38e jaargang nr. 3 (mei 2024)
thema: Ezechiël. De heerlijkheid van de Heer in het geding
Arie-Pieter Schep
Zorg voor de schapen: over dierenleed en leiderschap
Ezechiël 34
De profetie van Ezechiël 34:1-10 is een sterk beeld in een agrarische samenleving. Wanneer je je gedachten een tijdje in de beeldspraak laat verkeren komen er al snel beelden boven van dierenleed dat ons vandaag de dag niet vreemd is. Zwakke en zieke dieren die gewond in een hok verblijven dat veel te klein is. Dieren die hard en wreed worden behandeld omdat het slachtvee is. Dieren die niet veel meer zijn dan producten waar je als bedrijf winst mee kunt maken. De zorg voor de dieren die er wel is, is er alleen voor zover die bijdraagt aan eigen voordeel.
Gelukkig is dit beeld lang niet bij alle boerenbedrijven realiteit en is er ook goede zorg zichtbaar. De kracht van de beeldspraak zal nog veel sterker zijn geweest voor mensen in de tijd van Ezechiël. Herders vormden een beroepsgroep die zeker anders was dan de boeren van tegenwoordig. Ze trokken rond met het vee op zoek naar goede weidegrond, met alle gevaren die er onderweg bij kwamen kijken van dien. Wilde dieren (denk aan de wolf in Nederland) vormden een gevaar voor de kudde, waarbij de herder een belangrijke beschermende rol speelde. Hoewel je op de laag van de beeldspraak al lessen zou kunnen trekken uit dit hoofdstuk, dwingen de verzen 11-16, een omkering van de verzen 1-10, ons om verder te kijken naar de betekenis van dit gedeelte.
Het is deze spanning van slechte en goede zorg door herders voor schapen die eruit springt in Ezechiël 34:1-10. Het beeld van de herder doet mensen die vertrouwd zijn met de Bijbel al snel denken aan Psalm 23, ‘De Heer is mijn Herder’, en aan David die schaapsherder was. Dat zijn beelden die zeker ook verband hebben met het gedeelte in Ezechiël en de vaak geziene parallel in de profetie van tijdgenoot Jeremia (Jer. 23:1-6). Hoewel Margaret Odell de schaapsherder ziet als beeld van vreemde heersers die over Israël heersen (zoals Cyrus in Jes. 44:28 een herder is; zie het Smyth & Helwys Bible Commentary op Ezechiël, p. 425) blijf ik met de brede consensus de herders zien als de leiders van Israël. Daarmee bevat het gedeelte allereerst een oordeel richting de leiders van Israël en is het verder, net als bij Odell, een hoopvolle boodschap voor het volk van Israël. Opvallend is dat Odell, in tegenstelling tot vele anderen, de Masoretische tekst volgt in vers 3, waardoor de aanklacht richting de herders wordt versterkt. In plaats van de lezing ‘Jullie eten wel van hun kaas’ uit de NBV21, die de Septuaginta volgt, staat er in de Masoretische tekst ‘Jullie eten het vet’. Op het oog een klein verschil, maar volgens Leviticus 3:16-17 was het vet toegewijd aan de Heer en mocht dat niet gegeten worden. Deze wellicht lectio difficilior volg ik graag, omdat het beeld in Ezechiël daar nog scherper van wordt. De herders gebruiken de schapen tot hun eigen voordeel waarbij zelfs Gods regels niet meer in acht worden genomen. Dat wat God toebehoort stelen ze van Hem en eigenen ze zichzelf toe. De schapen die ze moeten weiden eten ze op; ze vullen hun maag met hen. Uiteraard hadden de herders het recht om wol en kaas en dergelijke zelf te gebruiken, maar Ezechiël 34:1-10 wil duidelijk maken dat de leiders van het volk – de herders – juist meer nemen dan ze hadden mogen doen. De leiders gaan hard en wreed met hun volksgenoten om, terwijl bij wet verboden was om in wreedheid over volksgenoten te heersen (Lev. 25:43). De leiders van het volk lijken daarmee op de farao die het volk van Israël wreed behandelde (Ex. 1:13-14). Het zijn de leiders die het volk hebben laten dwalen op bergen en hoog in de heuvels, de plekken waar andere goden dan de Heer werden aanbeden (Ez. 6:13). Opvallend is dat de kudde zelf buiten schot blijft in deze verzen. De schapen worden nergens van beschuldigd (maar zie vers 17-22). Gods oordeel richt zich hier op de leiders van het volk: koningen en andere hooggeplaatsten. Het stelt aan de orde hoe zij met de schapen omgaan en hoe ze daarin tegen Gods opdracht, het zijn van een goede herder, ingaan.
