Skip to main content

nr6 • 2005 • Laatst geboekt

   

juni 2005 (19e jaargang nr. 6)

Laatst geboekt

Prof.dr. G.C. Den Hertog

Onderkant
Er zijn boeken die ineens mijn aandacht trekken en waarvoor ik een hele stapel met heel interessante lectuur laat voor wat die is. Zo’n boek is Leven aan de onderkant, geschreven door de Engelse psychiater Theodore Dalrymple. Hij heeft jaren lang tegelijk in een gevangenis en in een ziekenhuis in wat wij een ‘achterstandswijk’ noemen gewerkt, en hij geeft zich in dit boek rekenschap van wat hij daar over de Engelse samenleving heeft ontdekt. De ondertitel van het boek vat de kern van die ontdekking samen: Het systeem dat de onderkant instandhoudt. Ik vind het boek in twee opzichten van belang. Om te beginnen spreekt de eerlijke nuchterheid van iemand die zeer betrokken is mij heel erg aan. Dalrymple heeft bij de mensen met wie hij te maken krijgt een zich verschuilen in de slachtofferrol vastgesteld. ‘Het mes ging erin’, is een beschrijving van een gewelddelict door de dader; alsof hij toeschouwer was. Een andere delinquent reageerde geschokt, toen Dalrymple weigerde zijn moeilijke jeugd als verklaring te accepteren, en hem volledig verantwoordelijk stelde voor wat hij gedaan had. Het mechanisme om de eigen daden toe te schrijven aan een jeugd in armoede is volgens Dalrymple diep ingesleten. Hij weigert erin mee te gaan. Je geeft dan precies datgene prijs wat een mens tot mens maakt. Zulke boeken lees ik graag, als iemand iets anders durft te zeggen dan het politiek -correcte én dat doet vanuit een betrokkenheid. Te vrezen valt dat bepaalde lieden ter rechterzijde zich op dit boek zullen beroepen om hun visie op de verloedering van de maatschappij te staven. Dat is dan evenwel misbruik. Ik durf dat zo te stellen, omdat Dalrymple ook aangeeft waar en waarom het is misgegaan. Hij ziet het zó, dat de nieuwere opvattingen over huwelijk en seksualiteit zoals die sinds de jaren zestig van de vorige eeuw door de middenklasse gepropageerd werden, aan de onderkant van de samenleving in praktijk zijn gebracht. De middenklasse is er voor teruggeschrokken de ideeën van ‘vrije liefde’ die ze zelf propageerde in daden om te zetten. Het aantal echtscheidingen nam toe, maar men zag wel in, dat je kinderen schaadde door hen zonder vader te laten opgroeien.
Het verontrustende is nu volgens Dalrymple, dat inmiddels de richting waarin de ideeën zich bewegen aan het omkeren is. Tot nu toe druppelden ze van ‘boven’ naar ‘beneden’, maar de richting lijkt te draaien. Een aanwijzing daarvoor ziet Dalrymple bijvoorbeeld in het gegeven dat het op de BBC niet langer een blijk van beschaving is als je zo accentloos mogelijk Engels spreekt, zonder dialect. Margaret Thatcher is opgegroeid als de dochter van een kruidenier, en zij heeft er alles aan gedaan om onberispelijk Oxford-Engels te spreken; Tony Blair komt uit de betere kringen, heeft onberispelijk Engels gesproken, maar doet geen moeite het vol te houden. Hij is geen uitzondering: op de kostscholen kun je vandaag de platste Engelse dialecten horen. Verontrustend is het wel. Kan het iets anders zijn dan een teken, dat onze beschavingsidealen tot op de draad versleten zijn?

