nr3 • 2005 • Geen angstig vermoeden van hemel of hel
januari 2005 (19e jaargang nr. 3)
Geen angstig vermoeden van hemel of hel
Bijbelstudie naar aanleiding van Mattheüs 25:31-46
Ds. G. de Fijter
Verwachting is wezenlijk voor de mens. Het is heel gewoon voor ons mensen om verwachtingen te koesteren. En ook goed. Waar de verwachting ontbreekt, slaat de moedeloosheid toe. In deze dagen zijn er heel veel dingen die onze verwachting de kop indrukken. Er is wereldwijd een immense problematiek. Niet een algemene problematiek die onder één noemer te vatten is. Er zijn zoveel verschillende specifieke noden, waar wij maar nauwelijks iets aan kunnen doen. De apostel Paulus zegt in Romeinen 8:22: ‘Wij weten dat het ganse schepsel tezamen zucht en tezamen als in barensnood is tot nu toe’.
In het wij weten ligt opgesloten: ook wij, gelovigen, delen mee in het zuchten van de schepping. Daarnaast geeft dat wij weten aan: ook wij worden getekend in onze eigen zwakheid. Dat is de bestaanswijze van alle gelovigen zolang de volkomen verlossing uitblijft. Soms denken mensen kijkend naar hun leven, dat hemel en hel ons hier omringen. Sommigen zeggen: ‘Het leven lijkt hier wel de hel’.
Leven vanuit de belofte
We zóuden kunnen zeggen dat de hel het einde is van alle verwachting. En we moéten misschien wel zeggen dat de verwachting is bezig te verdwijnen uit onze samenleving. Als de zaken er zo voor staan kan dat een geweldige beklemming op je leven leggen. Dat geldt voor gelovigen en ongelovigen en binnen en buiten de kerk. Toch mag en kan een christen een mens zijn met verwachting, omdat hij ook weet dat de geschiedenis zich beweegt naar het eindpunt. De Bijbel noemt dat: de voleinding der eeuwen. We kunnen het ook zeggen met de woorden van Mattheüs 25:31: ‘Wanneer de Zoon des mensen komt in Zijn heerlijkheid’. Daar gaat het dus naar toe; naar de wederkomst van Christus. Die lijn tref je op allerlei plaatsen in de Bijbel aan. Omdat dit een lijn van belofte is, mogen we weten: eenmaal komt dat alles op orde. Vanuit de belofte van de wederkomst des Heeren mag er op deze aarde geleefd worden.
Mattheüs 25 stelt de vraag of de betrokkenheid op de Heere ons leven zó beheerst dat we ons er in onze handel en wandel door laten bepalen. De vraag is hoe we met verwachting kunnen leven? En: of we dat ook daadwerkelijk doen.
Gemengde kudde
In zijn rede over de laatste dingen (Matth. 24) maakt de Heere Jezus Christus duidelijk dat er twee soorten mensen zijn: mensen die wel en mensen die niet uit die verwachting leven. In vers 26-42 verwijst Hij naar de tijd van Noach. In die tijd waren er ook twee soorten mensen: de ene ‘soort’ verwachtte de zondvloed wel en de andere niet. Zo zal het ook zijn bij de wederkomst van Christus: twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen (Matth. 24:41). De één zal aangenomen worden en de ander niet. De één leefde uit de verwachting van de wederkomst van Christus en de ander niet. Hetzelfde beeld zien we in Mattheüs 24:45 en Mattheüs 25:14-30.
Jezus heeft het over de komst, verschijning van de Zoon des mensen. Dat thema bepaalt hoofdstuk 24 en 25. Jezus zal komen met ‘grote macht en heerlijkheid’ (24:31). In hoofdstuk 25:31 wordt zijn verschijning onderstreept. Als de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid komt, dan komt ook het gericht! Dan zal de Zoon des mensen zitten op de troon zijner heerlijkheid. Het zal alle volken omvatten (25:32): niemand valt er buiten, geen Jood en geen Griek. Dan wordt de scheiding niet voltrokken tussen de Joden als Abrahams kinderen enerzijds en de heidenen anderzijds. De scheidslijn loopt op die dag dwars door alle volken (ook door het Joodse): de Zoon des mensen zal de schapen aan zijn rechterhand zetten en de bokken aan zijn linkerhand (25:33). Uit het vervolg blijkt wel, dat deze schapen en bokken niet zijn te identificeren met groepen volkeren. De vraag tot welke categorie men behoort wordt niet bepaald door de groep of de natie waar men bij gerekend wordt, maar door de houding die ieder persoonlijk aan de dag heeft gelegd. Het geheel vormt een gemengde kudde.
