nr3 • 2010 • OGG: cultuur, Godsleer en ecclesiologie
januari 2010 (24e jaargang nr. 3)
Op Goed Gerucht: cultuur, Godsleer en ecclesiologie
Aanzet voor een gesprek met Kontekstueel
H.S. Benjamins
Op Goed Gerucht begon op 27 januari 2000 met een eerste studiedag, waarvoor de aanleiding betrekkelijk simpel was. Het Samen op Weg-proces schoot niet op, de kerk leek erg met zichzelf bezig en straalde vooral een grote zorgelijkheid uit over haar eigen toekomst en de wereld. In die situatie wilden wij ons onttrekken aan het malaisegevoel dat de kerk doortrok.
Natuurlijk waren wij bekend met de secularisatie, maar zij vormde voor ons als generatie die na 1960 geboren is het vanzelfsprekende klimaat waarin wij het evangelie wilden horen en preken. Wij wisten ook wel van de kwetsbaarheid van onze kerken, maar hadden genoeg van de tobberigheid daarover. Op Goed Gerucht had geen actieprogramma. Het wilde een platform zijn waar we met elkaar van gedachten konden wisselen. Geen vereniging, maar een losse organisatie met een nieuwsbrief, twee studiedagen per jaar en een stuurgroep om de boel een beetje bij elkaar te houden.
Profiel
Onder drie voorzitters, Sita Hofstra als eerste, Peter Verhoeff daarna en Jan Offringa op dit moment, heeft Op Goed Gerucht zich natuurlijk ontwikkeld door discussies en publicaties en doordat het zich met een pamflet of een signaal bewoog op het kerkpolitieke terrein, met name waar een gebrek aan ruimte dreigt of een eenzijdige orthodox-evangelicale koers blijkt. Het profiel van de beweging is daarin vrij constant gebleven en klinkt ook door in de huidige profielschets:
Op Goed Gerucht is een brede beweging van moderne theologen (gemeentepredikanten, geestelijk verzorgers, kerkelijk werkers en andere) die zich betrokken weten bij de Protestantse Kerk. Zij ontmoeten elkaar als mensen met een ruime theologische, wetenschappelijke en culturele interesse. In het besef te leven in een geseculariseerde samenleving die tegelijk vol zit met religiositeit. Bij elkaar herkennen ze de behoefte om de vaak zorgelijke sfeer rond een kleiner wordende kerk te overstijgen. Voor hen is het evangelie een ‘goed gerucht’ dat ook in deze tijd te denken geeft en mensen raakt.
Dit profiel geeft ruimte aan een grote diversiteit, die in Op Goed Gerucht dan ook gevonden wordt. Bij de beweging horen bijbelfreaks, steile Barthianen, vrijzinnigen en velen die zich door geen van deze termen beschreven voelen. In de eerder genoemde profielschets staat het volgende:
Op Goed Gerucht kan getypeerd worden als een vernieuwingsbeweging van protestantse theologen die midden in de samenleving staan. Ze kent geen eenduidig en welomschreven gedachtegoed. OGG staat juist voor vrijheid en ruimte in theologie en verkondiging. Deze ruimte van het Woord verdraagt zich niet met dichtgetimmerde dogmatische concepten. En als er gesproken moet worden, dan in alle voorlopigheid, het liefst in de vorm van een pamflet of een vlugschrift. Met woorden die willen inspireren of ontregelen. Want zorgvuldige aandacht voor Schrift en traditie gaat hand in hand met een kritische blik op kerk en maatschappij.
'Modern' en 'vernieuwing'
'Modern' en 'vernieuwing' zijn waarschijnlijk twee trefwoorden die uit de profielschets het meest oplichten. Met ‘modern’ onderscheidt OGG zich van de theologische positie die gevormd is in orthodox-reformatorische kringen in de 16e, 17e en 18e eeuw. Natuurlijk is ‘modern’ een breed begrip, maar het omvat de acceptatie van drie belangrijke inzichten, namelijk dat de bijbel een boek is dat je historisch-kritisch kunt bestuderen, dat geloofswaarheden dogma-historisch gerelativeerd kunnen worden en dat het christendom hoort bij de familie van de religies en niet als enig waar geloof tegenover de andere godsdiensten staat. De acceptatie van deze gedachten is voor OGG geen erkenning contre coeur, maar betreft de innerlijke overtuiging dat datgene, wat schrift en traditie ons te zeggen hebben, alleen oplicht en doorklinkt als wij de gesitueerdheid van bijbelboeken, geloofswaarheden en de christelijke godsdienst verdisconteren. De eeuwige waarheid van het evangelie kan alleen gevonden worden ín ons leven in de geschiedenis, dat naar tijd en plaats bepaald is, en niet daarbuiten in een onveranderlijke vorm. Naar mijn idee is het klimaatverschil tussen Kontekstueel en Op Goed Gerucht, dat hiermee aangeraakt wordt, soortgelijk aan het verschil tussen de rechtzinnige Bavinck en de ethische theoloog Gunning. Bavinck schrijft in een brief aan Gunning:
Bij u is de waarheid altijd de min of meer ontrouwe reflex, de gebrekkige formulering van het leven; het leven is altijd dieper, rijker, voller dan de waarheid; (…) Bij ons is de waarheid onveranderlijk en van een onvergankelijke schoonheid en waardij, waartoe de hoogte van ons leven nooit kwam en hier op aarde nooit komen zal. Ons uitgangspunt is daarom een ander: Gij gaat uit van het leven der gemeente en hoopt alzo tot de waarheid te komen; wij gaan uit van de waarheid, welke buiten en onafhankelijk van ons bestaat maar toch het zaad is der Kerk, het beginsel des levens, want God te kennen in Christus is het eeuwige leven.
Met deze woorden zou ik inderdaad zeggen, dat de waarheid alleen maar toegankelijk is via het leven en dat de waarheid daarvan altijd de min of meer ontrouwe reflex vormt. Met de historisch-kritische schriftbeschouwing en de dogma-historische relativering brengen wij de waarheid van Schrift of dogma terug naar hun plaats van ontstaan in het geleefde leven. Waar het leven echter doorgaat, vraagt dat om een doorgaande reflectie en dus om een voortdurende vernieuwing in de formulering van waarheid. Wat ‘modern’ en ‘vernieuwing’ als trefwoorden voor OGG willen zeggen, is daarmee enigszins toegelicht.
De redactie van Kontekstueel vroeg mij in te gaan op drie thema’s, namelijk de Verlichting en het cultuuroptimisme in de kring van OGG, de Godsleer en de ecclesiologie. Dat wil ik graag doen, al moeten daar wel twee korte opmerkingen aan voorafgaan. Zo’n benadering volgens loci of onderwerpen uit de geloofsleer zou eerder passen bij Bavinck dan bij Gunning. Het is niet de manier waarop de theologische thema’s bij OGG doorgaans aangesneden worden, zoals ook blijkt uit de onderwerpen van onze studiedagen. Wanneer ik nu over deze onderwerpen schrijf, die ons natuurlijk ook niet vreemd zijn, formuleer ik mijn opvattingen zo, en dat is het tweede, dat ze zoveel mogelijk representatief kunnen zijn voor wat er leeft in OGG.
Verlichting en cultuuroptimisme
Ik geloof niet, dat OGG juist getypeerd wordt met woorden als Verlichting en cultuuroptimisme. In het algemeen geldt, dat wij met de Verlichting de autonomie van mensen willen erkennen, die in vrijheid moeten realiseren wat waardevol is en daarin met God verbonden zijn of kunnen zijn. Met de Postmoderniteit begrijpen we echter ook wel, dat deze gedachte onder kritiek is komen te staan. ‘De autonome mens bestaat niet’, zegt die kritiek, ‘en hij realiseert ook geen waarden, want hij doet maar wat’. Daarmee zijn er omtrent de mens, zijn vrijheid, de fundering van waarden en zijn verhouding tot God belangrijke vragen te stellen. Cruciaal is nu echter niet, of we daarin optimistisch of pessimistisch naar de cultuur kijken, maar hoe wij in de cultuur staan.
Wie orthodox in de christelijke godsdienst staat, zal zich gemakkelijk met de kerk en het evangelie identificeren, om zich daarmee tegenover de samenleving op te stellen, die van kerk en evangelie zijn vervreemd. De problemen van de mens, zijn vrijheid, zijn waarden en zijn verhouding tot God, zijn in dat perspectief au fond problemen, die door de cultuur met de Verlichting zelf zijn opgeroepen en daar verkeerd zijn gesteld, omdat ze enkel in de kerk en in het geloof tot klaarheid gebracht kunnen worden. Vanuit dat gezichtspunt wordt de postmoderne verwarring al snel een bewijs voor de ondeugdelijkheid van de Verlichting, die ertoe uitnodigt om de traditionele kerkelijke boodschap nog eens uit te dragen
In OGG staan wij daar anders in. De vragen rond de autonomie van de mens, de fundering van waarden en de verhouding tot God zijn ónze vragen. Het is ons sinds de Verlichting zelf een vraag geworden, wat wij onder ‘God’ kunnen verstaan en welke plaats de religie heeft temidden van cultuur en wetenschap. Het is onze overtuiging, dat het evangelie mensen ook in die situatie te denken geeft en kan raken. Het Woord kan ons ook in de postmoderne context inspireren of ontregelen, maar wij hebben het Woord of het evangelie niet zó in handen, dat wij ons daarmee tegenover de samenleving kunnen opstellen. Wij staan ín de samenleving en horen daar het evangelie, waarvan wij willen verstaan wat het ons te zeggen heeft.