Benauwend

Een ander boek dat mij heeft ‘gepakt’ is de nieuwste roman van Jan Siebelink: Knielen op een bed violen. Over deze roman is in orthodox-gereformeerde kring al het nodige te doen en geschreven, en ik zou ook in deze rubriek aan dit boek voorbijgegaan zijn, als ik het niet tegelijk met een prekenbundel van ons oud-redactielid ds A. Kool, met een titel die ontleend is aan de tekst van de eerste preek (Deut. 4,12) die erin is afge­drukt: Er was alleen een stem, had gelezen.
Het boek van Siebelink is beklemmend. Het is een tekening van het huwelijk van twee mensen, in aanleg gelukkig, maar ernstig bedreigd en geschonden doordat de man en vader onder invloed van aanhangers van ds. J.P. Paauwe komt. Aanvankelijk predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk, werd hij in 1914 afgezet, stichtte geen nieuwe kerkgemeenschap, maar verzamelde wel aanhangers om zich heen, die na zijn dood als ‘thuislezers’ verder gingen, of terugkeerden in een van de gevestigde kerken. Het boek heeft een hoog autobiografisch gehalte. Voor de vader in het boek heeft Siebelinks vader model gestaan. In mijn familie waren er wel ‘paauwianen’, en ook in de kerkelijke gemeenten waartoe ik als jongen behoorde waren er mensen die uit die kringen afkomstig waren. Ik had er een ander beeld bij dan uit deze roman oprijst. Paauwianen lazen, als ik Siebelink mag geloven, Thomas à Kempis’ Navolging van Christus, en Pascals Gedachten, en ze hadden hoge achting voor Johannes Hus. Ik had hun ‘helden’ toch meer in andere - bevindelijk-gereformeerde - richting gezocht, maar na enige informatie ingewonnen te hebben heb ik vastgesteld dat ik mijn gedachten moet bijstellen. Ze zijn inderdaad ruimer van geest dan ik had gedacht. De website van Contactgroep ds. Paauwe is ook aanmerkelijk frivoler dan ik had durven dromen. Als er ontmoetingsdagen worden belegd loopt de invulling ‘uiteen van een avond bowlen, een dag skelteren en midgetgolf, een nieuwjaarsborrel, een middag kanoën en fietsen tot een flinke wandeling op de hei met afsluitend een etentje bij een pannenkoekenrestaurant’.
Overheersend in de tekening van Siebelink is echter de loodzware en drukkende ernst van de eeuwigheid. Vader Hans Sievez is bekeerd, en de rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie  vervreemdt hem van zijn vrouw en kinderen. Stiekem sluit hij weg naar kerkdiensten en ontmoetingen overal in het land. Steeds komen de Paauwiaanse vrienden in hun zwarte jassen achterom de tuinderij op, masseren de ziel van Hans en verstoren de rust van het Arnhemse ‘paradijs’. Als hij sterft nemen zij de leiding in de ziekenkamer over, omdat ze precies weten welke strijd hij nog moet doormaken. Zijn vrouw houden ze bij hem vandaan: ‘Een woord van u op het moment van sterven kan hem zijn heil kosten.’ (blz. 434) De taal is niet Paauwiaans, dunkt me, en ik hoor een prediker uit die kring ook niet spreken over een ‘wonderschoon perspectief’ in een tekst (blz. 323). Maar die vervreemdende uitwerking van een verkiezingsdenken herken ik. Hans Sievez ‘heeft een stem gehoord’ (blz. 398), en dat maakt alles anders. Voorgoed is er een afgrond tussen hem en zijn vrouw die dat niet kent. En in die afgrond zetten de ‘vrienden’ die bij hem langskomen wiggen die de kloof alleen maar breder maken. Ontstellend benauwend was het.
Ik las ’s avonds steeds een preek uit de bundel van ds. Kool. Ook daar die stem, in de titel van het boek zelfs. Maar niet een stem die mensen van elkaar vervreemdt, maar één die uitnodigt, die gemeenschap sticht. Ik heb ds. Kool nooit horen preken, alleen spreken. Maar ik kan heel goed begrijpen waarom dit bundeltje preken, uitgegeven ter gelegenheid van zijn vijftigjarig jubileum als predikant, deze titel heeft gekregen. Hier klinkt een stem, die spreekbuis is van de Stem, die mensen uit het duister van zonde en vervreemding wegroept en in het licht van Gods genade stelt. Er is aandacht voor wat die genade in het leven van mensen doet, en in een verrassende kerstpreek komt ds. Kool op voor het besef dat het leven van het geloof een heenreis en een terugreis kent. Maar nergens worden we op onszelf teruggeworpen. Verkiezing is geen oorzaak van grote benauwenis, maar een in de ruimte van Gods eeuwige ontferming gesteld worden. Deze preken troostten mij in de benauwdheid die Siebelinks boek bij mij opriep. Ik kan de combinatie van harte aanbevelen.

Geloof als ervaring in het leven

Dalrymples patiënten en Siebelinks Paauwianen - het zijn wel twee totaal verschillende werelden, die ik tot dusverre de revue heb laten passeren. Ik zie ook niet hoe je die twee bij elkaar krijgt. Maar er zitten ook nogal wat werelden tussen, en we moeten ergens beginnen. Een pittig theologisch boek dat zich met de vraag van de geloofsverantwoording in onze geseculariseerde en religieus plurale samenleving bezig houdt, is dat van de godsdienstfilosoof aan de Vrije Universiteit: W. Stoker: Is geloven redelijk? Hij gaat er van uit, dat er geen objectieve redenen voor het christelijk geloof zijn te geven buiten het geloof om (blz. 175). Geloofskennis is affectieve kennis (blz. 194), en daarom zoekt hij het terrein van de menselijke ervaring op. Ons theoretische kennen is gegrond in de praktische verhouding tot de wereld (blz. 197v). De mens verstaat zichzelf, het eigen leven, in ‘verhalen’. Ook God maakt zich in ‘verhalen bekend, en in ‘verhalen’ als het Evangelie naar Marcus worden we uitgenodigd ons levensverhaal in het licht van het Evangelie te zien en te verstaan. Dan zijn er wel een paar zure appels waar we doorheen moeten bijten. De discipelen van Jezus zijn in al hun herkenbaarheid voor ons nu juist géén identificatiefiguren (blz. 170v). Het ‘verhaal’ van het Evangelie laat onze verstaanshorizon niet onaangetast, maar brengt ons van ons stuk.
Een benadering als die van Stoker markeert het afscheid van een strikt rationele aanpak in de theologie, zonder omgekeerd de redelijkheid van het geloof helemaal prijs te geven aan de ‘kleine verhalen’, waarin geen plaats meer is voor het ‘grote verhaal’ van de Bijbel. Stoker geeft uitdrukkelijk aan, dat het uiteindelijk gaat om een gegrond vertrouwen in de toekomst van Gods rijk (blz. 215).
Deze benadering is mij sympathiek, en ik heb het nodige van dit boek geleerd. Ik acht het spreken over God vanuit de concrete levenservaring van mensen winst. Als Hans Sievez nu eens met zijn vrouw en zoons zó over God had kunnen spreken, was hij niet een vreemde voor hen geworden. Een bekering als hij beleefde staat niet los van zijn eigen levensgeschiedenis. Je kunt dan alleen al denken aan wat Hans Sievez thuis van dichtbij gezien heeft, in het leven van zijn vader. De geschiedenis herhaalde zich! Het is goed, dat als het over God en geloof gaat alle poriën open gezet worden. Geen abstractie, maar het leven zelf.
En toch heeft deze benadering ook een grens. Kan God echt helemaal door onze ‘verha­len’ heen breken, in een ‘moeten’ dat al onze cirkels compleet door elkaar gooit? Over het ‘moeten’ van Jezus’ gang naar het kruis, zoals het Evangelie daarover spreekt, schrijft Stoker: het ‘gaat om een voorwaardelijk “moeten” van Godswege, afhankelijk van het menselijk handelen’ (blz. 165). Ik ben met hem eens, dat het ‘moeten’ van het Evangelie niet een eeuwig besluit is, dat buiten ons omgaat en zich eenvoudig voltrekt. Het is helemaal betrokken op ons leven. Niet voor niets lezen we ervan in de lijdensaankondigingen van Jezus aan zijn leerlingen. Het ‘moeten’ is helemaal ingebed in menselijk handelen. Maar is het ook ‘voorwaardelijk’, ‘afhankelijk van menselijk handelen’? Of is het nu juist het bevrijdende van het Evangelie dat Gods ‘moeten’ ons handelen genadig doorkruist? Ligt de kern van het ‘verhaal’ van het Evangelie niet daarin, dat mijn heil in laatste en beslissende instantie niet afhankelijk is van mijn handelen? Gods ‘moeten’ gaat gelukkig aan mijn leven en handelen vooraf. Daarbij doel ik niet op de tweeduizend jaar, die ons scheiden van de gebeurtenissen van het Evangelie, maar op hetgeen de kern van het Evangelie uitmaakt. Nee, de leerlingen van Jezus zijn geen positieve identificatiefiguren. Gelukkig niet. Met alle onderlinge verschillen in de rol die zij spelen in het lijden van Jezus hebben zij gemeen, dat ze aan de verkeerde kant van de streep staan. Het ‘moeten’ van Gods eeuwige raad maakt ons niet eenzaam, maar plaatst ons in de gemeenschap van de kerk, die eerst en altijd gemeenschap van zondaars is.
Als ik op dit punt nog weer even terugblik naar het boek van Siebelink, realiseer ik me dat het bij vader Sievez óók niet verkiezing en rechtvaardiging alléén is. Aan het eind van zijn leven speelt het ‘verhaal’ er op een uiterst bedreigende wijze doorheen, als de Paauwiaanse ‘vrienden’ de vrouw van Hans Sievez bij hem weghouden om hem niet dor een woord van haar zijn eeuwig heil te doen verspelen. Tegen deze achtergrond is het juist zo bevrijdend, als verkiezing en rechtvaardiging uitdrukking ervan zijn dat Gods handelen beslissend en genadig aan al ons doen en laten voorafgaat. ‘Open einden’ werpen een mens op zichzelf terug en maken hem eenzaam.

Jezus alleen

Dat brengt me bij het nieuwe en laatste deel in de serie Verzamelde werken van dr O. Noordmans. Het bevat nog wat materiaal dat in vorige delen is blijven liggen of waarvan het bestaan niet bekend was. En dan natuurlijk corrigenda en registers op de voorgaande negen delen, om het werk beter toegankelijk te maken. Deze ‘nalezing’ bevat niet alleen teksten, waarvan ik dacht: ik zou ze niet graag gemist hebben. Maar er zitten ook parels tussen. Ik denk aan de meditatie over Exodus 33, waarin Noordmans spreekt over een ‘humanisme’, dat een ‘verwatering’ van het goddelijke betekent (blz. 168). Gods humanisme is geen beaming van onze menselijkheid, maar redding van het verlorene. Daarin is de ware humaniteit gered en zo gewaarborgd. Maar vooral denk ik aan Noordmans’ meditaties over het Evangelie naar Marcus. Ik heb ze naast de lezing van dat Evangelie door Stoker gelegd. Het is Noordmans opgevallen hoe de Evangelist laat uitkomen dat het gaat om Jezus alléén (blz. 152vv). Wij kunnen niet binnendringen in Jezus’ gedachten, maar we hebben te volstaan met te eerbiedigen hoe Hij in gehoorzame overgave aan de Vader zijn weg gaat.
Nog één keer terug naar Siebelink, het sterfbed van Hans Sievez. Alle gewicht ligt op dit sterven. Noordmans merkt in een lezing over het Evangelie en de ziel nuchter op, dat Jezus twee keer bij een stervende wordt geroepen, bij de dochter van Jaïrus en bij Lazarus, en beide keren de prioriteiten van zijn Koninkrijk laat ­vóórgaan (blz. 45). De eenzijdige nadruk op de eeuwige ernst holt het leven uit, en geeft daarmee het leven prijs aan de leegte. Een Evangelie dat mensen aan elkaar verbindt schept ook in dit opzicht levensvormen.
Noordmans’ boek opent met enkele lezingen die hij als student hield op de disputen waar hij lid van was. Eerlijk gezegd weet bik niet hoe heet er vandaag nog aan toe gaat onder de studenten. Met de wending van de ratio naar het leven is de behoefte om alle verschillen tot op de vierkante millimeter uit te vechten afgenomen. Toch is een goed dispuut waardevol, omdat je elkaar ontmoet en uitdaagt, en zó het nodige nieuws naar boven haalt. In Leiden heeft men recentelijk de disputatie tussen collega’s in ere hersteld, en in een bundel de schermutselingen geboekstaafd. Dan gaat het over Miskotte en de vraag of hij niet te eenzijdig openbaringstheologisch gedacht heeft, over de herbergzaamnheid van de kerk, de verhouding tussen theologie en natuurwetenschappen, de PKN en als uitsmijter de Israël-theologie van A. van de Beek.  
De verschillen worden naar voren gehaald, uitvergoot, de dingen komen op scherp te staan, en als lezer begrijp je bij tijden ineens veel beter waar het allemaal om gaat. Wat mij betreft is dit eerherstel van een oude traditie een voorbeeld dat navolging verdient. Het helpt ook om te blijven beseffen dat theologie niet een geïsoleerde denkarbeid is, maar uit het leven opkomt en op het leven betrokken is.

Genoemde literatuur
Theologie in dispuut. Onder redactie van Gerrit de Kruijf, Meinema / Zoetermeer 2004, 174 p., € 16,50 (ISBN 90-211-3997-9).
Wessel Stoker, Is geloven redelijk? Een geloofsverantwoording, Meinema / Zoetermeer 2004, 264 p., € 27,50 (ISBN 90-211-3997-9).
O. Noordmans, Verzamelde werken Deel 10. Mengelwerk. Registers, Kok / Kampen 2004, ­416 p., € 49,90 (ISBN 90-435-0689-3).
A. Kool, Er was alleen een stem. Preken, Boekencentrum / Zoetermeer 2005, ­107 p., € 8,90 (ISBN­9023918991
Jan Siebelink, Knielen op een bed violen. Roman, De Bezige Bij / Amsterdam 2005,  ­447 p., € 19,90 (ISBN 9023416651)
Th. Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderkant instandhoudt, Spectrum Utrecht 2004, 272 p., € 19,95 (ISBN 9027499179)