Skip to main content

nr5 • 2005 • Spreken is goud

juni 2005 (19e jaargang nr. 5)

   

Spreken is goud
Bijbelstudie naar aanleiding van Psalm 32 

Drs. Gert Vierwind

‘Want zolang ik zweeg kwijnde mijn gebeente weg onder mijn gejammer de ganse dag’ (Psalm 32:3)

Uit mijn kinderjaren herinner ik het me goed: echt zitten met iets wat ik gedaan had en dat er uiteindelijk uit móest. Gejammer, niet de ganse dag, maar ’s avonds voor het slapen gaan, als alles stil werd. Moeder op de rand van het bed en ik in tranen bekennen waarin ik fout geweest was. Het viel eigenlijk erg mee. Werd zelfs beloond met ‘even mee naar beneden en wat drinken’. Grote opluchting. De ‘grote mensen’ glimlachten erom.

De ontvankelijkheid van het kind voorbij lijkt het steeds moeilijker om echt oog te hebben voor het schuldig zijn, lijkt het steeds moeilijker ook om iets eerlijk op te biechten, te bekennen tegenover degene die we kwaad deden. Is dat alleen een kwestie van ‘levensloopontwikkeling’ of zijn er ook andere oorzaken? Is het ‘je echt en persoonlijk schuldig weten’ misschien moeilijker in een tijd, waarin bijna elk gedrag psychologisch verklaard wordt, tot op ‘het onderbewuste’ toe? Trouwens ook een theologisch abstract begrip van schuld, in de zin van ‘wij zijn allen zondaren’, helpt niet echt verder om zelf eerlijk in de spiegel te kijken. Immers, het ‘wij allen’ wordt niet zelden als verzachtende omstandigheid omhelsd.

Zwijgen

David zit klem. Er zijn ernstige dingen gepasseerd in zijn leven waaraan hij zich schuldig weet. Waar hij in deze psalm precies op doelt, is niet duidelijk. Sommigen denken aan de geschiedenis met Batseba en Uria, anderen wijzen dat op grond van de precieze inhoud van deze psalm af. Hoe dan ook, het zit David danig dwars, maar: hij zwijgt. Dát is in ieder geval van alle tijden: over onze zonden willen zwijgen, ze ver weg willen stoppen voor God en de mensen.
Zwijgen over je schuld. Hoe lang houd je zoiets vol? Bij David moet het gegaan zijn om een periode in zijn leven. Langdurig zwijgen over kwaad dat je deed of doet, hoe krijg je het voor elkaar? De bekendste mogelijkheid daartoe is gewoon ontkennen dat hetgeen je deed zonde is. Een vader heerst met dictatoriaal gezag over zijn kinderen. Er is geen enkele ruimte, maar schuld? Hij heeft het beste met ze voor en weet wat goed voor ze is. Ander voorbeeld: de manier waarop mensen elkaar als voorwerp kunnen gebruiken, of dat nu in de zakenwereld of in de erotische sfeer is. Hoezo schuld? De ander wist van de ‘condities’! Trouwens, wat David betreft: hij kon zeggen dat de vorsten uit omliggende volken ook vrouwen van andere mannen namen als hen dat zo uitkwam. Daar was je nu eenmaal vorst voor. 
Daarnaast kun je zwijgen over het kwaad door het te bagatelliseren. Een jongen neemt eens wat mee van zijn baas, maar het komt van de grote hoop, is dat stelen? Een man heeft iets met een andere vrouw, en dat is niet goed natuurlijk, maar echt serieus laat hij het toch niet worden en voor zijn eigen vrouw is hij goed. En daarbij, hij heeft zichzelf zijn karakter ook niet gegeven en weet ook wel wat van andere ‘gerespecteerde mensen’. Dat maakt de last al lichter. Tot slot kun je ook zwijgen terwijl je spreekt. Spreken uit berekening. Je bekent slechts als je met je rug tegen de muur staat, maar dan nog zo dat je er het beste uitspringt. Ons rechtssysteem roept dat soms op; grote namen uit de politiek of showwereld – van schandalen beticht – gaan ons erin voor. Maar ik denk ook aan dat echtpaar waarmee ik sprak. Nadat hij er niet meer onderuit kon, bekende de man dat er iets geweest was met een ander, maar tegelijk: hij had het nu eerlijk bekend en toegegeven, dus nu verder geen gezeur meer. Einde verhaal. Recht op vergeving. Maar werkelijk berouw was er niet en bewogenheid om wat hij had aangericht nog minder.
Zwijgen over schuld, tegenover God en de mensen. De varianten zijn legio. We zijn er vindingrijk in. ‘Van nature geneigd’ er zelf goed uit te springen.
   
De werkelijkheid van schuld

In zijn artikel ‘Guilt and guiltfeelings’ wijst de joodse filosoof Martin Buber erop, dat wij elkaar in deze dingen lang niet altijd helpen. Omgekeerd, hij signaleert in de hulpverlening een tendens om persoonlijk toerekenbare schuld weg te psychologiseren. Het artikel is een indringende oproep om mensen te helpen tot eerlijke belijdenis te komen van concrete schuld tegenover concrete mensen, waarvoor men persoonlijk verantwoordelijk is. Slechts zo kan de wond  ‘daar waar hij geslagen is’ worden geheeld - het slachtoffer wordt recht gedaan -  en slechts zo wordt de dader geholpen zich te verzoenen met zijn omgeving. Aan Nagy, de grondlegger van de contextuele benadering, gaf dit artikel woorden om als therapeut schuld ernstig te nemen, ofwel: het te zien als een werkelijkheid die zich tussen mensen voltrekt, en die dáár – in het verkeer tussen mensen – aangepakt moet worden, zonder het terug te brengen tot een louter intra-psychische categorie waarvan alleen de dader bevrijd moet worden. . 

David weet zich schuldig tegenover God, van de mensen spreekt deze psalm niet, maar schuld tegenover mensen is altijd óók schuld tegenover God. David zwijgt, maar hij kwijnt weg, wordt er wellicht zelfs letterlijk ziek van. Verzwijgen van schuld werkt vernietigend, voor slachtoffer én dader, toen en nu. Voor de dader: een voortdurend aanklagend geweten (met wellicht lichamelijke kwalen tot gevolg, het verband tussen lichaam en psyche hoeft hier geen betoog), of nog erger: een steeds meer én van zichzelf én van de naaste, én van God op afstand komen staan, verlies van authenticiteit, niet worden wie men naar Gods bedoelingen had mogen zijn. Vernietigend ook voor het slachtoffer: een zoon die een leven lang gebukt gaat onder de miskenning door vader, alles zit op slot; een vrouw die ernaar snakt om recht gedaan te worden door haar man. Maar het blijft uit, de wond blijft schrijnen.  
David houdt het niet uit. Uiteindelijk gaat hij spreken. Hoe hij zover komt? Dit is bijzonder: hij ziet er Gods hand in. Zijn hulpverlener, zijn pastor is God zelf. ‘Uw hand drukte zwaar op mij.’ God laat hem niet los. Geen uitwijkmogelijkheid, geen ontkenning of bagatellisering of onoprecht spreken wordt hier gegund. God zelf brengt David tot berouw. Zijn Geest overtuigt en legt de waarheid bloot. David wordt gebracht waar hij uit zichzelf niet gekomen zou zijn. 
Als iemand geplaagd wordt door gevoelens van schuld die hun grond lijken te hebben in het verkeer tussen mensen onderling of tussen een mens en zijn God, dan vraagt dat ‘eerlijk onderzoek’. Dan vraagt dat dáárin ‘nabij zijn’ door welke gesprekspartner dan ook, juist als er een neiging tot ontkennen of bagatelliseren is. Hier geldt: de waarheid maakt vrij. Daarbij: pastoraat geschiedt ‘coram Deo’, voor het aangezicht van God. Hij is de aanwezige. De ongeziene derde in het gesprek. Mag, lettend op deze psalm, in het ‘knagende geweten’ van degene die zich schuldig weet de hand van God gezien worden? Zijn Geest die de werkelijkheid blootlegt, en helend nabij is? Gods Geest verlicht, verheldert, maakt eerlijk. Geeft kracht en moed om in de spiegel te kijken en tot erkenning van schuld te komen, in de wetenschap dat dat een weg is die omhoog voert.  
 
De werkelijkheid van vergeving

David gaat spreken, eerlijk en recht uit zijn hart. Dan volgt daar direct op: ‘en Gij vergaf’. Dat gaat snel! De schuldbelijdenis zelf blijkt een weg naar huis. Berouw is vreugde. God vergeeft.
Tussen mensen kan dat moeilijker liggen. Oprechte schulderkenning tegenover een slachtoffer dat jaren kwaad of tekort is gedaan vraagt van de dader, dat hij of zij erop voorbereid moet zijn dat de ander (nog) niet kan of wil komen tot vergeving, en misschien wel helemaal niet tot verzoening. Dat is dan een weg die gegaan en bevochten moet worden, een weg waarbij ‘succes’ - vergeving en verzoening - niet verzekerd is. Toch, ondanks dat voorbehoud: spreken is goud. De dader neemt zijn verantwoordelijkheid, het slachtoffer wordt recht gedaan.

David ontvangt vergeving van God. De boetpsalm blijkt een dankpsalm. Van spreken gaat hij over in zingen. Zo kan dat gaan tussen een mens en zijn God. Tussen mensen onderling ook. David zingt. Niet vanwege zijn ‘overwinning op zichzelf’, maar hierom: God ziet hem weer stáán, zet hem weer op de been en bréngt hem tot zingen. ‘Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding.’ Het is het beeld van iemand die uit grote nood is gered, en zich bij wijze van spreken daar zelf nog van bewust moet worden. Hij staat nog te zwabberen op zijn benen, maar er worden hem door de omstanders jubelzangen toegezongen: gered! Eerlijk worden tegenover God, jezelf en die andere mens brengt een lied van bevrijding. Relaties worden vlotgetrokken, verhoudingen hersteld; het gebéurt. Uiteindelijk is het: weer gezien worden, ruimte van leven. Het wordt je toegezongen.
God is David genadig, zegent hem in zijn berouw. Gééft hem een lied om te zingen.
Dat lied van bevrijding gaat door, tot op vandaag. De mogelijkheid van dat lied is bevóchten, en het geheim ervan is ons duidelijk geworden in een naam: Jezus Christus. Hij werd ‘tot zonde gemaakt opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem’ (2 Cor. 5:21). Eerlijke erkenning van schuld en oprecht schenken van vergeving; het gebéurt, heel concreet onder ons. Gelovig gezien: in de kracht van Gods Geest, in de buurt van het kruis.

Drs. Gert Vierwind is theoloog en docent filosofie  aan de Christelijke Hogeschool Ede