Skip to main content

nr2 • 2024 • Een veldhospitaal voor de wereld

38e jaargang nr.  2 (maart 2024)
thema: Leve de kerk! Over haar verleden, heden en toekomst.

Herman Paul
Een veldhospitaal voor de wereld
Hoe de kerk oproept tot vernieuwing van het leven

Met enige schroom loop ik de hal van De Bakkerij binnen. Hier kwam afgelopen zomer een lid van onze gemeente door geweld om het leven. Het was landelijk nieuws: een steekpartij in hartje Leiden, in het pand van de protestantse en rooms-katholieke diaconieën waar Vluchtelingenwerk, Straatpastoraat, Steunloket Migranten, Schuldhulpmaatje en nog heel wat andere maatschappelijke organisaties kantoor houden.

Ik sta hier, op deze beladen plek, met in mijn binnenzak een printje van artikel 1 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. ‘De kerk’, zegt dit artikel in lid 6, ‘belijdt telkens opnieuw in haar vieren, spreken en handelen Jezus Christus als Heer en Verlosser van de wereld en roept daarmee op tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat.’ Ik kreeg dit citaat aangereikt met de vraag hoe de kerk in de 21e eeuw aan deze roeping gestalte zou kunnen geven.

Uit deze vraag spreekt verlegenheid. Een kerk die oproept tot vernieuwing van het maatschappelijk leven, past dat nog in onze tijd? Je zou kunnen denken: Nee, dat is een echo van vroeger tijden. Een relict uit de hervormde kerkorde van 1951, die nog onbeschroomd over ‘de arbeid der kerstening’ sprak. Een frase die miskent hoe kwetsbaar de kerk is geworden. Een kerkdienst op zondagochtend in stand houden, dat is op veel plekken in Nederland al een hele opgave geworden. Zonder twijfel getuigt die zondagse dienst van Jezus Christus (het eerste deel van de zin). Maar oproepen ‘tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat’ (het vervolg van de zin), past dat nog bij kerk en maatschappij in onze tijd?
Natuurlijk voel ik de aarzeling mee. Maar iets in mij protesteert. Pak de fiets, zegt die stem, en rijd eens een rondje door Leiden. Kijk om je heen, met dat kerkordeartikel op zak. Wat zie je dan?

Leidse initiatieven
De Bakkerij aan de Oude Rijn is mijn eerste stop. Er zit weer een vrijwilliger achter de balie, op de plek van onze overleden Krijn. ‘Heel bijzonder’, vertelt de voorzitter van het bestuur me, ‘is dat al onze vrijwilligers na 14 juli zijn gebleven: er is niemand afgehaakt.’ Lang niet al deze vrijwilligers hebben een kerkelijke achtergrond. Hetzelfde geldt voor de stichtingen in het pand. Een heel spectrum aan maatschappelijke initiatieven komt samen in De Bakkerij. Haar motto, ‘Helpen waar geen helper is’, lijkt breed te worden herkend.

De website van een crowdfundingsactie, daags na de steekpartij begonnen, spreekt boekdelen. In het opmerkingenveld begint de ene na de andere donateur – bijna vijfhonderd in totaal – over ‘jullie zinvolle werk’ en ‘jullie goede doel’. Heel Leiden weet: aan de Oude Rijn kun je terecht als je langs de kant van de weg ligt, zoals de man uit Lucas 10 – een verhaal waaraan De Bakkerij graag refereert (‘Bij gebrek aan een Samaritaan, kan ook een Leidenaar volstaan’).

Ik fiets door naar de Rijndijk, naar de onlangs gerenoveerde Maria Middelareskerk. De woorden boven het altaar – mediatrix, auxiliatrix, reparatrix, illuminatrix, advocatrix – spreken een taal die weinigen verstaan. Toch kwamen ook hier vorig jaar vele vrijwilligers over de vloer, toen de kerk maandenlang opvang bood aan asielzoekers uit Ter Apel. Er meldden zich koks, techneuten die wifi konden installeren en kerkgangers die zeiden: ik kom met jullie bidden. In dit ‘veldhospitaal voor de wereld’, zoals de vicevoorzitter van de parochie het noemde, liepen christelijk getuigenis en praktisch dienstbetoon even naadloos in elkaar over als in De Bakkerij. Voor vrijwilligers uit de parochie zal het auxiliatrix – Maria als ‘helpster’ – extra hebben opgelicht. Anderen hadden naar eigen zeggen minder affiniteit met het geloof. Toch kwamen ze hun steentje bijdragen. Niet alleen christenen zijn ervan overtuigd dat onze wereld veldhospitalen nodig heeft.
Omdat mijn tijd beperkt is, sla ik de Voedselbank aan de Willem Barendszstraat even over. Mijn laatste bestemming, in het Bontekoepark, heeft echter alles met de Voedselbank te maken. Een perceel van bijna duizend vierkante meter is hier ingericht als groentepark. Op dit moment zie ik wintergroenten domineren. Maar in minder gure seizoenen, laat ik me vertellen, is het beeld gevarieerder: dan groeien er courgettes, bietjes, boontjes en zelfs bloemen. Daarbij zetten de twee tuinders en hun vrijwilligers sterk in op duurzaamheid. Ze gebruiken louter biologisch plantgoed; kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen hebben ze taboe verklaard. En waarom ze zo veel tijd aan deze tuin besteden? Het is een groene plek in een dichtbebouwd stuk stad. Vrijwilligers spreken over ‘zorg voor de aarde’ en over de voldoening die het geeft om samen te sjouwen en te schoffelen. Maar ook zorg voor de medemens is een belangrijk motief. Alles wat hier groeit, gaat naar de Voedselbank.

Interpretatieve ruimte
Als ik mijn indrukken thuis laat bezinken, realiseer ik me dat deze Leidse initiatieven raken aan het kerkordeartikel dat nog altijd in mijn zak zit – maar anders dan je misschien zou denken. Als dat artikel de kerk een oproep in de mond legt ‘tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat’, koppelt het die oproep aan het belijden van de kerk ‘in haar vieren, spreken en handelen’. Enerzijds trekt het daarmee een grens: ‘een apart programmapunt van de kerk, naast het openlijk belijden van Jezus Christus als Heer’, is niet beoogd. Anderzijds laat het artikel heel wat open. Wat valt er zoal onder ‘vieren, spreken en handelen’? En slaat ‘de kerk’ op de organisatie, lokaal en bovenplaatselijk, of ook op gemeenteleden die broccoli staan te koken voor asielzoekers?
Ik ben geen kerkordespecialist, maar heb de indruk dat deze kwesties bewust niet zijn dichtgetimmerd. Zo schreef Barend Wallet, voorzitter van de commissie die de kerkorde voorbereidde, in 2004 in een toelichting op artikel 1.6: ‘In kyrie en gloria, in missionair appèl en profetisch getuigenis, in priesterlijk gebed en diaconale daad heeft de kerk der eeuwen vaak meer zeggingskracht gehad dan in een geschrift kan worden verwoord.’ Een jaar later kwam Wallet echter met een veel ruimere versie van dezelfde zin: ‘In belangstelling voor elkaar, in het meeleven met zieken, in het bidden voor het welzijn van allen, in het helpen lenigen van nood, in het doen van wat zich aandient in de mobiliteit van de navolging van Christus heeft de kerk vaak meer zeggingskracht gehad dan ooit in officiële boodschappen kan worden verwoord.’
In geen van beide varianten spelen synodale verklaringen of kanselboodschappen een rol van betekenis – die tijd lijkt voorbij. Maar wat dan wel? Roept de kerk tot vernieuwing van het leven op in haar zondagse liturgie (de schuldbelijdenis, lofprijzing en voorbede uit de eerste zin)? Of strekt deze oproep zich in de geest van de tweede zin uit tot diaconaal vrijwilligerswerk, misschien zelfs tot bloemkool kweken in het Bontekoepark? In het eerste geval zouden mijn Leidse voorbeelden irrelevant zijn. Dan zou de scepsis waarmee ik begon ook gerechtvaardigd zijn. In het tweede geval zou mijn fietstocht echter niet vergeefs zijn geweest. Dan zouden de Leidse voorbeelden kunnen illustreren hoe een christelijke oproep tot ‘vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat’ er in onze tijd zou kunnen uitzien – praktischer, existentiëler en minder exclusief kerkelijk dan voorheen.

Sociale praktijken
Om met dat laatste punt te beginnen: wat de drie Leidse initiatieven gemeen hebben, is dat gelovigen en niet-gelovigen erin samenwerken. Dit is voor ons thema van essentieel belang. De kerk kan wel van alles ‘zenden’: op papier, vanaf de kansel, via YouTube – noem maar op. Maar aan de gemiddelde inwoner van Leiden gaat dit alles voorbij. Wie neemt er nota van een kerk zonder er actief naar op zoek te zijn? Als het ‘oproepen’ uit de kerkorde meer wil inhouden dan een zenden in het luchtledige, zullen er dus contexten moeten bestaan waarin een gesprek met mensen van buiten de kerk überhaupt mogelijk is.
Hoe vaak zou Jezus Christus ter sprake komen tijdens het koken of het onkruid wieden? Ik moet denken aan een boek van antropologe Courtney Bender. In de gaarkeuken van een New Yorkse liefdadigheidsinstelling gaat ze na hoe vrijwilligers tijdens het prei snijden met elkaar in gesprek raken en daarbij, op soms verrassende manieren, over God komen te spreken. Generalisaties over secularisatie en privatisering van religie, stelt Bender, lopen stuk op de werkelijkheid van een keuken waar vakanties, feestdagen en ziekte in de familie terugkerende thema’s van gesprek zijn en evenzovele aanleidingen om te praten over kerk en geloof.
Is alledaags gekeuvel aan het aanrecht werkelijk zo belangrijk, zou je kunnen vragen? Ja en nee. Als het over impact gaat, stellen gesprekjes in de keuken weinig voor. Een encycliek van de paus heeft een veel groter bereik. Maar als de vraag is waar mensen buiten de kerk een kans lopen om in gesprek te raken over God, zijn sociale praktijken waarin christenen hun leven delen met anderen van het grootste belang. Dat lijkt me les 1: zolang de kerk haar oproep wil adresseren aan mensen die nooit een kerk van binnen zien, staat of valt kerkordeartikel 1.6 met sociale praktijken waarin christenen en niet-christenen elkaar ontmoeten.

