Skip to main content

nr6 • 2024 • Terugkeer en hereniging

38e jaargang nr.  6 (nov.. 2024)
thema: Rome en Reformatie. Verlangen naar zichtbare eenheid

Marcel Sarot
Terugkeer en hereniging
Opmerkingen bij een belangrijk verschil

In 1868, aan de vooravond van het Eerste Vaticaans Concilie, richtte paus Pius IX een korte ‘apostolische brief’ getiteld Iam vos omnes aan ‘alle protestanten en andere niet-katholieken’ waarin hij schreef: ‘Wij doen een oproep aan alle van ons gescheiden christenen waarin wij hen dringend vermanen en bezweren snel naar de enige kudde van Jezus Christus terug te keren.’

Deze oproep tot terugkeer naar de moederkerk kon op weinig enthousiasme aan protestantse zijde rekenen. Zo schreef de doopsgezinde emeritus predikant Jan Visscher (1801–1882) een Protestantsch antwoord op den brief van Paus Pius IX aan alle Protestanten (Deventer, 1870) waarin hij, na ruim 350 bladzijden te hebben besteed aan een uitputtende weerlegging van alle roomse ‘dwalingen,’ eindigde met een oproep aan de paus om protestants te worden en zo terug te keren tot de evangelische waarheid (blz. 368).
Veertig jaar later, in 1910, vond in Edinburgh de (protestantse) Wereldzendingsconferentie plaats, die vaak wordt gezien als het formele startpunt van de oecumenische beweging. Kerkelijke verdeeldheid ondermijnt de zending, en dáárom moet er iets aan gebeuren. Bad Jezus zelf in Johannes 17:21 niet al om eenheid onder zijn volgelingen ‘opdat de wereld gelooft dat U Mij hebt gezonden’? De oecumenische beweging kreeg vorm in een aantal dialogen, die met name plaats vonden in ‘Faith and Order’ en ‘Life and Work’ (vanaf 1925 respectievelijk 1927). In 1948 gingen beide bewegingen op in de Wereldraad van Kerken. Ook de Rooms-Katholieke Kerk was bezorgd over de verdeeldheid, maar zij nam niet deel aan de oecumenische beweging. Zij hield vast aan het standpunt van Pius IX: verdwaalde schapen moeten gewoon terugkeren naar de kudde. In Nederland werd weliswaar in 1948 de Apologetische Vereniging Petrus Canisius omgevormd in de Sint Willibrord Vereniging, maar deze richtte zich vooral op ‘bekeringsapostolaat’ en niet op wat wij nu ‘oecumene’ zouden noemen. De voorzitter, de latere kardinaal Willebrands, verwoordde het helder: ‘De Katholieke Kerk heeft vanaf het eerste moment van haar bestaan de eenheid in de waarheid bezeten, voor schisma of ketterij onaantastbaar. Daarom kan er van een één-worden der Kerk in strikte zin geen sprake meer zijn. Wel is er op dit punt een eschatologische gerichtheid in de Kerk, inzoverre door de wederopname van Oosters-orthodoxen en Protestanten in de bestaande eenheid der Kerk – en ook door de opname van de rest van het mensdom – de Kerk als teken van de eenheid in de H. Geest duidelijker wordt.’ Willebrands’ oecumenisch werk in de jaren vijftig bestond dan ook goeddeels uit drie zaken: ten eerste het faciliteren van gesprekskringen van priesters en predikanten, waarbij de bekering van laatstgenoemden tot het katholicisme een belangrijk oogmerk was; ten tweede het lobbyen voor toelating tot het ambt van bekeerde (veelal gehuwde) predikanten in de Katholieke Kerk, en ten derde het verwerven van fondsen waaruit bekeerde predikanten en hun gezin konden worden onderhouden tot die opname in het ambt. Ook paus Johannes XXIII dacht bij oecumene aan terugkeer. Hij verklaarde enkele maanden na afkondiging van het Tweede Vaticaans Concilie in zijn encycliek Ad Petri Cathedram dat het concilie mede bedoeld was om ‘hen die op ongelukkige wijze van de Kerk zijn afgescheiden weer tot haar schoot terug te brengen.’

