nr5 • 2005 • Contextuele therapie en pastoraat
juni 2005 (19e jaargang nr. 5)
Contextuele therapie en pastoraat
Een introductie
Mw.dr. J. van Saane
De contextuele therapie is een vorm van (gezins)therapie die het afgelopen decennium in snel tempo populair is geworden. Wie op het internet zoekt, krijgt duizenden hits op de zoekterm ‘contextuele therapie’. Als je daar wat nader naar kijkt, vallen twee dingen op. In de eerste plaats rijst al snel het vermoeden dat er nogal wat kaf onder het koren zit. Naast gerenommeerde instituten op het gebied van psychotherapie geven ook veel ‘vage’ bureaus, cursussen en counselors acte de présence op het terrein van de contextuele therapie. Dat kan betekenen dat het gemakkelijk toegankelijk gedachtegoed betreft. Het kan er echter ook op duiden dat men gemakkelijk aan de haal gaat met de contextuele therapie. Het tweede dat opvalt is de link met pastoraat. Contextuele therapie wordt regelmatig beschreven als vorm van pastoraat of als waardevol element binnen het pastoraat, compleet met hele gevalsbeschrijvingen. In deze verkennende bijdrage over contextuele therapie wil ik kort weergeven wat contextuele therapie nu eigenlijk inhoudt, wat de vooronderstellingen erachter zijn en hoe de relatie met pastoraat gelegd kan worden.
Wat is contextuele therapie?
Als grondlegger van de contextuele therapie geldt Ivan Boszormeni-Nagy (1920-heden). Nagy (spreek uit: Nodji) combineerde inzichten uit de systeemtheorie en de psychoanalyse tot een nieuwe vorm van therapie, die hij ‘contextueel’ noemde. Het begrip 'context' staat hier voor een door de therapeut gehanteerde hulpconstructie, waarin het gaat om de betekenis die mensen voor elkaar hebben, of liever: zijn. De term context is gekozen om de dynamische verbondenheid aan te geven van een persoon met diens relaties, dwars door de generaties. Ieder mens maakt deel uit van een familienetwerk. Contextuele hulpverlening is dus hulpverlening die rekening houdt met en gebruik maakt van deze existentiële context: de dynamische intergenerationele verbondenheid. De contextueel therapeut houdt voortdurend rekening met dit intergenerationele netwerk; ook als er gewerkt wordt met een enkele cliënt. Volgens Nagy heeft ieder mens een schuldpositie tussen voorgaande en na haar of hem komende generaties. Het individu staat hiermee per definitie in een relationele werkelijkheid.
Het ontstaan van de contextuele therapie is deels te begrijpen uit Nagy’s eigen levensgeschiedenis. Hij werd in 1920 in Boedapest geboren en stamt uit een familie die generaties lang functies bekleedde in de rechterlijke macht, hetgeen de juridische terminologie (gerechtigheid, verplicht zijn etc.) in zijn theorie verklaart. Zijn omgeving, en de samenleving als geheel waarin hij opgroeide, kende nauwe banden binnen uitgebreide families. Hij studeerde medicijnen aan de universiteit van Boedapest, met de bedoeling psychiater te worden. In 1950 emigreerde Nagy naar Amerika. Daar was hij afgesneden van zijn familie, en besefte eens te meer hoe allesbepalend familiale relaties zijn.
De existentiële context van ieder mens heeft volgens de contextuele therapie vier dimensies. Dimensies zijn bij Nagy ordeningsprincipes, manieren om structuur aan te brengen in onze samengestelde kennis over iemands leven. De eerste dimensie is die van de feiten. Bij de feiten in iemands leven gaat het om erfelijkheid, lichamelijke eigenschappen, samenstelling van het gezin, ‘objectieve’ gegevens als geboortedata, werkloosheid, oorlog, echtscheiding etc. Dat deze feiten iemands leven beïnvloeden ligt voor de hand.
Als tweede dimensie noemt Nagy de psychologie. Hoe verwerkt men alle feiten en gebeurtenissen? Wat roept dat op aan emoties, ervaringen en motivaties? De psychologie is de subjectieve ervaring van de werkelijkheid.
De interacties vormen de derde dimensie. Daarbij gaat het om de patronen van communicatie en ander waarneembaar gedrag tussen personen, zoals gezinsregels, feedbackpatronen en mechanismen als die van de zondebok. Ook coalitievormingen tussen mensen binnen een context vallen onder de derde dimensie.
De laatste en vierde dimensie - en tevens het meest kenmerkende van de contextuele therapie - is die van de relationele ethiek. Bij relationele ethiek gaat het om de rechtvaardigheid van de relatie, het relationele evenwicht, de balans van geven en nemen. Een relatie is rechtvaardig als er (op de lange termijn) evenwicht is tussen geven en nemen, tussen rechten en plichten. Deze vierde dimensie is bij Nagy onlosmakelijk verbonden met de eerste drie dimensies en overkoepelt die als het ware. Verwantschap is een feitelijk gegeven dat mensen in relatie stelt tot elkaar. Dit heeft consequenties op de andere dimensies. Binnen families, maar ook in gekozen relaties, ontstaat een balans van geven en nemen en dus ook de vraag naar de rechtvaardigheid. In families wordt een denkbeeldige boekhouding bijgehouden voor de familieleden, waarin de balans tussen geven en nemen wordt bijgehouden. Scheefgegroeide verhoudingen in de ene generatie kunnen ook ‘rechtgetrokken’ worden in de volgende generatie, leidend tot verbeterde relaties of tot zich herhalende destructieve patronen. Nagy ziet de balans van geven en nemen tussen mensen als de meest motiverende factor in het menselijk handelen en zijn. In de relaties wordt rechtvaardigheid, of ethiek, gevonden. Ook deze relationeel ethische dimensie van het menselijk bestaan ligt volgens Nagy verankerd in intersubjectiviteit: geen normen en waarden vooraf, maar het apriori wordt gevonden tussen de personen. Hieruit ontstaat de mogelijkheid tot een bevredigend leven.
Het volle gewicht van de context, de (intergenerationele) relaties en de vier dimensies heeft geleid tot de specifieke contextuele therapie. De vierde dimensie vormt daarbij de belangrijkste leidraad. Als de therapeut leert de relationeel-ethische dimensie met de drie andere dimensies te verbinden, zal zijn begrip van verschijnselen binnen menselijke relaties toenemen, en ook zijn therapeutische en preventieve mogelijkheden.
Contextuele therapie gaat op zoek naar de betrouwbaarheid en bereidheid tot zorg in de relaties. Dit worden hulpbronnen genoemd. Door deze hulpbronnen aan te spreken en te activeren helpt de contextuele therapeut zijn of haar cliënten in het functioneren. De contextueel therapeut is daarbij - in tegenstelling tot therapeuten uit andere scholen - meerzijdig partijdig: niet alleen de cliënt zelf is onderwerp, maar allen die beïnvloed worden door therapeutische interventies.
Belangrijke begrippen in de contextuele therapie zijn loyaliteit en gerechtigheid. Met loyaliteit wordt de onverbrekelijke relatie tussen ouders en kinderen bedoeld. Deze relatie begint asymmetrisch: jonge kinderen krijgen meer van hun ouders dan dat ze geven. Gaandeweg komt deze relatie meer in balans. Gerechtigheid heeft te maken met de rechtvaardigheid binnen relaties, die ontstaat bij een evenwicht tussen geven en nemen. Door de generaties heen hebben sommigen overbetaald (bijv. op emotioneel of seksueel gebied, door als kind behoeften van ouders te vervullen etc.) of onderbetaald (niet in staat te geven, geen ontvangende ouders etc.). In beide gevallen staan er als het ware nog rekeningen open die een rol spelen in huidige relaties. In contextuele therapie wordt gezocht naar de hulpbronnen: hoe kunnen gestagneerde relaties weer aan betrouwbaarheid winnen, hoe kan de trouw aan het gezin waaruit men komt aangesproken worden?