De Zoon des mensen is als Rechter (25:31b) de koning van de wereld (25:34): regeren en recht spreken vallen in de wereld van de Bijbel heel vaak samen. Deze koning is ‘de Zoon’. Dat klinkt door wanneer Hij de mensen aan zijn rechterhand ‘gezegenden van mijn Vader’ noemt. Het rijk dat God voor hen sinds de grondlegging van de wereld had bereid, heeft de Zoon des mensen tot Koning. Hij ontsluit het nu als erfenis voor ‘de gezegenden mijns Vaders (vs. 34).
Hij sluit er ook buiten. Allen die aan zijn linkerhand staan: dat zijn de afgewezenen. Het zijn de vervloekten (25:41). Voor hen is het eeuwige vuur dat ook al gereed was, maar dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. Zo is het eindresultaat (25:46), dat deze laatsten zullen heengaan om eeuwige bestraffing te ontvangen, terwijl de rechtvaardigen het eeuwige leven (het hemelrijk) binnengaan. Het is een tijd lang alsof er geen verschil is tussen de wijze en de dwaze maagden (25:1-13).Alsof er geen verschil is tussen de drie knechten die allen hun talenten ontvangen. Uiterlijk niet, maar dan (dat is dus bij de wederkomst) komt de grote scheiding tussen mensen die nu met elkaar leven en werken.
Nieuw element
We hebben gezien dat veel elementen uit Mattheüs 25:31-46 overeenkomen met het gedeelte waarnaar het terugwijst (24:29-31). Toch is er ook een nieuw element. Dat is de breed uitgewerkte verantwoording voor het criterium bij deze scheiding (25:35-40 en 42-45). Waarom wordt iemand aangenomen of teruggewezen? Omdat men de Zoon des mensen al of niet heeft voortgeholpen met voedsel, onderdak, kleding en bezoek in de gevangenis (25:35-36:42-43).
Deze woorden van de Koning, die zitting houdt als wereldrechter, omringd door al zijn machtige engelen zijn raadselachtig. Zó als Hij nu zichtbaar wordt vanuit de hemel (als de Heer! 25-37, 39, 44) heeft niemand Hem ooit geholpen. En niemand heeft Hem zó verwaarloosd! De aangesprokenen kunnen dan ook geen verband leggen tussen de Spreker op de troon en wat Hij zegt. Ze vragen zich af: wanneer is dit alles ooit gebeurd? Wie heeft er ooit deze Koning in lompen of in de gevangenis of dakloos gezien? Is Hij dan soms incognito op aarde wezen zwerven?
De sleutel wordt geboden in Mattheüs 25:40: ‘Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij [dit] een van deze mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij [dat] Mij gedaan’. Diezelfde sleutel wordt ook gehanteerd in vers 45. Maar dan draait het precies de andere kant uit: ‘Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij [dit] een van deze minste niet gedaan hebt, zo hebt gij [dat] Mij ook niet gedaan’. Wat gebeurt er dus: de koning identificeert zich met zijn zeer geringe broeders! Aan het eind van dit bijbelgedeelte blijkt die vergeten groep de kern te zijn waar het om ging.
‘Deze Mijn minste broeders’. Wie zijn dat toch? We moeten daar de uitgezonden leerlingen of apostelen van Jezus onder verstaan. De volken worden beoordeeld op de vraag of zij deze arme en vervolgde dienaren hebben ontvangen en aanvaard. De Rechter van de volken identificeert zich met het evangelie dat door apostelen onder die volken werd gebracht! Hij gaat naast hen staan. Vlak bij hen. Hij en de apostelen zijn één. Denk ook aan de uitzendingsrede van de Heere Jezus Christus. Daar heeft Hij zich ook zo geïdentificeerd met de apostelen: ‘Die u ontvangt, ontvangt Mij’ (Matth.10:40). Dit is nauw met elkaar verbonden. De zorg voor de minste broeders uit zich in daden van herbergzaamheid, opname en ontvangst (voeden, kleden, voorthelpen, ook bij stagnatie door ziekte of arrestatie).Want ‘zending’gaat gepaard (Matth.10:16-39) met vervolging en haat (24:9-13). Dat is de ‘stijl’ van het Koninkrijk. Daarom is het niet zo vreemd, wanneer in dit verband van het laatste oordeel ook weer wordt herinnerd aan de identificatie van de Zender met zijn vervolgde zendelingen.
Minste broeders
Het is goed om te bedenken, dat het in ieder geval niet aan ons gegeven is om te bepalen wie Christus straks als zijn broeders zal blijken te erkennen. Dat is aan Hem. De vraag of ‘de minste broeders’ aan onze normen voldoen is ook geheel onbelangrijk. Belangrijk is dat Christus zich geheel met de zijnen identificeert en solidair verklaart. En dat Hij in de tussentijd deze minste broeders aanwijst aan zijn gemeente om voor hen zorg te dragen. Hoe die zorg geweest zal zijn zal blijken bij Christus’ wederkomst.
