2011 • Jubileum (3)
2011 • Jubileum (3)
Samen met alle heiligen – een voorlaatste woord
dr. H. de Leede
Groeien aan weerstand – drie treffende uitspraken
Nadenkend over dit slotwoord kwamen mij drie opmerkingen in gedachten die ik deze week opving.
Een bijna wat terloopse opmerking van Dr. Theo Boer, docent Christelijke Ethiek aan de PTHU, tijdens een interne studiemiddag:
“Een hoog-ontwikkeld moreel besef kenmerkt zich door het besef dat bij elk van de geboden hoort dat gehoorzaamheid ook pijn doet”. Korter gezegd: geen gehoorzaamheid aan Gods geboden zonder (ook) pijn.
De tweede opmerking die mij op weg hielp was de slotzin in de losse schets van Zoutendijks bijdrage van vanmorgen:
Zoutendijk schrijft: “Overigens: waarom zo’n zekerheid in deze brief (I Joh)? Zij, die gemeente (leden)-onder-druk (gedecimeerd, velen vertrokken), zij hadden ‘niet de luxe om onzeker verder te leven’.
De derde opmerking komt uit een bijdrage van dr. Ben Tichelaar, bekend coach voor veranderprocessen in bedrijven, organisaties, etc. In een toespraak op een studiemiddag over verander-processen inde kerk, vertelde hij dat onderzoek naar menselijk gedrag aantoont, dat mensen in situaties van positieve gevoelens veel minder bereid zijn tot veranderen, dan in een situatie van negatieve gevoelens: van pijn, schrik, plotseling ongeval, etc. VB: roken is slecht weten we allemaal, maar is een boodschap die pas echt tot veranderen brengt wanneer je vriend – ook roker – longkanker krijgt. Iets vergelijkbaars zien we bij de kerk. Een gestadig teruglopende kerkgang, terwijl het verder nog best aardig gaat, zeker als je kijkt naar allerlei gemeenten in de Randstad, dat brengt niet tot noodzakelijke veranderingen in het beleid. Pas bij een onontkoombaar crisismoment, of wanneer een sterk schokeffect gecreëerd wordt, komt de bereidheid. Echte leiders weten dat moment van urgentie te creëren. .
Wat deze drie uitspraken verbindt, is dat ze alle drie spreken over weerstand die juist vruchtbaar uitwerkt.
Een hoogontwikkeld moreel besef loopt niet weg als gehoorzaamheid aan het gebod pijn doet. Hij/zij weet dat dat geldt bij elk gebod. Aan weerstand groei je. Tegenwind maakt bomen sterk.
De gemeente-onder-druk heeft niet de luxe om onzeker verder te leven. ‘Wilt gijlieden ook niet weggaan?’ ‘Tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt…’. We kennen de teksten: tot de essentie teruggevoerd, is er geen andere keuze dan de dingen die volkomen zekerheid hebben. Aan weerstand groei je.
Pas als we echt wakker geschud worden, in de kennis van de echte ellende, wanneer we de pijn voelen, is er het moment van omkeer, van durven loslaten van het oude en vertrouwde. “Te midden der benauwdheid schenkt Gij mij leven”. Aan weerstand groei je.
Wat is het verband met het thema van vandaag en de bijdragen op deze studiedag?
Geloof dat het (uit)houdt
De ondertitel van deze studiedag vooronderstelt een situatie van weerstand. Het ‘houden’ = staande blijven. Het ‘uit-houden’ = ingesteld zijn op een lange duur. Geloof dat het uit-houdt, is dus geloof dat staande blijft, terwijl er een langdurige westelijke stroming is, met als gevolg een langdurig waaiende gure tegen-wind. Wat is nodig om zulk geloof te vormen en te voeden, dat het uit-houdt? Hoe vormen en voeden wij ‘krachtig geloof’? De lezingen en de deelprogramma’s reikten ons een aantal dingen aan die ik op mijn manier doortrek naar thema’s voor de toekomst. Als een voorlaatste woord. Ik bedoel het met een knipoog naar Bonhoeffer. ‘Voorlaatste woorden’ kun je spreken omdat er een laatste Woord is gesproken, en dat Woord is Christus, gekruisigd en opgestaan. De toekomst is van Hem, de Kerk is van Hem, de gelovige is in Hem geborgen, mijn geloof rust in zijn trouw, etc. Voorlaatste woorden ontlenen daaraan hun kracht, aan en omwille van dat Laatste Woord. Zonder dat zijn het slagen in de lucht. Zo zien we ze ook in het Nieuwe Testament functioneren: ‘Met een beroep op de barmhartigheden…..’, of: ‘Daar nu Christus….’. En dan volgen de woorden over het voor-laatste.
Goed – in die zin dus een paar ‘voorlaatste woorden’:
Maar laten we niet van de weeromstuit het isolement opzoeken van de kerk als schuilhut tegen de boze seculiere en multi-religieuze wereld. Die kerk houdt het niet, omdat het geloof van en in die kerk niet weerbaar maakt, maar angstig is. Angstig geloof – zowel in de zin van inhoudelijk angstig en daarom star geloof, als in de betekenis van een angstige geloofshouding – angstig geloof maakt (het) niet weerbaar.
‘Benut juist de weerstand’, lijkt mij de gewezen weg in onze tijd. Dat hoor ik in die uitspraak van Boer ten aanzien van ethiek. Dat wil ik doorvertalen naar gelovig leven. Dat groeit aan de weerstand. Ik hoor dat doorklinken in Vissers pleidooi ten aanzien van een gemeente die met Bonhoeffer weet dat geloven = gehoorzamen. Geloof dat en geloof waarmee wij geloven, dat de pijn, de weerstand, niet ontloopt. Doorvertaald zie ik als belangrijke thema’s:
* In de doop-praktijk de gemeente leren de doop te verstaan als doop-in-Christus, en dus de pijn niet negeren van het ondergaan met Christus om zo de vreugde van het ‘blijven in Christus’ te delen. Derhalve,
* In de dooppraktijk, en de doop-liturgie en de doopvernieuwing de gemeente leren verstaan en leren praktiseren wat het betekent de oude mens afzweren, de Duivel en zijn ganse rijk afzweren. Altijd en overal wordt dat concreet in het verbreken van bindingen, van verslavingen: aan werk, aan onze gaafheidscultuur, aan onze oppervlaktecultuur (een cultuur waarin beeld en sound de plaats innamen van verbeelding/verwondering en W/woord; die volgorde bewust omkeren in gelovige dwarsheid, daar gaat het om, zo weerstand bieden). Afstand nemen van de cultuur van ‘instant’ in plaats van ‘continuïteit’ (deze narcistische trek van directe behoeftenbevrediging in onze cultuur weerstaan in gelovige dwarsheid). Kortom – het gaat steeds om invulling, in onze dooppraktijk, van het eerste gebod “Gij zult geen andere goden voor Mijn Aangezicht hebben”.
We kunnen het ook zo zeggen: weer de essentie van de heiliging leren, namelijk afzondering. Maar dan niet de afzondering in de zuil, niet in de subcultuur, niet in de sfeer van ‘ons soort mensen’, maar afzondering in de zin van de Arkandisziplin, de persoonlijk terughoudendheid in het leven op deze aarde. Leven in deze wereld etsi deus non daretur, is niet ‘wereldlijk leven zonder God’, maar leven met God in deze wereld vanuit een sterk persoonlijk gebedsleven, en een innerlijke afzondering met eigen heilige plaatsen (de binnenkamer, de huisliturgie, het kerkgebouw) en heilige tijden (het ritme van de zondagen, de liturgische tijden). Die Arkandisziplin klinkt door in het woord van een oma, die de leefwereld van haar kleindochter verstaat, die het gesprek met haar aangaat en aankan, en die tegen deze kleindochter die niet meer naar de kerk gaat, zegt: “Je vind het wel goed dat oma voor je blijft bidden?” En die dat ook doet. Dat is het waar Bob Poot ook op wijst in het interview. Waar Rob van Essen persoonlijk over spreekt toen hem voor een tijd alles ontviel: Dat er heilige plaatsen zijn, heilige tijden, ja: dat er de heiligen in den lande zijn. Dat in vrijmoedigheid doen, en dat desgevraagd doen weten. Dat kinderen en kleinkinderen weten, merken, ervaren dat opa en oma God vrezen en dienen, misschien dat wel intenser doen dan in eerdere tijden in hun leven.
* Soms denk ik wel eens dat onze generatie de last van een schuldig en bezoedeld kerkelijk verleden moet dragen, zoals onze Roomskatholieke broeders en zusters de hunne, wij ons eigen protestants verleden, dat niet alleen de Maarten ’t Harts heeft voortgebracht maar ook de Franca Treurs en anderen die nog wel een beetje leer maar weinig Heer meekregen, nog wel moraal maar weinig Verhaal, wel de nadagen van de zuil, maar niet de toekomst van de kerk.
Thema’s genoeg die hieruit weglopen voor de komende jaren van Kontekstueel.
Ten tweede – oefen het leven met weerstand. Dan hebben we het over de kerk. De kerk is de plaats waar we het moeten leren, waar we het door oefening leren: leven in die weerstand. Ik bedoel hiermee een aantal dingen.
De kerk is een grootheid van eigen orde in deze wereld. Ze is van Christus. Hij vergadert, Hij brengt bijeen. De kerk is geen vergadering van gelijkgezinden, maar bijeen geroepen ‘uit alle talen, volken en natiën.’ U kent het.
Tegelijk is de kerk ook mensenwerk, met alle (verschrikkelijke) gevolgen van dien.
In dat spanningsveld is de kerk kerk. Ze kan en mag dat spanningsveld niet ontlopen. En we moeten in dat spanningsveld de volgorde niet omkeren. Zij is allereerst bijeenvergadering door Christus. Hij brengt bijeen, wat in deze wereld gescheiden, elkaar vreemd was. Hij keert hiërarchieën om. U kent ze: Jood-Griek, slaaf-vrije, heer-knecht, man-vrouw, dichtbij-verweg. Dat is zijn werk, op spanning met onze menselijke natuur, die houdt van status quo, van scheidingen handhaven, van eigen volk eerst.
Welnu, dat houdt in
* De gemeente is in zekere zin dus ook georganiseerde pijn, weerstand. ‘Draagt elkanders lasten want zo vervult u de wet van Christus’.
* Zonder de ander, die anders is, kun je geen mens-in-Christus zijn. Voor geestelijke groei hebben wij de ander nodig. Je hebt het commitment aan de ander nodig: dus langdurige en geloofsmatige verbondenheid. En je kunt niet zonder het commitment van de ander aan jou zelf. Het is niet alleen geven, maar ook ontvangen leren. Soms leren ontvangen waar ik niet om gevraagd heb.
* Theologisch gezegd: Verkiezing (roeping) en verbond, daar zit dus het goddelijk initiatief van de andere zijde in. De gemeente is niet het resultaat van een verdrag tot ontbinding bij wederzijds goedvinden. Zij is vrucht van en gestalte van het verbond. Daarom – wanneer één lid lijdt, lijden alle leden, etc.
* Dus ons bestaan, dus ook ons gelovig bestaan ontspringt en groeit aan het verplichtende contact met de ander. Zo ergens, dan wel in de gemeente is dat waar het op aan komt. Waar dat geleerd wordt. En we leren het vooral in ‘het contact op de grens’, dat wil zeggen, waar de vreemdeling mijn pad kruist, de weduwe, de wees, de ander die mijn hulp vraagt, of die mij confronteert met mijn eigen tekort, mijn eigen leemten, eenzijdigheden, schijnzekerheden. De ontmoeting met de moslim met zijn eerbied voor Allah kan mij als christen brengen bij de slordigheid van eigen geloofsleven. De migranten-christenen met hun nadruk op gebed, op gemeenschap, op zorg voor de oudere, zijn een weerstand tegen mijn individualisme dat mij tegelijk zo lief is, maar dat misschien wel heel erg niet ‘uit God is’, etc. Kortom:
* In de gemeente moet je het leren. Dat vraagt echter wel een nieuwe doordenking van wat oecumene is. Want je leert het niet in een gemeente van gelijkgezinden die in een veilig hoekje gelijkgezind gemeente zitten te wezen. We moeten de grenzen over van traditie, cultuur, adat, om te ontdekken wat er werkelijk toe doet, en wat wel geloof lijkt, maar dat het niet uit-houdt. We krijgen het toch op een presenteerblaadje aangereikt door de vele mogelijkheden van gemeenteleden om wereldwijd geloofsleven te oefenen met anderen die anders zijn, in lied, expressie, vertolking, beleving. Wat betekent het om vervolgens het globale lokaal te vertalen naar een glokale vorm van kerk-zijn? Glokaal, een nieuw woord, globaal en lokaal tegelijk, zo christen zijn in een plurale cultuur. Gefundeerd in een eigen tradite, én met vele voedingsbronnen.
* Mijn stellige overtuiging is dat het begint bij het Avondmaal, de oefening van de viering van de Maaltijd van de Heer, die open is voor allen die ‘in Christus gedoopt zijn’.
* Dat laatste is natuurlijk razend spannend, en een smalle weg. Enerzijds leggen wij grote nadruk op de Arkandisziplin, de heiliging. De viering van de Maaltijd van de Heer is een ultieme gestalte van die Arkandisziplin. Niet voor niets heeft vanouds de tucht zijn verworteling bij en met het oog op het Avondmaal. Niet ieder is zomaar welkom aan de Tafel. Tegelijk is de maaltijd open naar allen die de Roep van de Heer horen en zijn stem herkennen. Hij kent degenen die de zijnen zijn, en ik heb ze te aanvaarden, ook al zijn ze mij soms heel erg vreemd. Dat blijft wennen! Het is geestelijk groeien aan de weerstand.
* Dit vraagt een grondige bezinning op onze protestantse ecclesiologie. Ik zeg niets nieuws natuurlijk, wanneer ik constateer dat dat de zwakke stee is in – zeker de gereformeerde loot van – de Reformatie.
Dat brengt mij op een derde punt: Weerbaar geloven, geloof dat het (uit-)houdt, vraagt om een rijkere ecclesiologie in en voor onze kerken van het protestantisme. Het moderamen van de Protestantse Kerk en de scriba zijn goed bezig. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de nota over het spreken over God. Dat noem ik leiding geven in dat spanningsveld van Kerk van Christus en kerk van mensen, waarbij je de pijn niet ontloopt, en ook niet negeert. Het initiatief van de Nationale Synode is eveneens een goed initiatief, ik durf te zeggen, misschien wel een daad van onderscheiding van de tijden.
De volgende stap voor het moderamen van de PKN, maar ook voor het vervolg van de Nationale Synode, is een herbezinning op wat het wezen is van de kerk naar protestantse bestek. Is dat er wel trouwens?!
De kerk-vraag is een vraag die de Romana ons op gezette tijden voorhoudt. Vandaag nog las ik in de krant. Bisschop De Korte die een verdere stap van eenheid Rome – Kerken van de Reformatie nog heel ver weg ziet. Rome heeft daarbij zo zijn eigen punten, die wij met redenen omkleed kunnen en moeten weerstaan.
Maar dat kan alleen wanneer wij het waarheidselement in de vragen onderkennen en oppakken. Dat hebben wij zelf ook nodig, als versterking van de nu te dunne bodem onder ons missionaire elan in de Protestantse Kerk, maar ook in verbanden van de evangelische beweging.. Daarmee zeg ik weer niet iets nieuws. Geregeld wordt het opgemerkt ten aanzien van bijvoorbeeld de missionaire ronde in de Protestantse Kerk. Die gaat uit van pluraliteit. Maar, pluraliteit is geen kenmerk van de ware kerk, en de veelgehoorde slogan, ‘laat alle bloemen bloeien en ieder maar op zijn of haar eigen manier zalig worden (lees: kerk zijn)’, is een zwaktebod.
In ‘Leren leven van de verwondering’ heeft de Protestantse Kerk zichzelf gedefinieerd als kerk van het Woord. Dat is niet onwaar – uiteraard niet – maar het is te weinig.
* Het is geen antwoord op het individualisme als de zwakte van het protestantse kerk-zijn in de praktijk.
* Het is geen adequaat antwoord op het rationele dat altijd het protestantse geloven bedreigt. De gedachte dat ‘je het eerst moet begrijpen, want anders kun je niet geloven’. Terecht stelt Pleizier in een van zijn stellingen vanmiddag: een goede preek, dus waar je wat aan hebt, is niet per definitie of alleen de preek die je kunt samenvatten. Het wezen van een goede preek is dat je in de heilgeheimen mag verwijlen. De preek dus die je bevindelijk inwijdt in de geheimenissen Gods. Terecht!
* Maar dat gezegd, er is meer dan Woord, en meer dan de preek.
* Fundamenteel voor de herbezinning op het wezen van de kerk naar protestants bestek is het werkelijk serieus nemen van de eenheid van Woord en Sacrament, en van het wezen en de eenheid van het Ambt.
Ik hoop vurig dat deze herbezinning zal leiden tot doorbraken in grote impasses, met als gevolg een te bleke kerk, die hoe ‘modern en eigentijds’ ze ook probeert te zijn, toch nog erg lijkt op vroeger, maar dan alleen ‘van alles een beetje minder’. Tot zo’n doorbraak uit de impasse komt het alleen, wanneer die herbezinning zijn uitgangspunt neemt in Christus. De kerk is kerk van Christus. Daarmee zeg je meer en anders dan ‘Kerk van het Woord’. Je zegt: Woord, Sacrament, Ambt, Gemeenschap, Traditie, Liturgie, en Katholiciteit. Bij al deze kernwoorden hoort een sfeer die oog heeft voor wat nodig is: continuïteit, geschonken continuïteit, geen historische of laat staan biologische of organische, meer wel voluit Geestelijke.
Zo’n kerk is nodig met het oog op weerbaar geloof. Een kerk is nodig, waar je afzondering en Arkandisziplin kunt oefenen, waar je kunt inademen en uitademen, waar je grenzen over kunt gaan en thuiskomen.
Ik hoop dus op een volgend belijdend stuk over de kerk, met een rijke ecclesiologie, waar bisschop De Korte van zal opkijken, én van achter zijn oren zal krabben. Een kerk waar je katholiek kunt zijn, zonder Rooms te hoeven worden, waar je gereformeerd kunt zijn en tegelijk oecumenisch, waar je de lofzang gaande houdt, gedragen door alle heiligen.
dr. Bert de Leede is senior docent homiletiek / onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit.