38e jaargang nr. 2 (maart 2024)
thema: Leve de kerk! Over haar verleden, heden en toekomst.
Peter Verbaan
Ons oog ziet enkel maar een deel
De krimp is systemisch in ons kerk-zijn geslopen. Eerder bereikte je nogal eens de vraag: hoeveel kinderen/dopelingen/nieuwe lidmaten/kerkgangers zijn er bij jou op zondag in de kerk – dikwijls met ergens het veelzeggende woordje nog erbij. Dat hoor je echter, zeker na corona, minder. We zijn zo murw gebeukt door die niet aflatende cijfers, berichten en ook eigen waarnemingen over weer minder leden in de kerk dat we allemaal zo onze eigen ontkenningsstrategieën en defensiemechanismen ontwikkeld hebben.
We vertellen elkaar de mooie momenten in ons lokale of bovenplaatselijke kerk-zijn. We schamen ons niet om te gluren bij de buren – hoe ontzettend vermoeiend het ook is om je als dominee, kerkenraad of gelovige steeds opnieuw tot ideeën te verhouden die uit kerkelijke (dag)bladen of van elders opgediept worden. Inmiddels spreken we, op alle niveaus en onomwonden, misschien wel enigszins bevrijd en opgelucht, over ‘krimp zonder kramp’. Het is de realiteit dat overal in Nederland, soms meer, soms minder zichtbaar, de kerk kleiner wordt en de teloorgang doorzet. Op de Biblebelt én daarbuiten. Steeds meer kerken worden zelfs, zoals dat officieel heet, ‘aan de eredienst onttrokken'. Een officieel orgaan van de Protestantse Kerk beschrijft met foto’s en tekst hoe een pijnlijk proces van kerksluiting waardig en liturgisch gestalte kan krijgen.
Rouwproces
Het boek van collega Aarnoud van der Deijl raakt waarschijnlijk een open zenuw waar hij dit proces, waar we als volhardende kerkbezoekers allemaal doorheen gaan, typeert als rouwproces. En dat niet als iets afstandelijks, maar als iets waar hij zelf ook doorheen moest gaan en gaat. Het boek beleeft inmiddels een tweede druk en leest erg prettig.
Wie herkent het niet? De auteur onderscheidt vier fasen: ontkennen, marchanderen, berusten en accepteren. Opvallend overigens dat de auteur niet kiest voor de nieuwere kijk op het rouwproces, waarbij men liever niet meer spreekt van fasen maar van rouwtaken, die ook echt anders zijn: 1) de realiteit onder ogen zien; 2) de pijn van het verlies ervaren; 3) je aanpassen aan een leven zonder; 4) opnieuw leren genieten terwijl je de herinnering bewaart. De eerste fase bij Van der Deijl is die van ontkenning: ‘Iets wat in tweeduizend jaar zijn waarde heeft bewezen, kan toch niet zomaar ineens z’n waarde verliezen? Ik kon mijzelf wijsmaken dat de kerk niet van mensen is, maar van God en dat God die kerk nooit los zou laten’ (p. 26). Maar wat nu als de realiteit dat iedere keer opnieuw weerspreekt? Als na het overlijden van een geliefde? Als de mensen om je heen – je eigen kinderen of kleinkinderen, je vrienden met wie je jarenlang hebt opgetrokken en met wie je samen hebt gestreden voor de lokale kerk of de christelijke identiteit in school of politiek – het zelf niet meer geloven?
Elia
De tweede fase is die van marchanderen met de harde werkelijkheid: ‘Als we nu eens dit of dat proberen.’ De kern van het boek De toekomst van de kerk beslaat de beschrijving van zeven pogingen uit de afgelopen dertig jaar om de kerk ‘te redden’. Je legt je toch immers als kerk, als voorganger of ambtsdrager niet zomaar neer bij die seculiere wind die er waait?! Dus stropen we onze mouwen op en gaan we aan het werk door: 1) te moderniseren op de manier van Kuitert of Hendrikse; 2) de kerk op te leuken à la Willow Creek of de EO-jongerendag; 3) de verhalen te ‘ontmythologiseren’; 4) de kerk meer maatschappelijk relevant te maken; 5) de gemeenschappen te (re)vitaliseren; 6) oude beelden te vervangen door nieuwe taal; 7) menselijke ervaringen centraal te stellen.
De conclusie van Van der Deijl luidt, keer op keer: het is een illusie te denken dat de teloorgang van de kerk op deze of andere manieren te stuiten is. Van der Deijl verzwijgt niet dat hij – bij alles wat onderweg wel als vruchten van die arbeid mocht worden geoogst en waarin ook arbeidsvreugde werd ervaren – steeds weer uitkwam en uitkomt bij de derde fase, die van berusting. Met een Bijbels beeld keert hij steeds terug bij wat al sinds zijn eerste gemeente boven zijn bureau hangt: een icoon van de profeet Elia die ook het bijltje erbij wilde neergooien. Die berusting speelt hem ook parten bij de wording van dit boek. Omdat hij naar eigen zeggen de vierde fase – die van de acceptatie – nooit bereikte, schrijft hij: ‘Een eerdere versie van dit boek is in de prullenbak beland, omdat het te veel de ondertoon van berusting had: het is een aflopende zaak met de kerk en het wordt nooit meer wat’ (p. 28). Na gesprekken met onder anderen zijn uitgever gaat hij in deel twee toch de uitdaging aan om te kijken of hij de fase van aanvaarding wel kan bereiken. Hij gaat daarvoor in gesprek met een aantal (wat hij noemt) kritische vrienden, die ‘soms van buiten naar binnen, vaker nog van binnen naar buiten en soms daarna, maar dan anders, weer naar binnen de kerk kwamen’ (p. 151). Hij legt hun de vraag voor: al kunnen we de kerk dan niet redden, redden we het wel zonder de kerk? Zo verzamelt de auteur een aantal rake antwoorden. Bijvoorbeeld van dominicanes Nadia Kroon: ‘Als je missie zinvol is, ga je toch gewoon door?’ (p. 212). Of van hoogleraar Paul van Tongeren: ‘Ik vrees dat ik de kerk niet zou missen en dát zou ik het ergste vinden, als ik het niet meer mis’ (p. 222). Of van columnist Stephan Sanders, die hem confronterend zegt: ‘Jouw somberheid over de kerk is wel een teken van dorheid van geloof – durf ik nu hardop tegen je te zeggen. Als er iets christelijk is, dan is het: zie, ik maak iets nieuws. Zie maar, het is al begonnen’ (p. 208).
Tot zover de weergave van het boek. De auteur sluit af met zeven adviezen, tien wijze lessen van ‘troost’ en vierentwintig stellingen als samenvatting van het boek die het gesprek hierover in de gemeente kunnen helpen.
Wat is de K/kerk?