Voor velen in de samenleving is er wat dat betreft een snelle koppeling te maken. Hoe zorgen politici en het kabinet voor ons als volk? Er is veel kritiek en verlangen naar een ‘goede herder’. Maar voor nu kijken we naar onszelf. Wat doe jij als leider met de mensen die je zijn toevertrouwd? Hoe zorg jij als pastor voor de schapen die je zijn toevertrouwd in de gemeente? En hoe zorg jij in je leidinggevende rol voor degenen die onder je gesteld zijn in het bedrijfsleven of waar dan ook? Zie jij de mensen aan wie je leidinggeeft als mensen die God je heeft toevertrouwd? In de kerk zullen we dat misschien al snel zeggen omdat het past bij de taal die we gebruiken. Maar zouden we juist ook niet moeten zeggen dat in al het dagelijkse werk mensen aan ons toevertrouwd zijn door God, mensen voor wie we zorg hebben te dragen? Daarbij mag je anderen dus niet instrumentaliseren om gedaan te krijgen wat je zelf wilt. En dan moet je dus ook goede zorg geven aan mensen in de kerk, die soms dwarsliggen en die je geneigd bent om hard en wreed ‘terug in hun hok te duwen’.
Het vraagt van je om niet alleen naar je rechten te kijken, maar ook naar je plichten. Hoe kun je zorgen dat de kudde gezond is en bij elkaar blijft? Leidinggeven is volgens Ezechiël 34 zorg dragen voor het kwetsbare, voor degenen die tijd nodig hebben om te genezen van hun wonden. Het is op zoek gaan naar degenen die verjaagd zijn, om welke reden dan ook, en het bij elkaar brengen van degenen die uit elkaar gedwaald zijn. Voorkomen dat het kwetsbare, de dwalende, slachtoffer wordt van wie kwaad in de zin hebben. Kijk met dit beeld naar je eigen context en je zult al snel mensen en groepen in het vizier krijgen. Zo leidinggeven is iets weerspiegelen van hoe God wil leiden. Het beeld van de slechte herders wordt namelijk omgedraaid in Ezechiël 34:11-16. God zal zelf als herder optreden en voor de kudde zorgen. Dat wat leiders hebben verzaakt en waarbij ze tegen God zijn ingegaan zal God zelf doen. Hij zal doen wat de leiders hadden moeten doen.
Dit scherpe oordeel richting de leiders van Israël bevat dan tegelijk ook een hoopvolle boodschap. God laat uiteindelijk zijn mensen niet los. Wanneer de kudde afdwaalt bij Hem vandaan, waarbij leiders een grote verantwoordelijkheid hebben, grijpt Hij zelf in. Uiteindelijk verzamelt Hij de verstrooiden, brengt ze weer bij elkaar en laat ze het goede herderschap ervaren. Verderop in Ezechiël 34:23 gaat God een andere herder aanstellen: David, zijn knecht. ‘Hij zal ze weiden, hij zal hun herder zijn.’ Niet vreemd dat deze tekst vaak met Johannes 10 wordt gelezen waar Jezus zichzelf de goede herder noemt. Hij is het die zijn leven in de waagschaal stelt voor het welzijn van de schapen. Dat is pas zorgen voor je schapen! Als we iets van dat herderschap kunnen weerspiegelen in de wetenschap dat God voor zijn kudde zorgt en blijft zorgen, wie weet krijgen echte schapen het er dan ook beter van.
A. Schep is pionier bij de pioniersplek Overstag in Lewenborg, Groningen. Mailadres: arie-pieterschep@live.n
- Raadplegingen: 85