Godsleer
Over de Godsleer leven binnen OGG waarschijnlijk heel verschillende opvattingen. Er zijn deelnemers die naar het ‘ietsisme’ neigen en een leer over God afwijzen, omdat wij God niet in begrippen kunnen vatten. Er zijn ook scherpe critici van het ietsisme, die stellen dat wij moeten uitgaan van de concrete wijze waarop wij God leren kennen in de Schriften en als Vader van Jezus Christus. Waarschijnlijk zullen er binnen OGG ook mensen zijn die menen, dat God eerder ‘gebeurt’ dan dat Hij bestaat, en weer anderen, die menen dat de term ‘bestaan’ voor God helemaal niet adequaat kan zijn, omdat Hij het zijn en het bestaan transcendeert. Daarmee wordt het natuurlijk onmogelijk om namens OGG gedachten over de Godsleer weer te geven, maar dat wordt binnen de beweging niet als een probleem gevoeld. Er zijn verschillende manieren waarop je over God kunt denken en de ruimte die daarvoor aanwezig is, hoeft niet dichtgetimmerd te worden.
Binnen OGG wordt er vrij breed met een zekere kritiek naar de traditionele, orthodox-reformatorische theologie gekeken. Natuurlijk bestaat daarbij altijd het gevaar dat daarvan een karikatuur wordt gemaakt, maar ook in de afwijzing van al te schematische stellingen komt een positie naar voren. OGG hecht niet aan een exclusieve waarheid, die zegt dat God uitsluitend bekend is via één volk en één Zoon waartoe uitsluitend toegang kan worden gevonden via een afgesloten boekenlijst die is verzameld in de bijbel. Dat wij ons op de Schriften en op Christus richten, laat open, dat er ook kennis van God kan zijn langs andere wegen en in andere godsdiensten. Evenmin ligt er bij OGG een grote nadruk op de soevereiniteit van God, die heerst en aan niemand verantwoording schuldig is, maar zijn gebod aan mensen oplegt en om gehoorzaamheid vraagt.
In het algemeen geldt voor OGG dat er twee manieren zijn waarop oneerbiedig over God kan worden gesproken. Wanneer je te weinig over God weet, vervluchtigt God tot een vaag ‘iets’, waarover we een paar gedachten of gevoelens kunnen hebben die niemand echt raken, storen of inspireren en die daarom voor de levensvoering ook al snel belangeloos kunnen worden. Op die manier blijf je onder de maat van het Woord en de Schriften, waarin God voor mensen relevant is, hinderlijk aanwezig of afwezig, concreet genoeg om er tegenaan te lopen en overvloedig genoeg om je daarover te verheugen. Je kunt echter ook te veel over God weten. Mensen hebben God in de Schriften ervaren of geduid in heel verschillende contexten, op heel verschillende manieren, in heel verschillende beeldspraak en met heel verschillende theologische begrippen. Wanneer je daarvan abstraheert en uit de ervaringen eigenschappen gaat aflezen, die beschrijven hoe of wat God is, ga je teveel van God weten, bijvoorbeeld dat Hij ‘een enig en eenvoudig geestelijk wezen is’, ‘eeuwig, ondoorgrondelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige bron van al het goede’.
