de Synode van de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden pas in 1853 tegemoet komt aan de hier en daar levende wens op de Goede Vrijdag het avondmaal te vieren. In de Gereformeerde Kerken is deze gewoonte niet ingeburgerd geraakt.
Het bezwaar tegen de viering van het avondmaal op de Goede Vrijdag is de eenzijdige concentratie op het lijden en sterven van Christus waarbij gemakkelijk uit het oog verloren wordt dat de Heer zelf de gastheer is. De viering van het avondmaal op de avond van de Witte Donderdag en meer nog in de Paaswake getuigt van het geloof dat de opgestane Heer ons aan zijn tafel vraagt.
Herontdekking
Hoewel de Paaswake veel oudere wortels heeft dan de al lang populaire Kerstnachtdienst, is er echt sprake van een herontdekking, niet slechts in de kerken van de Reformatie, maar ook in de Rooms-katholieke kerk. In deze kerk bestond weliswaar de liturgie van de Paaswake, maar deze werd gevierd op de ochtend van de Stille Zaterdag. Van participatie door het gewone volk aan deze vieringen, die vooral in kloosters werden gehouden, was nauwelijks sprake. Het herstel van de Paaswake is te danken aan de Liturgische Beweging in de Rooms-katholieke kerk. De herstelde Paaswake werd voor het eerst gevierd in 1951 en in 1956 tot verplichting verheven. Pas veel later vond deze traditie ook ingang in (sommige) protestantse kerken. Aan deze introductie heeft in hervormde kring de verschijning van De Adem van het Jaar (eerste editie 1962-1963) bijgedragen. In de Gereformeerde Kerken was het werk van G.N. Lammens baanbrekend. Hij stond aan de wieg van de uitgave Anders dan alle andere nachten, een liturgie voor een paasnachtviering van het Convent van Kerken dat destijds de radiokerkdiensten verzorgde. Soms wordt de kritische vraag gesteld of er wel sprake is van een herstel van de Paaswake, als de viering beperkt blijft tot een dienst op de late avond van de Stille Zaterdag en er geen werkelijke nachtwake wordt gehouden.
Bij de introductie van de viering van de drie dagen met inbegrip van de Paaswake, neemt het oecumenisch motief een belangrijke plaats in. Zeker bij de Paaswake speelt de herontdekking in de Rooms-katholieke kerk een grote rol. Het lutherse kerkjaar kende wel de viering van de Witte Donderdag, maar niet de Paaswake.
De weg naar de ontdekking van de liturgische jaarorde in de protestantse kerken is in de eerste helft van de twintigste eeuw geplaveid door de Liturgische Beweging die toen vooral zijn beslag kreeg in de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze beweging had in de tweede helft van de vorige eeuw de wind mee.
In de literatuur vinden we als karakteristieken van de Liturgische Beweging drie momenten. De gemeente is betrokken bij wat in de kerk gebeurt; ze neemt actief deel. Op de tweede plaats krijgt de eredienst het karakter van aanbidding; de taal is die van lofzegging en dank. Op de derde plaats heeft de eredienst een belijdend karakter: de leer wordt in de liturgie belijdenis. Aan die momenten komt ook de viering van de drie dagen van Pasen tegemoet: de gemeente is werkelijk betrokken bij wat in de kerk gevierd wordt. De moderne mens is gevoeliger geworden voor het ritueel dat instrumenten aanreikt om de eigen betrokkenheid te beleven. De vieringen tijdens de drie dagen van Pasen bieden daartoe volop de gelegenheid. In de Paaswake is er het spel met licht en water. Op de Goede Vrijdag kunnen er bij het kruis bloemen gelegd worden of lichtjes aangestoken. Op de avond van de Witte Donderdag en in de viering op de late avond van de Stille Zaterdag wordt de maaltijd van de Heer gevierd.
Evaluatie
Het belang van de viering van de drie dagen van Pasen is dat de samenhang van het lijden en sterven van Christus en zijn opstanding beter bewaard wordt. De traditie die vanaf de eerste lijdenszondag tot en met Goede Vrijdag in de verkondiging stil stond bij het lijden en de dood van Christus had moeite met de betekenis van Pasen. De herontdekking van de klassieke viering betekent een heilzame correctie. Ook voor de viering van het avondmaal. De eenzijdige concentratie op de gedachte van de verzoening door het bloed van Christus, laat andere aspecten van de maaltijd van de Heer onderbelicht. Het avondmaal kan weer een viering worden ‘waar de Levende zelf met heel de eschatologische werkelijkheid van het verlossend pascha in woord en teken in ons midden is’ (Lammens).
De veertigdagentijd herinnert zeker bij het hanteren van de klassieke lezingen aan de tijd van voorbereiding op het ontvangen van de doop met daarbij behorende vasten. Niet voor niets neemt de gedachtenis aan de eigen doop in de paaswake in huidige liturgieën een prominente plaats is. De accentverschuiving is duidelijk. Maar als dan ook nog de Palmzondag niet meer behandeld wordt als Passiezondag en de prediking op de Goede Vrijdag vervalt, gebeurt precies het omgekeerde van wat ik als kind meemaakte. De verkondiging over de laatste dagen van Jezus valt stil. Ik heb dat op den duur als een gemis ervaren. Zeker dichter naar Pasen toe – op de passiezondagen, de vijfde en zesde zondag in de veertig dagen – valt te bepleiten ook in de verkondiging aandacht te geven aan de eigenlijke passie. Het is daarom belangrijk op een evenwichtige manier om te gaan met de accenten van de beide tradities.
Wie in de Stille Week de Heer op de voet volgt en zich de gebeurtenissen te binnen brengt die in de evangeliën verhaald worden, ontkomt niet aan de historische orde. Toch gaat het in de liturgie niet om historische ‘gedenkdagen’. De gemeente komt niet bijeen voor een herdenking en evenmin voor een religieus toneelspel. Zelf zou ik bepaalde elementen die deze indruk wekken, willen vermijden. Daartoe reken ik het doven van de paaskaars op de Goede Vrijdag. Historisering en dramatisering worden vermeden, als de vieringen gedragen worden door het apostolisch vermaan Jezus Christus te gedenken die uit de doden is opgewekt (2 Tim. 2:8). Sleutelwoord voor de liturgie is gedachtenis. In de vieringen van de Stille Week komt de gemeente bijeen om het lijden en sterven van Christus te gedenken in de eenheid met zijn opstanding. In de gedachtenis is het verleden in het heden tegenwoordig met het oog op de toekomst. Het verleden is present als belofte voor de toekomst.
Dr. Gerrit van de Kamp is emeritus predikant (PKN).
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.