Falend overheidsbeleid
Ten tweede, is het toevallig dat mijn Leidse voorbeelden raken aan de grote thema’s van onze tijd: klimaat, migratie en de groeiende kloof tussen arm en rijk? Dit zijn thema’s waarover velen zich zorgen maken. Daarom ligt het voor de hand dat juist rond duurzaamheid, hulp aan minima en opvang van asielzoekers initiatieven ontstaan waarin vrijwilligers van binnen en buiten de kerk elkaar treffen.
Deze vrijwilligers delen echter nog iets anders: het gevoel dat de overheid tekortschiet. Hun onbetaalde inzet is een stil protest tegen beleid waarin zelfredzaamheid de norm is geworden. Soms krijgt dit verzet zelfs stem, zoals onlangs tijdens een daklozendiner in de Leidse Marekerk. Toen de burgemeester een kijkje kwam nemen, voegde de diaconale predikant van De Bakkerij hem toe: ‘Dit zijn wel úw daklozen!’ Met andere woorden: wij organiseren hier een maaltijd, maar hadden dit niet hoeven doen als u de daklozenzorg goed had geregeld.
Dit is de kritische spits van artikel 1.6: de diagnose dat er ‘in cultuur, maatschappij en staat’ veel is wat smeekt om vernieuwing. Vrijwilligers die gaten vullen die de overheid laat vallen, roepen op tot vernieuwing van het leven. En dat doen ze metterdaad, niet met nota’s die zeggen dat het anders moet, maar met schoffel, bakblik en gereedschapskist. Krijgt artikel 1.6 zo niet heel concreet gestalte?

Woord en daad
Om deze vraag bevestigend te kunnen beantwoorden, is nog één ding nodig. Onkruid wieden is geen christelijk getuigenis zolang het niet verbonden wordt met Jezus Christus, Heer en Verlosser van de wereld. Er is uitleg nodig: waarom is zorg voor de aarde en de naaste christelijk gesproken zo belangrijk? Niet zonder reden zijn het ‘spreken’ en ‘handelen’ van de kerk in de kerkorde nauw verbonden met haar ‘vieren’ en ‘belijden’.
Al hebben dit vieren en belijden hun primaire plek in de kerkdienst, in het licht van mijn eerste punt hierboven (plekken waar christenen en niet-christenen samenkomen) zal een echo van dit vieren en belijden moeten doorklinken in het vrijwilligerswerk. Ik denk aan het daklozendiner, waar nasi en bami werden opgeschept, maar ook gebeden werd en gelezen uit het kerstevangelie. Pas als woord en daad bijeenkomen, kan het inzicht ontstaan dat vernieuwing van het leven méér vergt dan een vrijwilligersproject.
Misschien is dit de uitdaging: kerkleden zó toerusten dat ze niet alleen hun handen uit de mouwen steken, maar al wortel schrapend ook kunnen vertellen: ‘Ik doe dit vanuit mijn geloof. Ons project is slechts een druppel op een gloeiende plaat. Maar voor mij wijst het vooruit, naar God die de wereld écht zal komen vernieuwen.’

Conclusie
Mijn fietstocht leert mij artikel 1.6 dus praxeologisch te lezen, in termen van sociale praktijken waarin mensen hun zorgen over de nood van de wereld omzetten in hulpbetoon aan ‘wie geen helper heeft’. Dit levert een interpretatie op waarin het ‘spreken’ van de kerk weliswaar niet zonder de mond kan – een christelijk getuigenis kan niet zwijgen over Christus – maar begint bij zorgzame handen.
Ik denk dat de vicevoorzitter van de Leidse parochie dit bedoelde toen hij de kerk een ‘veldhospitaal voor de wereld’ noemde. Dit beeld van paus Franciscus plaatst de kerk midden in de wereld, op plekken waar mensen lijden aan onrecht en geweld. Het roept op tot getuigen metterdaad, met brancard en verbandtrommel meer dan met pen en papier. Ik zal niet zover gaan de bisschop van Rome op te voeren als interpreet van een protestantse kerkorde. Maar één ding lijkt me duidelijk: wil de kerk in onze tijd gestalte geven aan artikel 1.6, zal zij iets weg moeten hebben van een veldhospitaal.

Prof. dr. H.J. Paul is hoogleraar geschiedenis van de geesteswetenschappen aan de Universiteit Leiden. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 105