Skip to main content

nr1 • 2004 • Laatst geboekt

Oktober 2004 (19e jaargang nr.1)

Laatst geboekt:
Marja Brak

De afgelopen zomer ging ik niet op reis en kwam tot onthaasting in mijn achtertuintje. Niet door mij op of in het groen te storten, maar door mijn geest op reis te sturen met behulp van een bergje boeken. En dan geldt: hoe dikker, hoe liever, want dat geeft rust. Niet te snel hoeven omschakelen. Hoewel het tot mijn stapel behoorde, zal ik het niet over Geert Maks ‘In Europa’ hebben. Het is veelzeggend dat zelfs mensen met weinig interesse in geschiedenis dat boek in hun koffer stopten en het gretig hebben gelezen. Het is dan ook Mak op zijn best. Ook zal ik niet ‘Een jongen van het dorp’ van Chris van Esterik beschrijven, waarin – het moet gezegd – Maks ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’ naar mijn smaak wordt overtroffen.

De Koranroute
Jorwerd en Ingen behoren tot mijn eigen kleine wereld, overzichtelijk en doorzichtig. En de Europese reis van Mak roept ook veel herkenning op. Heel anders is dat met het vuistdikke boek van Rudi Rotthier, een Vlaamse reisschrijver. Hij trok door 14 landen, waar de koran het leven beheerst, omdat hij zich na 11 september 2001 was gaan ergeren aan het stereotiepe beeld van moslims in de westerse pers. Zijn intentie was te bewijzen dat niet alle moslims agressief of onderdrukt zijn. Eerlijk gezegd was mijn intentie om dit boek te lezen een stuk minder positief, omdat ik van mening ben dat we, nu de lofzang op de multiculturele samenleving weinig meer blijkt te zijn dan salonpraat, steeds meer op een vulkaan gaan leven. Nederland verislamiseert. Met leedwezen zie ik hoe niet meer de kerk de horizon van het Hollandse landschap bepaalt, maar dat de moskee – wie heeft de hoogste toren? – die rol gaat overnemen. Een eenzame SGP-er probeert de vrijdagse gebedsoproep van de moskee in een Utrechts dorp nog tegen te gaan, maar het zal wel vergeefs zijn. Ach, zeggen mensen: de kerkklokken luiden toch ook? Is het tolerantie die de hedendaagse autochtoon, inclusief de christen, stempelt of zijn het laksheid, lauwheid en gebrek aan historisch besef? Hoeveel christelijk klokgelui Rotthier in het Midden-Oosten is tegengekomen, lees ik niet in zijn boek, maar wel dat hij geen dag kon rondlopen zonder te horen dat Hitler gelijk had, dat Israël moet verdwijnen en dat joden verantwoordelijk waren voor 11 september. Israël het struikelblok, waarom komt me dat zo bekend voor?
Rotthier bleef in elk land dat hij bereisde een aantal weken, slenterde rond, gaf zijn ogen de kost en kwam vooral in koffiehuizen. In de meeste landen had hij ook wel wat bekenden onder de intellectuelen, die hem iets meer durfden zeggen dan de man in de straat. Geheime politie is er namelijk bijna overal. De Arabische gesprekspartners met wie hij al zwervend in contact komt zwijgen trouwens meestal over de misstanden in hun eigen land, zelfkritiek ontbreekt. Vooral jongeren – de meest uitzichtloze groep, want er is geen werk – verheerlijken het verleden en dan vooral de glorieuze zevende eeuw na Christus, toen de perfecte islamitische staat bestond. Als Rotthier doorvraagt, weet men daar echter nauwelijks iets meer over te zeggen. Veel jongeren zitten in een spagaat, tussen internetcafé en moskee, tussen buigen naar Mekka en verlangend naar het westen kijken. ‘De koranroute’ is een adembenemend boek. In korte tijd krijg je een indruk van wat er speelt in: Tunesië, Algerije, Marokko, Mauretanië, Nigeria, Egypte, Syrië, Saudi-Arabië, Israël en Palestina, Libanon, de Golfstaten, Iran, Bangladesh.
Het is Rotthier niet meegevallen, zo zei hij later in een interview. Hij had al heel wat afgereisd – is nu in Amerika waar hij werkt aan een boek over de grote aartsvijand van de moslims – maar noemt de koranroute niet de beste ervaring in zijn leven. De realiteit was erger dan hij had verwacht. Hij ervoer de Arabische wereld als uitzichtloos, als oneindig veel zuurder, bitterder en minder creatief dan toen hij er achttien jaar geleden voor het eerst was. Mij als lezer sloeg af en toe de schrik om het hart, maar er zijn ook wolkjes als eens mans hand. Zoals de uitspraken van een Egyptische theoloog, gelieerd aan de Moslimbroeders, die zegt dat de islamitische neiging om religie en staat te vermengen niet deugt. ‘Macht corrumpeert de ideologie. Kijk naar het Vaticaan, kijk naar het communisme – voorbeelden te over.(…) De islam is een revolutionaire beweging. En het sleutelwoord van de revolutie is vrijheid. Daarom word ik zo kwaad als ik hoor dat sommigen de doodstraf eisen tegen moslims die zich tot het christendom bekeren. In religie bestaat geen dwang. En de koran biedt juist grote vrijheid van interpretatie. Zo lees ik nergens dat vrouwen hoofddoeken moeten dragen. (…) De vrijheid is een gegeven, maar evidente misbruiken van die vrijheid worden tegengegaan. Het grote verschil is dat wij God inroepen om de grenzen aan de vrijheid te rechtvaardigen, terwijl Europeanen minder en minder grenzen erkennen.’

In Iran broeit het duidelijk. Daar zegt een student tegen Rotthier: ‘Men zegt ons dat de mullahs (er zouden er momenteel al 200.000 zijn, MB) voor het eerst in de geschiedenis de macht hebben en dat we nu voor het eerst in een ideale staat leven. Waarom is 40 procent van de bevolking dan werkloos? Waarom hoopt iedereen die ik ken erop het land te kunnen verlaten? Men zegt dat de satan, zijnde Amerika en de zionisten, de economische crisis en de werkloosheid in Iran veroorzaakt. Maar waarom sponsoren wij ziekenhuizen voor de Hezbollah in Libanon als we er zelf onvoldoende hebben? Waarom verkopen we water als we zelf water te kort komen? Verplicht Amerika ons daartoe?’

Er zitten heel wat waarschuwingen in het boek. Zoals die van Michael, lid van de koptisch-katholieke kerk in Egypte: ‘Het christendom in Egypte is ook door onverschilligheid verschrompeld. De islam is niet onverschillig. Als jullie niet opletten, wordt Europa binnen vijftig jaar onder de voet gelopen, zoals wij ooit. Als de een de aandacht laat verslappen, wint de ander.’

Stella Maris
Ierland is een dunbevolkt land. Daar heeft de grote hongersnood, ten gevolge van de aardappelziekte én de onderdrukking door Engeland in de 19e eeuw (‘Famine’, het boek daarover van Liam O’Flaherty, is een van de meest aangrijpende boeken die ik ooit heb gelezen), ongetwijfeld aan bijgedragen. Wie kans zag waagde de oversteek naar Amerika, die ongeveer een maand duurde. Dat dit een waagstuk was, beschrijft Joseph O’Connor in ‘Stars of the Sea’, dat in een voortreffelijke vertaling is verschenen onder de titel ‘Stella Maris’. Het boek houdt het midden tussen een thriller en een klassieke 19e-eeuwse roman en ook Charles Dickens figureert erin. De schrijver legt het verhaal in de mond van de aan boord zijnde journalist Dixon, die gewoonlijk in zijn werk misstanden aan de kaak stelde. De hoofdpersonen zijn drie geschonden mensen. Allererst de rijke Brit David Meredith en de schurk Pius Mulvey, die vanuit Ierland naar Londen was gevlucht en daar een gevaarlijke crimineel is geworden. De schakel, die Meredith en Mulvey - hoogste en laagste klasse, Engeland en Ierland - met elkaar verbindt, is Mary Duane, het dienstmeisje van de familie Meredith. Uiteindelijk zal de band met beide mannen leiden tot een van de meest dramatische scènes tijdens de reis, waarin Maria zowel de rol van martelares als van middelares op zich lijkt te nemen.

O’Connor houdt je gevangen in het verhaal maar leert je tegelijkertijd iets over de dramatische geschiedenis van de Ieren in de 19e- eeuw. Een schip als de Stella Maris was een drijvende doodkist: de in de ruimen samengeperste arme passagiers waren al uitgeput door de honger. Slecht eten en erbarmelijke hygiënische omstandigheden deden de rest en zo kregen veel passagiers een zeemansgraf. Hoewel het onderwerp in feite hetzelfde is, is ‘Stella Maris’ een draaglijker boek dan ‘Famine’. De duistere gangen van de boef Mulvey, die overdag slaapt en zich ’s nachts als een schaduw over het schip beweegt, de stekelige dialogen tussen Meredith en Dixon in de rooksalon van de Eerste Klasse (die slechts door enkele passagiers bevolkt was), en daartussen gevlochten de geschiedenissen, die Meredith, Mulvey en Mary Duane hebben gemaakt tot wie ze zijn, leveren een boek op dat je niet gemakkelijk neerlegt. Misschien heeft verteller Dixon het advies van zijn uitgever om een voorbeeld te nemen aan de schrijver Anthony Trollope - ‘Kijk, hij heeft het ook over de armen, maar hij smokkelt ze er als het ware tussen’- in praktijk gebracht. Hoe dan ook, Joseph O’Connor, al eerder bekend door zijn psychologische thrillers (die mij overigens af en toe te wreed zijn) schreef met ‘Stella Maris’ een boek dat door zijn reikwijdte en gelaagdheid een meesterwerk is.

De goede arts
De Zuid-afrikaanse schrijver André Brink schreef een aanbeveling voor de achterkant van het boek van zijn collega Damon Galgut. Die woorden, en het feit dat het boek gaat over de recente geschiedenis van hun land, waren voor mij reden genoeg het boek te kopen. Frank Eloff, de ik-figuur, is arts in een kliniek voor de zwarte bevolking, die gelegen is in een voormalig Zuid-Afrikaans ‘thuisland’.Tijdens de apartheid was het een prestige-object, maar er is weinig van over. Het team van vier artsen is ten prooi aan verveling. Dan komt er een pas afgestudeerde jonge arts, Laurence Walters, een jaar ‘nationale gemeenschapsdienst’ doen. Omdat er in het ziekenhuis weinig te doen is, begint hij met veldspreekuren in armoedige dorpen.
Het contrast tussen de twee hoofdpersonen, Frank en Laurence, is scherp: cynicus tegenover idealist. Het geweld, dat buiten en in het ziekenhuis losbarst, lijkt de cynicus gelijk te geven. Maar zo simpel is het niet. Frank is namelijk geen blanco blaadje. Zijn cynisme wordt veroorzaakt door wat hij meemaakte tijdens de oorlog van Zuid-Afrika tegen de verzetsbeweging Swapo. Toen heeft hij een gevangene aan martelingen blootgesteld en zijn arts-zijn verraden. Op zijn beurt is hij verraden door zijn beste vriend, die er met zijn vrouw vandoor ging. En er is de twijfel: had hij de abortus van zijn zwarte minnares kunnen voorkomen, had hij Laurence niet kunnen helpen bij de veldspreekuren, had hij de commandant uit zijn diensttijd in Angola niet ter verantwoording kunnen roepen?
Laurence zien we door Franks bril waardoor hij een tragische figuur blijft. Uiteindelijk valt hij ten prooi aan het geweld. Dat is dan misschien wel aan de passiviteit van Frank en het egoïsme van de nieuwe zwarte machthebbers te wijten. Wat zich afspeelt op het ziekenhuisterrein en in de omgeving daarvan lijkt model te staan voor de innerlijke strijd die Zuid-Afrika voert. Je geschiedenis verwerken, het verleden een plaats geven, is geen eenvoudige zaak. Is dit boek van Damon Galgut, een jonge Zuidafrikaanse schrijver, profetie? Wint cynisme het van idealisme? Geloof speelt in het boek geen rol. Dat lijkt me veelzeggend. Naast Mandela was er toch ook een Beyers Naudé?

Lichtjaren
De eerder genoemde boeken van mijn vakantiebergje lieten zich vrij gemakkelijk verorberen en beschrijven. Anders is het met de roman van Stefan Enter, op het eerste gezicht de liefdesgeschiedenis van de student sterrenkunde Nils en de conservatoriumstudente Hella. Nils bestudeert Hella als een pasontdekte ster, registreert en analyseert. Het zou voor de hand liggen dat je Hella, door zijn uitvoerige beschrijvingen van haar en zijn liefdesverklaringen, goed zou leren kennen. Toch is dat niet zo, ze blijft lichtjaren ver weg. Is het dan Nils die scherp op je netvlies komt? Ook niet. Wie zijn deze mensen nu precies, ik krijg ze niet te pakken. En tegelijk vind ik het een prachtig boek. Enerzijds, omdat het knap is een onderwerp - een liefdesrelatie – dat al zo uitgekauwd is op een totaal andere manier uit te werken. Anderzijds, omdat Enter laat zien wat je met taal kunt doen. Het gaat er niet eens meer om wát hij vertelt maar hóe hij vertelt.
Ik mag dan niet bij machte zijn meer van het boek of de hoofdpersonen prijs te geven, het is ook niet eens relevant. Achterflappen bevatten vaak ronkende uitgeverstaal. Dit keer beaam ik de laatste zin ervan: Lichtjaren is een roman waar de lezer als vanzelf in ondergedompeld raakt.

De trousse
Het topstuk van mijn vakantielectuur heb ik tot het laatst bewaard. De Belg Leo Pleysier behoort tot mijn favoriete auteurs. En hoewel ik weinig of geen affiniteit heb met het leven van een non, heeft zijn tweede boek over dit onderwerp (‘De gele rivier is bevrozen’ ging over een non die in de missie in China werkt) me weer zeer ontroerd. In de novelle, een lange ononderbroken monoloog - een genre waarin Pleysier een meester is - kijkt de hoogbejaarde zuster Roza terug op haar leven als missiezuster in India. Ze bezit een nederigheid, die mij irriteert en die ik tegelijk bewonder. Ze ziet zichzelf als een werkmier: ‘Ik ben klein. Ik ben nietig. Ik ben minder dan het minste. En dat is goed.’ Eén keer in haar vijfenveertigjarige diensttijd was ze terug in België. Het was een deceptie: ‘Ik heb begrepen dat God verdwenen is uit Vlaanderen. In de winkels, in de magazijnen en de koophallen, daar loopt het alle dagen storm, maar de kerken zijn leeg.’
Veel waardering valt deze zichzelf opofferende zuster niet ten deel. Als Roza haar gouden jubileum viert, kijkt iedereen reikhalzend uit naar de bisschop. Maar zijn hoogwaardige excellentie komt niet opdagen. ‘En achteraf heeft hij ook niets meer van zich laten horen.’ Ja, een dikke hommel ziet een werkmier niet sjouwen, denk je dan. Maar de goede Roza raakt er niet door verbitterd. Lichtpunt in haar bestaan is de vriendschap met de bewonderde zuster Astrid, de arts van de missiepost. Als Astrid op haar sterfbed ligt - de kanker heeft haar lichaam op een verschrikkelijke manier aangetast - schenkt ze Roza haar trousse, een leren dokterstas met inhoud. Die tas brengt de non tot een heldendaad, die ik hier niet zal verklappen. De grootse begrafenis die Astrid ten deel valt - wat een contrast met haar eigen karige jubileum - maakt Roza gelukkig. De goede ziel tobt nog wel met de vraag of haar heldendaad wel door de beugel kon. Maar ze is er toch wel gerust op, want zo luiden de laatste zinnen van haar monoloog: ‘Gezegend zijt Gij, Heer God, die mij hebt geholpen en getroost. God die hart en nieren doorvorst. U kende mijn gedachten al van verre.’ En door deze woorden is de non Roza toch weer wel mijn zuster.

Naar aanleiding van:
Rudi Rotthier, De koranroute, uitg. Atlas, Antwerpen/Amsterdam 2003, 572 pag.
Joseph O’Connor, Stella Maris, uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2003, 480 pag.
Damon Galgut, De goede arts, uitg. Meulenhoff, Amsterdam 2003, 270 pag.
Stephan Enter, Lichtjaren, uitg. G.A. van Oorschot, Amsterdam 2004, 318 pag.
Leo Pleysier, De trousse, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2004, 74 pag.