Een belangrijk inzicht, dat naar mijn idee aan de genoemde gedachten ten grondslag ligt, is de opvatting dat wij niet afstandelijk en objectiverend over God kunnen spreken als een werkelijkheid die buiten ons om kan worden beschreven. God is ons vooral bekend als ‘Anrede’ en dat vooronderstelt de mens in zijn historische existentie en zijn bepaaldheid naar tijd en plaats, waarin hij wordt aangesproken. De aanspraak die aan God wordt toegeschreven, wordt ontvangen in een bepaalde situatie en krijgt pas gestalte in het antwoord van de mens die op zijn roeping ingaat, waardoor de aanspraak van God nooit ‘zuiver’ uit het geheel van een mensenleven kan worden gedestilleerd. De implicatie daarvan is, dat er een onontkoombare subjectiviteit in de Godskennis steekt, maar dat betekent niet dat het subject daarmee op een troon komt te zitten of dat particuliere opvattingen onaantastbaar worden. Wie zich aangesproken weet, weet zich aangesproken in zijn eigen wereld en in zijn eigen persoon, maar die aanspraak staat tegelijkertijd buiten of boven hem als een stem die belooft, troost, bemoedigt, vraagt, gebiedt of wijst. Bovendien zal de impliciete Godskennis van het aangesproken subject altijd verbonden zijn met één of andere vorm van gemeenschap en traditie, waar die kennis dan ook gevormd, getoetst en eventueel bijgesteld kan worden, omdat ze onder kritiek gesteld kan worden door de traditie, waar ze tegelijk ook aan bijdraagt. Volstrekte subjectiviteit of soloreligiositeit zijn daarmee niet aan de orde.
Laat ik iets meer inhoudelijk en daarmee iets meer voor mezelf spreken. ‘God’ is degene die door Jezus ‘Vader’ wordt genoemd en daarmee is geen Godsleer gegeven – allerminst – maar wel een verhouding waarin we tot God kunnen komen te staan. Door deelname aan Christus wordt ons de mogelijkheid gegeven om zíjn Vader ‘ónze Vader’ te noemen en ons daarmee in een verhouding tot God te stellen waarin wij ons door Hem laten aanspreken. Daarmee is ook gezegd dat God voor mij met Christus is verbonden en dat het spreken over God nooit buiten ons eigen verstaan omgaat. Dat past beter bij een trinitair spreken over God dan bij een filosofisch theïstische positie, omdat God niet een eenduidig wezen buiten ons is, maar de Vader tot wie wij ons in Christus verhouden door de Geest. Binnen OGG zijn er overigens ook mensen, die zich buiten het afbrokkelende theïsme oriënteren op het panentheïsme of het procesdenken, maar daarmee is natuurlijk nog geen tegenstelling tot het trinitaire denken gegeven.
Visie op de kerk
Bij OGG vind je predikanten en kerkelijk werkers die in de kerk staan en proberen het evangelie te lezen en uit te leggen, zodat het eigentijdse mensen iets brengt. De kerk heeft voor hen dus belang als de traditie waarin ze zich bewegen, waarnaar ze willen luisteren en waaraan ze willen bijdragen. Op het vlak van de ecclesiologie zijn er echter twee dingen waarvoor OGG bijna allergisch is. Aan de ene kant vind je in de dogmatiek vaak mooie uitwijdingen over de kenmerken van de kerk. De kerk is bijvoorbeeld één en heilig, apostolisch en dergelijke dingen meer. Die kenmerken vind je echter maar moeilijk terug in de feitelijk bestaande kerken waaraan wij verbonden zijn of waarin we werken. Aan de andere kant is de kerk een empirische grootheid, waar op dit moment enerzijds veel verbrokkelt en omvalt, maar anderzijds ook nieuwe initiatieven en vormen van liturgie en gemeenschap opbloeien, hoe kwetsbaar die ook kunnen zijn. Het lijkt er vaak op, dat de beleidsmakers binnen de Protestantse Kerk in Nederland deze feitelijke situatie maar moeilijk kunnen accepteren en daarom een grote nadruk leggen op ‘missie’ en ‘missionering’ om de kerk maar weer terug te brengen tot haar oude omvang en vergane glorie.
Binnen OGG willen wij de kwetsbaarheid van gemeenten en kerken onder ogen zien, zonder dat we daarvoor weglopen. Wie de werkelijkheid met een onrealistische hoop op grootschalige missionering wil veranderen, loopt er wel voor weg. Wie de kerk dogmatisch optuigt met allerlei grote kenmerken, doet dat evenzeer. In de kerk zullen wij waarschijnlijk in toenemende mate kwetsbare groepen vormen die misschien wel eerder netwerken vormen dan vaste verbanden met een strak georganiseerd verenigingsleven. In die verbanden willen wij dan onbekommerd leven met het evangelie. ‘Kerk’ staat of valt met het evangelie. Het evangelie zal onze kerkorganisaties ook wel overleven. Op het evangelie is ons geloof gericht en de werkelijkheid van de kerk durven we daarmee wel onder ogen te zien.
Dr. Rick Benjamins is universitair docent dogmatiek aan de PthU, vestiging Leiden