38e jaargang nr. 4 (juli 2024)
thema: Onopgeefbaar verbonden?! De relatie tussen kerk en Israël
Bart Wallet
Israël: volk, religie, land, staat – waar hebben we het over?
Er zijn weinig begrippen die op zo veel verwarring stuiten als het complex Israël – Jodendom – Jood – zionisme. Zijn Joden nu een religieuze groep, vergelijkbaar met christendom en islam? Of gaat het om een etnische groep, die zelfs een eigen nationaliteit vormt? Zelfs het Nederlandse Groene Boekje heeft het er lastig mee en adviseert om het begrip jood met onderkast te gebruiken voor de religieuze betekenis, en Jood met bovenkast voor de etnisch-nationale betekenis.
Ondertussen verwijzen jood en Jood naar dezelfde persoon – wat er misschien op duidt dat het probleem niet zozeer in de Joodse identiteit zelf ligt, maar in hoe de samenleving, tot uiting komend in haar taalgebruik, moeite heeft om de Jood zichzelf te laten zijn. In dit korte artikel zal precies dat de insteek zijn: het aanwijzen van het onvermogen om de eigenheid van de Joodse identiteit te honoreren en tot recht te laten komen. Dat is een belangrijke sleutel om te begrijpen hoe ook nu weer de positie van Joden inzet is van brede maatschappelijke debatten in de hele westerse wereld.
I. Normaal
Ooit waren Joden normaal. In het oude Nabije Oosten waren Joden een van de vele volkeren die elk hun eigen religie en territorium hadden. Die drie begrippen waren nauw met elkaar verbonden: het godenpantheon was nadrukkelijk verbonden aan het eigen volk en had jurisdictie binnen de eigen grenzen. Wie het eigen territorium verliet en op het grondgebied van een ander volk terechtkwam, kwam ook in het territoir van andere, vreemde goden. Dat maakte de reiziger extra kwetsbaar. Religie, etniciteit en territorium waren zo nauw met elkaar verbonden dat ze een holistische eenheid vormden, die niet van elkaar gescheiden kon worden.
De Joden maakten deel uit van deze wereld. Zij waren een volk met een gezamenlijke genealogie die terugging op de drie patriarchen Abraham, Isaak en Jakob. Zij dienden de God van hun voorouders, die hun een eigen territorium had gegeven: een land dat zelfs genoemd werd naar wie zij zelf waren, Israël. Nu was de God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van dit volk Israël, tegelijkertijd de Schepper van de wereld en had Hij daarmee universele zeggenschap. Toch had Hij zich exclusief aan dit volk verbonden, dat zijn volk was. Hij had zich ook aan dit land verbonden, dat zijn land was. Het idee dat alle volkeren hun eigen goden hebben, en dat die goden een zekere macht hebben binnen de territoriale grenzen van het eigen volk, schemert op meerdere plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel door.
Tegen deze achtergrond is ballingschap een van de zwaarst denkbare straffen: een volk wordt daarbij losgemaakt van het eigen grondgebied en overgebracht naar dat van een ander volk, waar andere goden heersen. De Joden in Babylon wisten daar alles van: zij konden alleen nog maar treuren en hopen dat God hun lot zou keren, zichzelf ook weer naar hen om zou keren en hen terug zou voeren naar het eigen land. Dat was waar God gediend kon worden, in de tempel, te midden van zijn volk.
II. Diaspora
Na de gedeeltelijke terugkeer uit de Babylonische ballingschap waren er Joden in het land Israël en in de diaspora. Dat was sindsdien de nieuwe realiteit van het Joodse leven. Daarbij vormden het land en met name de tempel in Jeruzalem het religieuze, cultische centrum. Toch veranderde er iets. In de hellenistische tijd wordt voor het eerst het concept ‘Jodendom’ gecreëerd: ioudaismos (2 Makkabeeën). Dat concept was spiegelbeeldig aan een ander populair concept: hellenismos. Wat het hellenisme deed, was de Griekse godenwereld en Griekse cultuur mee laten reizen met de troepen van Alexander de Grote. Weliswaar bleef de Olympos de zetel der goden en was Griekenland het cultische hart, maar overal in de regio konden deze goden vereerd worden. Nog iets anders gebeurde: niet-Grieken konden relatief soepel geïntegreerd worden in deze nieuwe hellenistische cultuur. Zij konden participeren in de Griekse cultus en cultuur, zelfs als zij deels nog in de eigen religieuze en culturele context bleven opereren.
Het Jodendom werd evenals het hellenisme een draagbaar concept: niet alleen in het land maar ook elders kon de God van Israël gediend worden. Wel bleef Jeruzalem het onbetwiste en onmisbare cultische centrum. Ook het Jodendom werd aantrekkelijk voor buitenstaanders: zij konden zich aansluiten bij de dienst aan de God van Israël. Dat kon als liefhebbers, als ‘godvrezenden’, of door zich volledig toe te wijden aan deze God. Dat was alleen mogelijk door ook deel uit te gaan maken van het volk van deze God: Israël. Volk, land, geloof: zij bleven nauw met elkaar verbonden, ook al werd gerekend met de nieuwe realiteit van een grote diasporistische gemeenschap.
III. Nieuwe religiedefinitie
Met de opkomst van het christendom ontstond een radicaal nieuwe situatie. Het christendom bouwde deels voort op de gedeeltelijke deterritorialisering van hellenisme en Jodendom en zette de volgende stap: de band tussen volk, land en religie werd verbroken. Christendom werd een religio in de nieuwe betekenis van het woord: sec een godsdienst, losgemaakt van etniciteit en territorialiteit. Iedereen kon God dienen en dat kon ook nog eens overal gebeuren. Wie christen wilde worden, kon tegelijkertijd Romein, Griek of Pers blijven. De eeuwenlang sterke band tussen etniciteit en religie was verbroken.
Niet veel later volgde ook de andere abrahamitische religie, de islam, deze nieuwe religiedefinitie. De vraag was nu wat dit voor het Jodendom betekende. De druk op de rabbijnen was aanzienlijk om mee te gaan in deze nieuwe definitie en ook Jodendom te reduceren tot een set geloofswaarheden en geloofspraktijken, los van etniciteit en territorialiteit. Toch is dat niet wat uiteindelijk gebeurde: het Jodendom bleef vasthouden aan de aloude eenheid van volk, land en geloof. Die drie elementen waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er was geen toegang tot het geloof dan via het volk en wie bij het volk wilde blijven horen, moest ook het geloof delen. Met die eenheid van volk en geloof kwam ook de band met het land. Want hoewel in 70 n. Chr. de tempel was verwoest en Jeruzalem zelfs tot verboden gebied voor Joden was verklaard, bleef de band met het land bestaan. In de toekomende tijd, de messiaanse periode, zou de volle eenheid weer hersteld worden – zo ontwikkelden de rabbijnen in de Talmoed hun geschiedfilosofie.
IV. Apart corpus
Doordat christendom en islam de toon gingen zetten in Europa en het Midden-Oosten, werden de Joden met hun holistische identiteit een archaïsch verschijnsel. Zij pasten niet in de nieuwe ordening die was ontstaan. Louter hun bestaan testte de grenzen die werden getrokken, de ordening die werd gecreëerd. Zij waren niet sec een religie, maar evenmin sec een volk. Bovendien waren zij verbonden met een land waar zij in meerderheid niet woonden. In de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd werden Joden als een apart corpus in de samenleving gezien – de ‘Joodse Natie’ in Europa, de ‘Joodse Millet’ in het Midden-Oosten – waarbinnen zij met een redelijke mate van autonomie volgens de eigen wetten en regels konden leven. Dat Joodse recht, de halacha, is tegelijkertijd religieus en politiek, gaat evenzeer over religieuze plichten en feestdagen als over civiel en crimineel recht.
Tot aan de moderniteit hadden Joden zo een status aparte waarbinnen de eigen holistische identiteit kon worden beleefd – hoezeer vele anderen zich ook aan hun naakte bestaan ergerden en ze als een hinderlijk element in een verder homogene samenleving werden gezien. Het was echter de moderniteit die het onvermogen om de Joodse eigenheid te respecteren op de spits dreef. Voor de Verlichtingsfilosofen was de keus duidelijk: wilden de Joden meedoen in de moderne wereld, dan moesten zij een keus maken. Hun anachronistische bestaansvorm diende opgeheven te worden, zij moesten zich aanpassen aan de moderniteit. Immanuel Kant sprak onomwonden van de noodzaak van een euthanasie van het Jodendom. Dat was volgens hem niet alleen een raar anachronisme uit het oude Nabije Oosten, het was tevens een allang overwonnen primitieve vorm van religie, die in het particularisme was blijven hangen toen het christendom het universalisme introduceerde.
V. Emancipatie en herdefiniëring
Veel Joden in het Westen accepteerden de moderne uitdaging: zij gaven hun oude holistische identiteit op en besloten zich aan te passen aan het heersende, christelijke model. De Joden gaven hun etnisch-nationale identiteit op en reduceerden hun Joodse identiteit tot louter religie – alles op basis van de belofte om nu deel uit te mogen maken van de natie waarin men leefde. Jodendom werd hiermee in dezelfde categorie geplaatst als katholicisme en protestantisme. Van nu af aan waren zij joodse Nederlanders of Fransen, zoals er ook protestantse Nederlanders en Fransen waren.
Deze emancipatie en herdefiniëring van Joodse identiteit als een louter religieuze bleef beperkt tot West- en Centraal-Europa. In Oost-Europa en het Midden-Oosten bleven Joden tot in de twintigste eeuw de aparte corporatieve etno-religieuze gemeenschap die grotendeels buiten de gangbare samenlevingsstructuren stond. En ook in West- en Centraal-Europa stuitte de herdefiniëring op flink weerwerk. Hoe meer Joden deel uit gingen maken van de samenleving en daarin hun plaats innamen, hoe meer ongenoegen dat veroorzaakte. Want waren Joden toch niet eigenlijk ‘gasten’ en ‘vreemdelingen’, die nooit echte Duitsers of Nederlanders konden worden? Een aparte politieke beweging, het antisemitisme, mobiliseerde zich sinds 1875 met precies dit als speerpunt: doordat Joden onderdeel van de Europese naties waren geworden, was er van alles misgegaan in de samenleving. De sociale samenhang was doorbroken. Dit ‘Joodse probleem’ moest worden opgelost en de route daarnaartoe was de religieuze minderheidsgroep van de Joden weer uit de nationale zelfdefinitie te halen. Zij waren per slot van rekening een eigen etniciteit, zelfs – met een moderne term – een ‘ras’.
Aan het einde van de twintigste eeuw maakten veel Joden de balans op. Het opgeven van de etnisch-nationale component van de Joodse identiteit had niet geresulteerd in acceptatie, zelfs niet in het hartland van de emancipatie, Frankrijk. In een context waarin tal van culturele minderheidsgroepen zich in nationale termen gingen herdefiniëren, besloten steeds meer Joden dat ook te doen. Zij benadrukten de andere kant van de medaille: niet zozeer religie, maar de eigen nationaliteit was het kenmerkende van de Joodse identiteit. Dit leidde tot meerdere Joodse nationale bewegingen, waarvan de bekendste en uiteindelijk meest succesvolle het zionisme was. Dat behelsde nog altijd het streven om Joden te ‘normaliseren’, wat de inzet van de moderniteit was. Als dat niet via de route van de religie lukte, dan maar via de route van de natie. Joden waren nu een natie als elke andere natie en hoopten op die manier een volwaardige plek in te kunnen nemen.
VI. Eenheid hersteld?
Het zionisme resulteerde in 1948 in de stichting van de staat Israël. In zekere zin werd daarmee de eenheid tussen volk, land en religie hersteld, via de vorm van een moderne staat. De staat was echter in aanleg een seculier project, waarbij religie geen volwaardige plek vervulde. Primair in de Joodse identiteit werd het nationale, het religieuze was daaraan ondergeschikt. Bovendien resulteerde de oprichting van de staat niet in een volledig einde aan de diaspora: er bleven grote diasporistische gemeenschappen in de Verenigde Staten, in Europa en – tot 1989 – in de Sovjet-Unie.
In de discussies sinds 1948, die na 7 oktober 2023 alleen maar intensiever zijn geworden, speelt op tal van manieren het oude onvermogen door om de Joodse identiteit in al zijn holistische gelaagdheid te respecteren. Een deel van intellectuelen uit het Westen en de Global South willen Joden louter als religie zien, die in de diaspora een volwaardige plek verdienen. Dat Joden ook een volk zijn, dat net als andere volkeren een legitiem zelfbeschikkingsrecht heeft, wordt daarbij ontkend. Anderzijds zijn er tal van extreme politieke bewegingen, vooral op de rechterflank, die Joden primair als een etnische en nationale groep zien, die ‘eigenlijk’ niet thuishoort in het eigen land. De Joden zouden volgens hen allemaal naar Israël moeten gaan.
De gruwelijke aanval van 7 oktober 2023 en de golf van wereldwijd antisemitisme daarna heeft in die zin laten zien dat de ‘Joodse vraag’ helaas nog steeds gesteld wordt. Als Joden zich aanpassen door de nationale kant van hun identiteit te benadrukken, resulterend in de staat Israël, levert dat geen acceptatie op. Als Joden zich aanpassen door de religieuze kant van hun identiteit te benadrukken, worden zij in de diaspora slachtoffer van nieuwe vormen van antisemitisme.
Joden stellen daarmee zowel het Westen als de Global South voor de belangrijke vraag, die sinds de late Oudheid steeds heeft gespeeld: mogen wij er zijn met onze eigen, oude identiteit, waarin religie, cultuur, volk en land op een premoderne manier met elkaar verbonden zijn? Joodse identiteit wordt daarmee een testcase voor de grenzen van onze religie- en natiedefinities en stelt de vraag naar werkelijke inclusiviteit: niet op basis van aanpassing en reductie, maar op basis van respect voor de Joodse eigenheid.
B.T. Wallet is hoogleraar Joodse studies aan de Universiteit van Amsterdam.
Mailadres:
- Raadplegingen: 69