Bij alle herkenning – we zijn allebei ruim dertig jaar predikant in de PKN– was er ook geregeld vervreemding, soms irritatie. Van der Deijl getroost zich veel moeite om van alles te zeggen over de kerk, maar uitsluitend in beschrijvende zin. Hij vermijdt het krampachtig om ook maar iets normatiefs, geloofsmatigs of systematisch te zeggen. Openhartig vertelt hij dat hij al in de studie merkte dat hij niet echt een knobbel had voor dogmatiek, maar hij stileert zijn eigen ongemak (of onwil?) tot methode die erin resulteert dat er alleen reductionistisch over de kerk gesproken wordt. Hij geeft een religieus-sociologische definitie van wat de kerk is: ‘Een groep mensen die vanuit bepaalde ervaringen tot de opvatting is gekomen dat er een God is, dat die God in de persoon van Jezus hen heeft aangesproken, en dat die God hen oproept tot naastenliefde en tot het vieren van het geloof en daarom tot het stichten van gebouwen en instituten’ (p. 24-25). Wat is de kerk, als ons spreken en denken erover gespeend is van geloofstaal? Als we de begrippen ‘religie’ en ‘geloof’ zo laten vervloeien dat God methodisch buitenspel staat? Wanneer je niet begint bij het geloof in God Drie-enig en weigert je aan te sluiten bij het adagium ‘ik geloof opdat ik ga begrijpen’? Dan hoeft het niet te verbazen dat je eindigt bij ‘het wordt nooit meer wat’, of bij de geconstateerde ‘dorheid van geloof’. Ik weet wel: wanneer we als kerk ons geloof belijden met de woorden van het Apostolicum of het Niceanum zeggen we niet dat we geloven in de kerk. Dat komt alleen toe aan God Drie-enig, maar daarop en daaruit volgt direct: ik geloof (sommigen zeggen hier bewust aan) de kerk. Ik houd het erop, niet omdat het een van de geloofsartikelen is, maar omdat daarmee wordt uitgedrukt dat de kerk hangt aan de Eeuwige zelf, dat de Kerk (met hoofdletter) een niet aan te wijzen en niet vast te leggen werkelijkheid is, ook als haar gestalte en gehalte op allerlei plaatsen zichtbaar verdwijnt. Ze is een mysterie, een geschonken geheimenis, waaraan enerzijds inderdaad niets menselijks, noem het religieus of noem het zondig, vreemd is. Maar waar ze het Woord bewaart en het sacrament deelt, is ze tegelijk (met een lievelingsquote van Van Ruler) ‘stemvork van de eeuwigheid’.
Tolk én getuige
Misschien heeft collega Van der Deijl mij met mijn reactie op zijn boek wel in de hoek gekregen waar hij mij ook vermoedt: ergens rechts van het midden in de kerk, waar ze vroeg of laat met de belijdenis aankomen. Dat zij dan zo. Maar zonder geloof is er in de kerk waar hij en ik onze belegde boterham verdienen – nee, ik zal niet zeggen: niks te beleven. Ik ga helemaal met hem mee wanneer hij stelt dat we er prachtige verhalen delen, gemeenschappen vormen, steeds vaker ook samen eten en het leven delen met mensen buiten en binnen. En bovendien, soms zo ook prachtige, eeuwenoude schuilplaatsen bieden in een o zo verwarrende wereld. Maar is that all there is? Missen we zo niet de clou van het kerk-zijn? Gaan we zonder dat geloof inderdaad niet in de richting van de ‘kerk’ van Alain de Botton, waar Van der Deijl veel mee op lijkt te hebben? Wij hoeven de kerk niet te redden, ook niet als beroepskrachten. We zijn slechts geroepen om tolk en getuige te zijn. Om taal te geven aan en – tot in ons schrijfwerk toe! – te getuigen van een levende God die spreekt, die regeert vanaf het kruis en bewaart tot de voleinding.
Als de maan
Nu kun je geloofsuitspraken natuurlijk framen als ‘je hoofd in het zand steken’ of als doekje voor het bloeden van de teloorgang van de kerk. Van de andere kant stelt een rechtszinnige collega: ‘waar de rechte prediking geschiedt, daar zitten de kerken nog vol of groeien ze’. Tja, zo ziet ieder zijn gelijk bevestigd.
Het enige dat telt is: de verkondiging van het evangelie van de gekruisigde die de opgestane is. Geloven vandaag is én constateren dat de kerk het op allerlei plekken niet ‘redt’ én blijven zingen met Ambrosius die zei: de kerk is als de maan!
Ziet gij de maan, de schone
wil zich maar half vertonen,
toch is hij er geheel.
Zo zijn er grote zaken,
waar wij geen ernst mee maken,
ons oog ziet enkel maar een deel
(Liedboek 246b)
Naar aanleiding van: Aarnoud van der Deijl, De toekomst van de kerk. Een essay vol rouw en hoop (Middelburg: Skandalon, 2023).
Dr. P.A. Verbaan is predikant in de protestantse Nieuwe Kerkgemeente te Ede. Mailadres:
- Raadplegingen: 299