Er gaat een groot appèl uit om verwachtingsvol in de tijd te staan. Verwachtingsvol met het oog op de wederkomst des Heeren. En ondertussen: zorg voor de minste broeders. De spits van het laatste gedeelte van Mattheüs ligt in het slot van hoofdstuk 28: het zendingsbevel. Met die machtige belofte: ‘Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld’, zó zullen de apostelen, de discipelen, de volgelingen van de Heere Jezus op weg gaan: verwachtingsvol naar de wederkomst van Christus.
Jezus Christus is verborgen in onze wereld tegenwoordig en komt tot ons in zijn minste broeders. Iedere daad en iedere beslissing, die wij nu nemen, zal straks nog eenmaal aan de orde komen. Daardoor wordt ons gehele leven onder het oordeel van Jezus Christus gesteld en gehouden.
Wat een bemoediging in dit bijbelgedeelte voor allen die de naam van de Heere Jezus Christus over hun leven uitgeschreven mogen weten. De Zoon des mensen, eens de vernederde, lijdende Knecht des Heren, komt nu als Herder en Koning der volkeren. Hij brengt zijn kudde bijeen. Als Koning spreekt Jezus het oordeel uit, dat Hem overgegeven is van de Vader. ‘Komt!, gij gezegenden mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk’(vers 34).
Zonde van nalatigheid
En dan die andere kant. Gaat!, weg van Mij, gij vervloekten in het eeuwige vuur (vs. 41) We mogen er niet overheen lezen, dat in vers 41 niet gezegd wordt, dat het eeuwige vuur aan deze gevloekten bereid is van de grondlegging der wereld (zie vs. 34); Uit de daden - het gedrag van de ‘bokken’ bleek hun ongeloof en hun liefdeloosheid; zij hebben Jezus Christus nooit ontdekt in zijn minste broeders - dat hebben de schapen overigens ook niet - maar zij hebben met vanzelfsprekendheid ook niet geholpen. Het gaat niet over de gruwelen, die zij bedreven hebben, maar over het liefdebetoon, dat zij nalieten. Dat is zonde. En wat zonde is moet ons blijkbaar ook geprédikt worden.
De toekomst van Jezus Christus wordt klemmend gebonden aan onze daden in het heden. Zó aangrijpend dat er aan onze daden in het heden, direct het: komt in, maar ook het gaat weg van Mij (vs. 41) klinkt. Hier valt de grote beslissing over ons leven, waarbij alle andere onderscheidingen in het niet zinken. Het is een misverstand om te denken, dat hier onze humaniteit de laatste norm zou wezen. Ook hier wordt ons niet geleerd dat een mens met liefdadigheid de hemel kan verdienen, waarbij onze persoonlijke verhouding tot Jezus er niet toe doet. Integendeel, Jezus prijst zalig degenen, die Hém hun liefdedaden hebben bewezen.
De enige Weg
Mattheüs 25 laat ons geen andere weg tot behoud zien dan in Jezus Christus. Het gaat er hier alleen om of ons geloof in Jezus Christus ook concreet geworden is in ons leven; of onze dankbare wederliefde tot Hem ook wegen gevonden heeft om zich te uiten. Daar gaat het om. Wie Hem heeft leren liefkrijgen in onverderfelijkheid mag horen: Komt!, gij gezegenden mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk (vs. 34).
Daar zal ook Hij zijn in die heerlijkheid, gezeten op de troon van zijn heerlijkheid. Dit bijbelgedeelte roept ons op tot geloof in Hem. Want wie in Hem gelooft zal niet sterven al ware hij gestorven. Alleen in de weg van een waar geloof hebben we deel aan Gods werkelijkheid. Hier al, juist hier al! Hier mag een gelovig mens het beginsel van de eeuwige vreugde in het hart voelen. Een beginsel is niet altijd zo bar veel, want alles is hier nog zeer voorlopig. Hier hebben we te maken met lijden en smart en zijn omgeven door de zonde en de dood. Maar hier mogen we ook delen in dankbare en vreugdevolle dingen.
Daarbij zijn wij in onszelf boze en broze mensen. Zwakke mensen. Ook na ontvangen genade zijn we in onszelf ‘vleselijk, verkocht onder de zonde’. Maar eenmaal zal God tonen wat Hij nog meer vermag. Dan zal Hij laten zien hoever het werk van de verlossing van Jezus Christus strekt: een volkomen herschepping, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Wij moeten ons niet en nooit van de wijs brengen door deze tegenwoordige tijd, maar leven in verwachting op de plek waar we gesteld zijn. Leven vanuit het werk van Christus die dood geweest, ja, nedergedaald ter helle. Die opgestaan is en leeft. Door Hem mag er verwachting en hoop zijn. We mogen geloven in het zien op Hem. Wie dat niet doet hoort hier van een hopeloos einde. Maar mét Christus is er sprake van een eindeloze hoop.
Ds. G. de Fijter is wijkpredikant van de Hervormde Gemeente in Kampen