Van bekering van de ander naar een gezamenlijke bekering
De ommekeer kwam, onverwachts, op het Tweede Vaticaans Concilie. De kwestie van het bekeringsapostolaat en de verhouding ervan tot de oecumene is een- en andermaal door de concilievaders naar voren gebracht en besproken. Er waren concilievaders die een duidelijke voorkeur voor bekeringsapostolaat of oecumene hadden. Anderen zagen deze verhouding zoals de Katholieke Kerk in dezelfde periode de verhouding tussen missie en interreligieuze dialoog is gaan zien: beide moeten gebeuren en er is geen tegenstelling tussen beide. De definitieve Latijnse tekst van Unitatis Redintegratio, het decreet over de oecumene, kan gemakkelijk in deze zin worden verstaan: ‘Het is echter duidelijk dat het werk van de voorbereiding en verzoening van die individuen die naar de volle katholieke gemeenschap verlangen zich van nature onderscheidt van het oecumenisch handelen. Toch is er geen enkele tegenstelling tussen beide, want beide vinden hun oorsprong in de wonderbare beschikking van God’ (UR 4). Op het eerste gezicht zijn dit geen erg opvallende zinnen. Je leest er gemakkelijk overheen. Zonder dat de term ‘bekeringsapostolaat’ valt, lijkt er toch sprake van een gelijkwaardige verhouding tussen bekeringsapostolaat en oecumene.
Tegen de achtergrond van de ontstaansgeschiedenis krijgen deze zinnen echter meer reliëf. Ik noteer drie opmerkelijke zaken. Allereerst wordt de overstap van christenen naar de Katholieke Kerk niet, zoals in een eerdere versie, ‘bekering’ genoemd. Zoals paus Johannes Paulus II in zijn encycliek over oecumene Ut Unum Sint (1995) stelt, is bekering nog steeds een centrale term in Unitatis Redintegratio (UUS 35). Alleen wordt de term nu gereserveerd voor bekering naar het evangelie (UR 1), een innerlijke bekering van het hart die gepaard gaat met gebed voor de eenheid van de christenen (UR 7–8). Dit is een gezamenlijke bekering, waarin de dialoogpartners voor God en voor elkaar belijden dat zij allen hebben gezondigd (UUS 2, 4, 7, 15, 82). Terzijde: ook het woord ‘apostolaat’ wordt gemeden, omdat het moet worden gereserveerd voor de zending onder niet-christenen.
Vervolgens suggereert de formulering die nu wordt gebruikt, ‘de voorbereiding en verzoening van die individuen die naar de volle katholieke gemeenschap verlangen,’ dat het initiatief uitgaat van degene die de volle katholieke gemeenschap wenst (ofwel de overstap naar de Katholieke Kerk wil maken). Het initiatief gaat niet van de Katholieke Kerk uit; ofwel, het gaat hier niet om pogingen zieltjes te winnen!
Tenslotte is door een persoonlijk ingrijpen van paus Paulus VI de formulering geschrapt dat zowel de oecumene als de voorbereiding van hen die naar de Katholieke Kerk overstappen voortkomen uit het werk van de heilige Geest. Van de oecumene wordt dit elders in Unitatis Redintegratio nog wel gezegd (UR 2), maar de overstap van christenen uit andere kerken naar de Katholieke Kerk wordt nu slechts toegeschreven aan de ‘wondervolle beschikking van God.’ De ronkende formulering was vermoedelijk een poging om de voorstanders van bekeringsapostolaat te pacificeren, maar toch staat dit laatste nu niet langer op hetzelfde niveau als de oecumene.

Oecumene als uitwisseling van gaven
Dat het in de oecumene om een gezamenlijke bekering tot het evangelie (of tot Christus) moet gaan, is diepgeworteld in de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie (zie ook mijn bijdrage op de studiedag van het platform Rome Reformatie afgelopen juni; de volledige tekst wordt gepubliceerd in het eerste nummer van jaargang 2025 van Inspirare). Oók de Katholieke Kerk moet zich bekeren. Oók de Katholieke Kerk moet schuld belijden, zowel tegenover God als tegenover andere kerken (UUS 2). Zo maakt de dogmatische constitutie over de kerk, Lumen Gentium, duidelijk dat er buiten de Katholieke Kerk gaven van de heilige Geest te vinden zijn die niet verloren mogen gaan (LG 8, 13). Paus Johannes Paulus II stelde daarom dat oecumene niet alleen een uitwisseling van ideeën, maar ook een uitwisseling van gaven moet zijn (UUS 28). Paus Franciscus spreekt in een interview van het ‘erkennen wat de Geest in de ander heeft gezaaid als een geschenk voor ons.’ Als protestanten terugkeren tot de Katholieke Kerk en hun eigenheid opgeven, gaan Geestesgaven verloren waar de kerk niet zonder kan. Dat mogen wij niet laten gebeuren. Als het tot een hereniging komt tussen protestant en katholiek, wil de Katholieke Kerk deze specifiek protestantse charismata verwelkomen. Zonder onze protestantse zusters en broeders zijn wij katholieken niet ten volle één en niet ten volle katholiek, en dus niet ten volle kerk (UR 4). Daarom is het werken aan hereniging ook een geloofsopdracht voor de Katholieke Kerk.

Begrijpelijke scepsis
Dat de Rooms-Katholieke Kerk terugkeer als model van oecumene af zou wijzen, stuit aan protestantse zijde nogal eens op scepsis. Dat is niet onbegrijpelijk nadat de Katholieke Kerk op het oecumenisch streven naar hereniging meer dan een halve eeuw heeft geantwoord met de oproep tot verdwaalde schapen om terug te keren naar de moederkerk. Er zijn bovendien nog steeds katholieken die er zo over denken. Hier komt de vrees voor de omvang van de Katholieke Kerk bij. Protestantse kerken zijn relatief zo klein, dat zij bij onderhandelingen over hereniging relatief weinig gewicht in de schaal leggen. Zal Rome bereid zijn water bij de wijn te doen?
In vergelijking met de rooms-katholieke wereldkerk is het Nederlandse protestantisme inderdaad getalsmatig heel erg klein, maar als je wereldwijd kijkt is het protestantisme groter dan de oosterse orthodoxie. De situatie van de orthodoxie is ook in die zin vergelijkbaar met die van het protestantisme dat het gaat om lokale kerken die van hetzelfde type zijn. Voor hen zijn er generieke afspraken in de vorm van een eigen kerkrecht en een eigen, oosterse ritus, en daarnaast afspraken per geünieerde kerk. Het ligt daarom voor de hand dat voor een hereniging van protestanten en katholieken soortgelijke afspraken worden gemaakt, op generiek en op specifiek niveau. Pas wanneer generieke afspraken zijn gemaakt – wanneer er een kader is geschapen – wordt hereniging een reële mogelijkheid. De tijd om over dergelijke generieke afspraken te gaan spreken, lijkt mij aangebroken nu protestanten en katholieken hebben uitgesproken dat zij samen het ene lichaam van Christus vormen.

Wat betekent dit nu concreet?
Dat de protestantse scepsis weliswaar begrijpelijk, maar niet terecht is, moge blijken uit de ontwikkelingen rond het Petrusambt. In 1995 heeft paus Johannes Paulus II erkend dat het Petrusambt in plaats van een bron van eenheid soms een bron van verdeeldheid is geworden en andere kerken uitgenodigd om mee te denken over een invulling die oecumenisch aanvaardbaar is (UUS 86–95). Deze oproep is herhaald door Benedictus XVI en Franciscus. Op die oproep is van vele kanten gereageerd, en onlangs publiceerde de Dicasterie voor de Eenheid een studiedocument waarin die reacties worden samengevat met de nadrukkelijke bedoeling dit gesprek verder te brengen. In dit opzicht is de Katholieke Kerk dus nadrukkelijk in beweging.
Wil hereniging met protestantse kerken een reële mogelijkheid worden, dan kan het niet blijven bij afspraken die protestanten in staat stellen hun eigenheid te bewaren binnen de herenigde kerk. Bij hereniging gaat het immers om gezamenlijke bekering tot Christus. Als de Katholieke Kerk de gaven van het protestantisme serieus neemt, betekent dit dat zij ook zelf zal moeten veranderen in een voortgaande bekering tot Christus. Wat dit concreet betekent, zal in een voortgaande dialoog moeten worden afgesproken. Het is aan protestanten om te zeggen wat zij belangrijk vinden, aan katholieken om daarop te reageren, en aan hen samen om tot overeenstemming te komen. Ik noem enkele mogelijke voorbeelden. Katholieken kennen een zondagsplicht, die van hen vraagt elke zondag een eucharistieviering mee te vieren. In de praktijk maakt dit oecumenische vieringen op de zondagmorgen voor katholieken die zich aan de regels van hun eigen kerk willen houden, onmogelijk. Aangezien er nauwelijks voldoende priesters zijn om in behoefte aan eucharistievieringen te voorzien, betekent het ook dat op de zondagmorgen priesters – anders dan predikanten en andere protestantse voorgangers – in het algemeen niet kunnen voorgaan in oecumenische vieringen. Als wij oecumene als een geloofsopdracht zien, moeten wij dan niet zeggen dat het meevieren van een oecumenische viering of een protestantse eredienst ook als vervulling van de zondagsplicht geldt?
Een andere verandering die zou kunnen worden gevraagd is de volgende. Jezus vierde het laatste avondmaal met brood en wijn en gaf zijn leerlingen de opdracht hetzelfde te doen tot zijn gedachtenis (1 Kor. 11:24–25). In de Katholieke Kerk ontvangen gelovigen die deelnemen aan de eucharistieviering in de regel alleen brood, geen wijn. Zouden wij hier van onze protestantse zusters en broeders niet kunnen leren dat dit een misvorming is? Zou het niet beter zijn als wij in dit opzicht terugkeerden tot de opdracht van Jezus zelf? Zo kan ik nog wel even doorgaan. In de Katholieke Kerk is al veel in beweging. Denk bijvoorbeeld aan het synodaal proces, dat van de Katholieke Kerk een meer synodale kerk moet maken. Omgekeerd zullen katholieken natuurlijk ook aan protestanten vragen hebben, bijvoorbeeld over het bisschopsambt. Als wij denken aan de classispredikant zien wij hoe ook in de Protestantse Kerk in Nederland al veel in beweging is. Op sommige onderwerpen zullen kerken elkaar wederzijds bevragen, bijvoorbeeld over de vrouw in het ambt. Dit is een gevoelig punt, waarvoor ik naar de bijdrage van Almatine Leene aan dit nummer verwijs. Belangrijk is in ieder geval dat ook dergelijke gevoelige onderwerpen aan de orde kunnen komen. De tijd is rijp voor volgende, verdergaande stappen!

Prof. dr. M. Sarot is hoogleraar fundamentele theologie aan de Tilburg School of Catholic Theology van de Tilburg University.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  • Raadplegingen: 39