Methodisch ziet de contextuele therapie er dan als volgt uit. De therapeut zal erkenning geven voor het onrecht dat de cliënt werd aangedaan (erkenning voor het slachtoffer) en voor datgene wat hij doet voor anderen (erkenning van de verdienste). Daarbij zal de therapeut een genogram maken, waarin familie en gezin van herkomst in kaart worden gebracht. Zo’n genogram maakt bijvoorbeeld intergenerationele overdracht van destructief recht inzichtelijk. Vervolgens worden de resterende hulpbronnen gezocht: wie in deze context kan wat doen, dat positief bijdraagt tot de betrouwbaarheid van de relatie? Daarbij maakt de therapeut consequent en expliciet duidelijk dat er actie van de cliënt verwacht wordt, bijvoorbeeld in de zin van verantwoord ouderschap, kind zijn of partnerschap.
Nagy is overigens in de eerste plaats therapeut, gericht op de praktijk van hulpverlening. Pas na verloop van tijd heeft hij zijn ideeën op schrift gesteld, zonder deze tot een samenhangende theorie te weven. Integendeel, volgende publicaties zijn regelmatig geheel verschillend qua formulering, en zelfs terminologie, dan voorafgaande publicaties. Door anderen zijn wel verbanden gelegd tussen het werk van Nagy en bijvoorbeeld dat van Levinas, maar bij die pogingen komt de theoretische inconsistentie van en het gebrek aan conceptuele kracht in het werk van Nagy schrijnend naar voren.
Contextuele benadering in het pastoraat
Nagy is een therapeut die - zonder zich overigens zelf religieus te noemen - centrale kwesties die in het pastoraat een rol spelen behandelt, zoals de verplichtingen die voortvloeien uit familiale relaties en de noties van vergelding en vergeving. Waar de traditionele psychotherapie soms slecht uit de voeten kan met problemen die specifiek in het pastoraat aan de orde zijn, kan de contextuele therapie van Nagy een nuttig handvat bieden. Een specifiek element van pastoraat is immers de zorg om de mens te handhaven in haar of zijn betrekking tot God. Deze betrekking zou aan de hand van Nagy nader ingevuld worden door (onder meer) te wijzen op de door de mens te nemen verantwoordelijkheid, en door de gemeente als geheel te beschouwen als de context waarbinnen deze betrekking gestalte krijgt. Ook op andere elementen die in het pastoraat een rol spelen kan de contextuele therapie van Nagy een nieuw licht werpen. Zo gaat het bij de opvoeding volgens Nagy vooral om de onomkeerbaarheid van de verhoudingen tussen generaties. Daarmee ligt volgens Nagy niet de nadruk op individuele ontwikkeling, maar op het intergenerationele verlangen naar vrede en hoop op geluk. Impliciet zijn in deze opvatting zorgen van de pastor om individuele kinderen altijd verweven met de zorgen van de ouders over die kinderen en omgekeerd.
Waarde contextuele therapie
Zoals ik in de inleiding al aangaf heeft de contextuele benadering in therapie en pastoraat inmiddels zijn duizenden verslagen. Die populariteit is goed te begrijpen en ook terecht. De nadruk op de intergenerationele en andere intermenselijke relaties doet immers op zijn minst weldadig aan na een lange periode binnen de psychotherapie waarin de allerindividueelste ontwikkeling van het subject centraal stond. Of het nu als een organisme was dat gedreven wordt door krachten uit het verleden, of als een uniek ‘human being’ op zoek naar individuatie, ontplooiing of actualisatie: de mens als individu stond zonder twijfel centraal. Ethische overwegingen gebaseerd op de relaties die men nu eenmaal met anderen onderhoudt telden niet hard mee. Je moest doen waar je jezelf goed bij voelde, je eigen subjectieve beleving zou wel aangeven wat juiste keuzes zouden zijn. De contextuele therapie kan deels als een reactie daarop worden opgevat, hetgeen de populariteit van deze therapie voor een belangrijk deel verklaart.
Voor de contextuele benadering binnen het pastoraat geldt hetzelfde: men ervaart deze benadering als ‘bijbelser’, niet in het minst door het juridische taalgebruik van Nagy. De mens als relationeel en intergenerationeel wezen, dat spreekt ons als christenen aan. Men heeft niet alleen rechten, maar ook plichten ten opzichte van elkaar waarop men ook kan worden aangesproken. Daarin horen we een weerklank van de bijbelse oproep de ander lief te hebben als je zelf, zorg te dragen voor elkaar en verantwoordelijkheid te nemen. Binnen het pastoraat komt daar nog bij dat alleen al het begrip 'contextueel' de pastor erop wijst, dat zij of hij aanspreekbaar is voor ieder die door haar of zijn interventies wordt getroffen. Als pastor word je zo de bondgenoot van allen die in het leven van degene die je probeert bij te staan zijn betrokken. Je wordt gedwongen de pastorant in zijn relationele werkelijkheid te zien.
Adder onder het gras
Er zit wat mij betreft echter nog wel een behoorlijke adder onder het gras. Nagy baseert zijn theorie sterk op het dialogische principe van Martin Buber (via Friedman). In Buber herkent Nagy het apriori van de verhouding, de ontmoeting. Hier openbaart zich echter het fundamenteel problematische van de contextuele therapie. De ontmoeting bij Buber is immers op zichzelf slechts formeel en inhoudelijk leeg. De mens bestaat bij hem pas in de ontmoeting, er zijn geen waarden vooraf, geen inhoudelijk apriori. Bubers intermenselijke relatie is ethisch leeg. Dat is de wijsgerige vooronderstelling achter de contextuele therapie. Er is geen inhoudelijk apriori, geen waarden die absoluut en nastrevenswaardig op zichzelf zijn, maar rechtvaardigheid wordt gevonden in de balans tussen geven en nemen binnen intermenselijke relaties.
Dit past naadloos in het huidige paradigma van het sociaal constructivisme dat in de sociale wetenschappen dominant is, maar ook in wijsbegeerte en theologie steeds prominenter wordt. Binnen dat paradigma geldt de werkelijkheid als een sociaal construct dat tot stand komt tussen mensen. De werkelijkheid is per definitie een relationele werkelijkheid, subjectief ervaren, zonder de zekerheid van een objectieve werkelijkheid die kan bestaan buiten onze waarneming. De enige werkelijkheid is een menselijke, een sociale werkelijkheid, die ‘vloeibaar’ is: ze vormt zich onder invloed van onze taal, ze verandert naargelang het verhaal dat over haar verteld wordt en in dat verhaal ontstaat ze. Dit paradigma stelt terecht een grens: als mensen kunnen wij niet uitstijgen boven datgene wat in sociale relaties gegeven is. De werkelijkheid is een sociaal construct dat tussen mensen tot stand komt, en menselijk van aard is. Het paradigma van de sociale constructie dient in die zin de menselijke nederigheid, en stemt ons voorzichtig om met grote woorden over transcendentie en objectiviteit te spreken. Een therapie - en pastorale benadering - die echter geheel geworteld is in dit paradigma, zoals de contextuele therapie, kan men echter tegelijk vanuit het bijbelse geloven armzalig noemen. Niet geheel ten onrechte belijden we immers dat de mens ten diepste zelfzuchtig is. Het heil dat dan verwacht kan worden van een therapie, die als hulpbron opvoert de balans tussen geven en nemen, is vanuit dit oogpunt beperkt. Een balans tussen geven en nemen, voor wat hoort wat, laat weinig plaats voor de genezende en bevrijdende werking van Jezus’ aansporing de andere wang toe te keren aan degene die ons slaat. Als we uiteindelijk afhankelijk zijn van anderen, en van onze relatie tot anderen, komen we er als het erom spant maar bekaaid van af. ‘Healing through meeting’ is daadwerkelijk helend als we ons gaan verhouden tot de Ander, van wie we geen rekenschap hoeven vragen omdat Hij oneindig geeft zonder iets terug te vragen.
Mw.dr. Joke W. van Saane is universitair docent godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam