nr2 • 2009 • Bekering
november 2009 (24e jaargang nr. 2)
Bekering, het mooiste dat een mens kan overkomen
W. Dekker
Toen ik als jongen wel eens voor het goede doel langs de deuren ging, stuitte ik van tijd tot tijd op een bordje: Aan de deur wordt niet gekocht en bekeerd zijn we ook al. Het was in de tijd dat Jehova’s getuigen nog veel aanbelden. De bewoners van dit huis wilden kennelijk deze en andere getuigen van het geloof op deze wijze buiten de deur houden. Dat was natuurlijk hun goed recht, maar het woord bekering stond er wel gelijk door in een kwaad daglicht.
Als je de spreuk letterlijk neemt, stond er iets positiefs: bekeerd zijn we ook al. Er had ook kunnen staan: en aan bekering hebben we evenmin behoefte. Toch, zoals het er nu stond, klonk het niet veel beter. In ieder geval staat bekering, zo gebruikt, in de context van ongewenste activiteiten, die een ander proberen over te halen tot iets waar hij geen zin in heeft en geen behoefte aan heeft.
Een beladen woord
Je zou verwachten, dat het woord binnen de kerk een meer positieve lading zou hebben. Immers het woord bekering komt vaak voor in de bijbel, in leerboeken van de kerk en in veel kerkliederen. Toch hebben we een tijd achter ons waarin de kerk naar binnen toe het woord bekering steeds minder liet horen en naar buiten toe zich voor dit woord leek te schamen. Ik zeg het nu in de verleden tijd, maar dat doe ik met enige onzekerheid, omdat ik niet precies weet of we deze tijd nu achter ons hebben of dat we er nog middenin zitten.
Het woord bekering is binnen de kerk nog steeds niet het meest geliefde woord, denk ik. Toen professor Van Ruler in 1971 het boek Waarom zou ik naar de kerk gaan? schreef, gaat hij daar met twintig antwoorden op in en het eerste luidde: om een kans op de bekering te lopen. Maar wanneer ik ’s zondags voorga kom ik zelden een ouderling tegen, die in het gebed vóór de dienst vraagt of we een dienst mogen hebben, waarin verschillende kerkgangers tot bekering komen. Meestal wordt er gebeden, dat we allen weer bemoedigd en geïnspireerd mogen worden en vaak krijg ik na afloop dankwoorden van kerkgangers, die de preek bemoedigend vonden. Voor het woord bekering moet je zijn in het ultrarechtse deel van het gereformeerd protestantisme. Daar heerst nog echt de overtuiging, dat een mens niet kan sterven zoals hij geboren is, dat er tussen de wieg en het graf iets fundamenteels met een mens moet gebeuren, waardoor hij van een vijand van God een vriend van God wordt. Daar heeft kerkgang ook nog alles te maken met de hoop onder de prediking van het Woord tot bekering te komen.
Het woord bekering is op een andere manier eveneens aan de orde in de uitgesproken linkerflank van de kerken. Daar heeft bekering vooral de klank van omkeer. De kerkgangers worden opgeroepen te breken met de bestaande maatschappelijke (wan)orde, zich om te keren naar een rechtvaardige verdeling van goederen en macht. De doorsnee gemeenten voelen zich echter op deze flanken helemaal niet thuis. In de mainstream protestantse gemeenten lijkt het met de kerkgangers wel goed te zitten. Ze hebben alleen bemoediging nodig, omdat het leven vaak niet meevalt. Maar bekering lijkt voor anderen nodig. Misschien wel voor mensen in een huis van bewaring of penitentiaire inrichting. Merkwaardig: penitentiair, daar zit het Latijnse woord paenitentia in en dat woord is in de traditie van de kerk het gevleugelde woord voor boete, berouw, bekering. Maar veel kerkgangers plaatsen het nu eerder in de context van de penitentiaire inrichting dan van de kerk.
Dat lijkt me geen goede zaak. Toen we als predikantenkring eens bij ds. Van Meulen waren in het Huis van Bewaring in Arnhem, bleef vooral deze zin van hem bij mij hangen: ‘Wanneer je met mensen hier spreekt, denk je vaak: hier had ik ook kunnen zitten. Het verschil tussen mensen binnen en buiten dit huis is flinterdun. In de spiegel van hun verhalen zie je hen als minder bijzonder en jezelf als minder normaal.’ Paenitentia, bekering, boete, mag dus zeker niet verbannen worden uit de kerk naar de penitentiaire inrichting. Ik weet niet in hoeverre deze twee dingen samen hangen, in ieder geval lopen ze merkwaardig parallel: zoveel moeite de kerk had en heeft om zelf ernst te maken met bekering, zoveel moeite had en heeft ze ook anderen buiten de kerk op te roepen tot bekering. Ds. Van Meulen vertelde ons, dat toen hij zijn werk begon en zich oriënteerde in gesprekken met collega’s, hij voortdurend te horen kreeg: ‘Ik wil in ieder geval niemand bekeren’. Typisch Veluws - weinig zeggen, veel denken - ging onze Veluwse dominee daar niet meteen tegenin, maar dacht wel: dat weet ik nog zo net niet of ik dat ook niet wil. Waarom zouden de mensen, onder wie ik nu ga werken de bekering niet nodig hebben en zouden ze daar niet heel erg van op kunnen knappen?
Zelf ben ik al weer een aantal jaren predikant voor zending in Nederland en in die hoedanigheid heb ik ook velen gesproken, die in ieder geval één ding zeker weten: we zijn er niet op uit om mensen te bekeren. De laatste tijd echter meen ik een zekere kentering te bespeuren. Wordt zo langzamerhand bekering toch weer een minder beladen woord?
Een ingewikkeld woord
Hoe komt het nu, dat bekering lang zo’n beladen woord was? Het zal daar mee samenhangen, dat het ook een heel ingewikkeld woord is. Op drie niveaus ingewikkeld. Op psychologisch niveau, op communicatief niveau en op theologisch niveau.
1. Op psychologisch niveau, omdat vooral de dieptepsychologie ontdekt heeft, dat we als mensen helemaal niet zoveel te willen hebben. Onder ons bewuste willen en denken ligt een diepzee van gevoelens, hartstochten, driften, ook van creatieve krachten overigens, die veel meer bepalend zijn voor ons handelen dan we graag zouden willen. Een appèl doen op de wil, ten einde het gedrag radicaal te veranderen is dan misschien wel oppervlakkig. Mag je in plaats daarvan al niet blij zijn, wanneer mensen een klein beetje inzicht krijgen in zichzelf, zichzelf leren aanvaarden en van daaruit bereid zijn met vallen en opstaan het innerlijke gevecht aan te gaan. Gaat het appèl tot bekering in psychologische zin er niet teveel vanuit, dat de mens eenvoudig baas is over zichzelf?
2. Op communicatief niveau is het eveneens ingewikkeld. De oproep tot bekering komt heel snel dwingend over. Dat betekent, dat assertieve types zich gaan verzetten en dat subassertieve types kunnen worden gemanipuleerd. Beide types kom je in en buiten een huis van bewaring tegen. Maar in een huis van bewaring kom je beide soorten mensen wel in een uitgesproken vorm tegen: de mensen, die zich verzetten tegen alles en iedereen, die met autoriteit tot hen komt én de mensen, die labiel zijn, zeer snel beïnvloedbaar door iemand met geestelijk overwicht. Het is nodig dat een geestelijk verzorger van welke theologische kleur ook, zich van deze ingewikkeldheid op communicatief niveau bewust is. Ds. Van Meulen bleek zich daarvan bewust te zijn, toen hij leden van een zanggroepje, die na de dienst met mensen persoonlijk wilden gaan bidden, dat verbood. Hij voelde dat als misbruik maken van het moment en een te gemakkelijk scoren bij psychisch zwakke types.
3. Op theologisch niveau was bekering altijd al een ingewikkeld woord en mede daardoor werd het in de kerk misschien ook een beladen woord. Ik sprak zo even over de ultra rechtse vleugel van het gereformeerd protestantisme, waar het woord bekering nog altijd in ere wordt gehouden. Maar tegelijk zijn juist daar heel veel mensen met dit woord vastgelopen. Bekering wordt gezien als een radicale innerlijke verandering met ernstige boetedoening over de zonde, als een sterven aan je totale ik gerichtheid, een aanvaarden van Gods welverdiende straf en dan het moment van vrijspraak ervaren, doordat jou persoonlijk wordt toegezegd, dat Christus ook voor jouw zonden is gestorven. Ik ken mensen, die deze radicale innerlijke verandering zo hebben ervaren en die voelen zich daarmee klein en rijk tegelijk. Maar het overgrote deel van de mensen, die de kerkdiensten in deze kringen bezoeken, heeft die ervaring niet. En daarmee is de zaak van de bekering zeer problematisch geworden. Iets wat slechts enkelen te beurt valt. De anderen hopen daarop, maar weten niet of dat ook echt zo zal zijn. Een bepaalde afglans van dit alles vinden we bij Jan Siebelink, die altijd is blijven hopen, dat hij ooit die bijzondere ervaring zou krijgen, die zijn vader kreeg, knielend op een bed violen.
Een lichtere variant vinden we in programma’s van de EO van vroeger en nu: ’God verandert mensen’ of ‘De verandering’. Ook in deze programma’s komen mensen aan het woord, die een echte bekering, in de zin van inwendige verandering hebben meegemaakt. Maar gaat het erom, dat iedereen zoiets heeft meegemaakt en is dat dan wat de bijbel onder bekering verstaat?
‘Wij willen niemand bekeren’. Ik weet niet of nog veel werkers in de kerk dit momenteel zo zeggen. Ik lees wel in een onlangs verschenen boekje van een missionair werker, die spreekt namens een hele gemeente:’... wij zijn volstrekt duidelijk in de vrijheid, die de gesprekspartner heeft om zijn of haar weg te ontwikkelen. Bekering of aansluiting bij een kerk zijn niet onze doelen. Iemand verder helpen op zijn of haar weg wel’. Persoonlijk vind ik dit een zwaktebod. Ik begrijp dat bekering een beladen en ingewikkeld woord is en dat er veel voetangels en klemmen liggen in de communicatie, maar bekering of aansluiting bij een kerk zijn wel mijn duidelijke doelen in het missionaire werk en in alle kerkelijke verkondiging binnen en buiten de kerkmuren. Ik ben ervan overtuigd, dat ik iemand niet beter op zijn of haar weg verder kan helpen dan door juist dit aan de orde te stellen.
Een verlossend woord
Waarom is bekering een verlossend woord en een zaak, die we iedereen mogen gunnen? Ik wil deze vraag proberen te beantwoorden door aan te sluiten bij wat de bijbel onder bekering verstaat. Het Hebreeuwse woord voor bekering tesjoeva, betekent letterlijk ‘omkeer’. Het is niet nodig op de doodlopende weg alsmaar verder te gaan, er is omkeer mogelijk. Dat is de grondgedachte van het Oude Testament. Dat betekent een kijk op de mens, die ten diepste niet deterministisch is. ‘Ik ben nu eenmaal zo’ heeft niet het laatste woord. Hoezeer de dieptepsychologie gelijk heeft in het aanwijzen van de diepste menselijke driften in het onbewuste, het is niet het laatste woord, dat bijbels gesproken over de mens te zeggen valt. De mens heeft van zijn Schepper de mogelijkheid van ‘omkeer’ gekregen. Maar het is wel heel belangrijk hoe dit gegeven wordt gehanteerd. Het is fout wanneer de omkeer als een wettische eis wordt gehanteerd. Dan is de kans groot, dat de mens zich steeds hulpelozer gaat voelen. Hoe meer hij probeert zich om te keren, hoe meer komt hij erachter, dat krachten, sterker dan zijn wil, hem vasthouden. Het is als met een touw, waaruit je je wilt bevrijden en dat zich dan juist steeds strakker om je heen spant. Het gaat dus niet om de tesjoeva als onmogelijke eis, maar om de tesjoeva als geschonken mogelijkheid. Het gaat erom ieder mens, hoe verloren ook, te blijven zien als iemand voor wie de omkeer mogelijk is. Hij wordt er niet op afgerekend als het niet lukt, maar hij wordt erop aangezien dat ook hij een mens is voor wie de tesjoeva mogelijk is. Anders gezegd: niemand wordt gezien als hopeloos geval, gevangen in determinaties. Niemand wordt afgeschreven.
Tegelijk weet het Oude Testament ook van het feit, dat de mens zo verstrikt kan zijn in het kwaad, dat de omkeer onmogelijk lijkt. In deze crisis wordt de verwachting geboren van het ingrijpen van God, die de machten van het kwaad zal overwinnen.
Het Nieuwe Testament vertelt op een bijzondere manier over deze overwinning van de machten van het kwaad. Het Nieuwe Testament vertelt van God, die in Jezus Christus zelf de diepste strikken van het kwaad is ingegaan. In de kruisiging van Jezus lijkt de mensheid voorgoed te kiezen voor het kwaad in plaats van voor de omkeer. Maar juist daar geschiedt verzoening, wordt de kracht van Gods liefde openbaar als een alles overwinnende macht. Het woord bekering uit het Oude Testament krijgt nu een dimensie erbij. De mogelijkheid van de omkeer is werkelijkheid geworden in de overwinning van alle machten van het kwaad door Jezus Christus. En bekering is dan, dat je daarin als mens die het nooit helemaal voor elkaar krijgt, gaat rusten; dat het leven dat Hij aan het licht heeft gebracht, jouw leven wordt. Nu hoef je zelf helemaal niets meer te doen. Je wordt vrijgesproken en je bent nu al in Hem een nieuwe schepping, hoezeer nog het oude leven aan je trekt. Bekering is zo omkeer tot Hem, die ons leven voorgoed heeft omgekeerd. Dit perspectief op je leven is het beslissende perspectief, waardoor je de moed krijgt tot verandering en ook bewaard wordt voor de wanhoop, dat er soms nog zo bitter weinig in de praktijk van jouw leven veranderd is.
Ik denk niet dat er verschil is tussen keurige kerkgangers en criminelen, wanneer het gaat om het bevrijdende van dit nieuwe perspectief. Beiden zijn immers vaak ongelooflijke narcisten. Zelfingenomen kerkgangers, die niets van criminelen moeten hebben, maar vaak zo onuitstaanbaar zijn voor elkaar. En criminelen, die zo graag in de slachtofferrol kruipen en niet beseffen wat ze anderen hebben aangedaan. Voor wie is het niet heilzaam wanneer zijn narcisme aan diggelen valt? Ja, maar het narcisme is nu juist onze schuilplaats. Wat blijft erover van mij wanneer deze schuilplaats wordt vernietigd? Wat overblijft, is het nieuwe leven in Christus. Dat is het diepste wat gebeurt in de bekering.
Ten slotte
Om dit te illustreren wil ik eindigen met twee fragmenten van gedichten van Gerrit Achterberg, die een keurige kerkganger was, maar later ook als crimineel werd opgepakt omdat hij in een vlaag van verstandsverbijstering zijn hospita had dood geschoten. Uit zijn gedicht ‘Bekering’:
‘Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus,
tussen ons en de Vader, naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens,
wat er ook in ons leven is gebeurd.
Ik deed, van alles wat gedaan kan worden,
het meest misdadige - en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd,
met die van mij. Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.
Het tweede gedicht is getiteld ‘Over de Jabbok’. Hier gaat het over de grenservaring, waar de narcist is verdronken in het water, waarin hij zich eerst zo zacht spiegelde. Nu ligt hij in het slijk, ten dode opgeschreven, verloren naar het lijkt. Maar nu blijkt juist daar God te zijn. God in het slijk, om hem uit het slijk op te trekken; op te trekken uit de eeuwige verlorenheid en over te zetten in de eeuwige heerlijkheid.
Toen ik het einde had bereikt
van mijn verdorvenheden
stond God op uit het slijk,
en weende;
en ik stond naast Hem, ziende neder
op een verloren eeuwigheid.
En Hij zei: je had geen gelijk;
maar dat is nu voorbij, van heden
tot aan die andere eeuwigheid,
is maar één schrede.
Ds. Wim Dekker sprak deze tekst uit tijdens een symposium ter gelegenheid van het afscheid van ds. Dries van Meulen als justitiepredikant.