Skip to main content

nr2 • 2009 • Laatst geboekt

november 2009 (24e jaargang nr. 2)

Laatst geboekt

G.C. den Hertog

In de zomervakantie las ik De welwillenden van Jonathan Littell, een pil van – in de Nederlandse vertaling – 962 bladzijden. Littell is in 1967 geboren in Amerika, maar opgegroeid in Frankrijk. Zijn familie is van Russisch-Joodse afkomst. Hij heeft voor humanitaire organisaties gewerkt, op de Balkan, in Tsjetsjenië, Afghanistan en Congo. Hij heeft van nabij de verhalen gehoord over en de gevolgen gezien van moderne genocides, en weet dus als weinig anderen van zijn generatie tot wat voor gruwelijkheden mensen in staat zijn.

De welwillenden is een roman over de tijd tussen 1941 en 1945, geschreven vanuit het perspectief van een SS-officier. Dat is dr. Maximilian Aue, werkzaam bij de SD, die van nabij de Sjoa meemaakt en er ook een rol in speelt. Als oude man die aan de dans van oorlogstribunalen is ontkomen, maar in feite zichzelf overleefd heeft, werkt hij zijn aantekeningen uit. Als hij plotseling zal overlijden, zullen zijn vrouw en kinderen een geweldige schrik krijgen. Het zij zo, hij is dan dood.
Ik las het boek meteen na Leven en lot van Vasili Grossman, recentelijk in Kontekstueel besproken door drs. Jos Wienen. Dat beslaat ongeveer dezelfde periode, maar is geschreven vanuit Russisch perspectief. De twee boeken raken elkaar als het ware even, als ook Maximilian Aue, de hoofdpersoon in De welwillenden, enige tijd in Stalingrad doorbrengt, uiteraard aan de Duitse kant van de frontlijn. Maar wat een verschil verder tussen deze twee grootse werken! ‘Leven en lot’ van Grossmann is een roman in de Russische traditie, waarin allerlei verhaallijnen dooreen lopen, maar soms ook lange tijd zich alleen maar parallel naast elkaar voortbewegen. Het confronteert ons met de ‘hel van Stalingrad’, en ook met die andere gruwelijkheid van Stalins paranoïde Sovjetsysteem, de eindeloze zuiveringen en de onzekerheid en hypocrisie die daarmee gepaard gingen. De welwillenden staat óók in een traditie, heel duidelijk die van de Griekse tragedies, maar is een moderne westerse roman. Ik moest onwillekeurig denken aan Mulisch’ De ontdekking van de hemel, waar het de omvang mee gemeen heeft, maar vergeleken met dit boek van Littell is Mulisch’ magnum opus leeg. Dat God de stenen tafels met Tien Geboden terughaalt naar de hemel omdat wij westerse mensen menen zonder Hem en zijn geboden te kunnen, krijgt daarin nergens iets van ernst. De God om wie het gaat is al zó lang dood, dat er geen ontbinding meer te ruiken valt. Er staat bij Mulisch niets meer op het spel. Gaat het nog wel echt ergens over?
Het boek van Littell is uit ander hout gesneden. Het stelt de vraag van de schuld aan de orde, de hoofdpersoon is de ‘donkere rivier’ van het kwaad overgestoken, maar de inleiding eindigt met de woorden ‘Ik ben net als u’. En enkele bladzijden eerder: ‘Het werkelijke gevaar voor de mens, dat ben ik, dat bent u.’ Abel Herzberg, zelf overlevende van de Sjoa, hield een paar jaar na de Tweede Wereldoorlog een lezing over zijn tijd in Bergen-Belsen, waarna een mevrouw hem – diep geraakt – vroeg hóe te voorkómen dat onze kinderen slachtoffers worden. Herzberg antwoordde: ‘Mevrouw, dat is niet de eigenlijke vraag. Het gaat erom hoe wij zullen voorkómen dat zij beulen worden.’ Dat is de vraag waarmee Littell zijn lezers confronteert.

Sjoa
De ‘definitieve oplossing van het joodse vraagstuk’ – ik vertaal de Duitse term ‘Endlösung der Judenfrage’ – is vanuit vele gezichtshoeken bestudeerd. Het negentiende-eeuwse antisemitisme, het kerkelijk antisemitisme, de ‘Duitse ziel’, de stilzwijgende medeplichtigheid van Duitsers (en ook van andere Europeanen, óók Nederlanders!), er is overal onderzoek naar gedaan. Daarnaast hebben we de boeken van Elie Wiesel, Primo Levi, Gerhard Durlacher, Imre Kertész, Abel Herzber­g en vele anderen, die het zwijgen hebben doorbroken – en niet te vergeten het dagboek van Anne Frank. En dan zijn er ook nog de films, zoals de tv-serie Holocaust uit de jaren zeventig en de meer recente film La vita è bella.
Maar een roman, waarin het proces van de gerichte uitroeiing van het joodse volk tussen 1941 en 1945 wordt beschreven vanuit het perspectief van één van de daders, kende ik niet. En ik moet zeggen, het is een perspectief dat ik meer onbewust dan bewust miste. Vaak heb ik gedacht: ik zou eigenlijk wel aanwezig hebben willen zijn bij een van de massale manifestaties van de Nazi-partij om de betovering van Hitler te voelen. Als ik een fragment van een redevoering van hem zie, kan ik me niet voorstellen dat een stadion daarvoor uit z’n dak ging. Juist dat ik het me niet kan voorstellen wil zeggen dat het niet bij me aankomt. Ik heb er niet werkelijk toegang toe. Dit boek heeft daar verandering in aangebracht. Nee, niet in die zin dat ik zo’n hysterische massa ineens begrijp. Zo ver zal het wel nooit komen. Ik zie mijzelf ook niet in Efeze drie uur lang met een heel stadion ‘Gro­ot is Diana der Efeziërs’ scanderen en de happening in de Amsterdamse Arena rond het overlijden van André Hazes is voor mij ook een ver van m’n bed show. Maar na lezing van het boek van Littell snap ik dat dat ook niet nodig is, omdat ook in Nazi-Duitsland de massabijeenkomsten maar een klein onderdeel van het leven waren. Aue gaat er maar een enkele keer heen, en als hij op de radio Hitler hoort spreken doet het hem weinig. Littell tekent hem als een jonge officier die weinig bevlogen is, geen rabiaat antisemiet – en toch een niet onbelangrijke schakel in het grote raderwerk van de vernietiging.
Dr. Aue maakt de executies van de Einsatzgruppen mee, die na de overval op de Sovjet-Unie in juni 1941 achter het Duitse leger aan hun gruwelijke werk doen. Hij moet er rapporten over schrijven, maar het lukt hem niet afzijdig te blijven. Hij doodt ook zelf. Hij wordt overgeplaatst naar de Kaukasus en hoort de kritiek van wetenschappers op de nationaal-socialistische rassentheorieën. Wat is het geheim van het joodse volk? Wat maakt hen tot een volk? Is dat taal, of religie, genen of nog iets anders?
In Stalingrad raakt Aue zwaargewond. Een kogel treft hem in het voorhoofd en gaat aan de achterkant van zijn hoofd weer naar buiten, zonder noemenswaardige schade te veroorzaken. Littell zinspeelt hier op het verhaal van ene Phineas Gage uit de negentiende eeuw. Gage was in 1848 als voorman werkzaam bij de aanleg van een spoorlijn; door eigen onvoorzichtigheid vliegt bij het opblazen van een rots een ijzeren staaf dwars door zijn schedel. Hij overleeft het echter miraculeus genoeg en lijkt aanvankelijk zelfs de volle beschikking over zijn verstandelijke vermogen te hebben behouden. Al gauw blijkt hij echter emotioneel en sociaal zwaar gehandicapt te zijn. Met Littells hoofdfiguur is het net zó. Hij is één van de laatste gewonden die nog per vliegtuig uit Stalingrad weg komt. Na zijn wonderbaarlijk herstel – zelfs zonder uiterlijk litteken – pakt hij zijn leven weer op, maar wat er nog  aan geweten restte is nu weg. Een jonge weduwe die zich over hem ontfermt schoffeert hij, zijn beste vriend doodt hij om zelf te ontsnappen uit Duitsland. Hij trouwt in Frankrijk en sticht een gezin, zonder een spier liefde. In dat alles is Aue exemplarisch voor Duitsland.
Er lopen allerlei literaire lijnen door het boek heen, die – als je ze ontdekt of erop gewezen wordt – gekunsteld aandoen en afbreuk doen aan wat het fascinerende van dit boek is. Daarbij denk ik onder meer aan zijn incestueuze relatie met zijn zus, aan zijn – daaruit ontstane? – homoseksuali­teit en aan de moord op zijn moeder en haar tweede echtgenoot (heeft hij het nu wel of niet gedaan en wie is de vader van die twee jongens daar in huis?). Het neemt allemaal echter niet weg dat ik voor het eerst het gevoel gehad heb dicht bij een Nazi te komen. Daarbij helpt ook echt dat Littell de geschiedenis van Nazi-Duitsland zorgvuldig heeft bestudeerd. Op verschillende punten heb ik kunnen vaststellen dat het grotere ‘raamwerk’, waarbinnen hij zijn hoofdpersoon intekent, klopt.

Te dichtbij?
Het kwam zo uit, dat ik Elisabeth Costello van J.M. Coetzee meteen daarna las. Elisabeth Costello is een Australische schrijfster, die de zestig ruim gepasseerd is en haar leeftijd begint te voelen. Ze kijkt terug op haar leven en die flashbacks vormen samen dit boek. Eén van de hoofdstukken heeft de titel ‘Het probleem van het kwaad’. ‘Costello’ beschrijft erin hoe ze op een congres aan de VU een lezing moet houden over ‘getuigenis, zwijgen en censuur’. In Amsterdam aangekomen ontdekt ze, dat Paul West, auteur van een boek over Graf von Stauffenberg, er óók spreekt. En dat terwijl zij net haar hele betoog heeft opgehangen aan zijn minutieuze beschrijving van de marteling die de plegers van de aanslag van 20 juli 1944 op bevel van Hitler hebben moeten ondergaan. Ze is ertegen dat hij dat heeft beschreven. Zulke dingen mogen niet aan het licht gebracht worden, als men zijn gezond verstand wil bewaren, vindt ze (127). ‘Elisabeth Costello’ is er niet zeker van dat schrijvers die zich in de ‘donkere contreien van de ziel wagen wel altijd ongeschonden terugkeren’ (130/144). Bovendien, als de verhalenverteller de geest uit de fles heeft laten ontsnappen, zie hem er dan maar weer eens in terug te krijgen (138). ‘Paul West heeft een obsceen boek geschreven, hij heeft getoond wat niet getoond mag worden.’ (140) Als een schrijver in staat is het goede in een mens naar boven te halen, waarom zou dan het omgekeerde niet gelden?
Maar - wat heeft ‘Elisabeth Costello’ zelf gedaan? Heeft ze niet óók het nodige ‘getoond’, wat beter ongetoond had kunnen blijven? Hoe oprecht is haar verontwaardiging? Ze herinnert zich ineens hoe ze als jong meisje is mishandeld door een man, met wie ze vrijwillig mee was gegaan, maar met wie ze niet naar bed wilde. Ze ziet zichzelf als oude vrouw voor de spiegel en herkent de uitgemergelde naakte lichamen van de slachtoffers van de Sjoa. Het antwoord op de vraag, wat ‘Elisabeth Costello’ zo gebeten maakte op Paul West, wordt niet gegeven. Het kan ook niet. Er is geen objectief antwoord. We zitten er altijd zelf tussen. Waarom kon ik Littells De welwillenden uitlezen – en anderen niet?

Ingekomen
De redactie van Kontekstueel krijgt soms, vrij zelden in feite, boeken ter recensie toegestuurd. Dat is verstandig van de uitgevers, want de kans is heel groot dat er nooit iets mee gebeurt. In deze Laatst geboekt maak ik een – eenmalige – uitzondering. De Verbum Holocaust Bibliotheek heeft ons de afgelopen tijd enkele boeken uit hun fonds toegezonden. Het is een eenzijdig fonds, zoals uit de naam alleen al valt op te maken. Het boek van de Franse pater Patrick Desbois, Holocaust door kogels, is het verslag van een zoektocht naar de laatste ooggetuigen en de sporen van de massa-executies in de Oekraïne. Eén voorval dat beschreven wordt geef ik door. In het dorp Stroesiv kregen de christenen op een dag de opdracht van de Duitsers om die avond hun crucifix aan de buitenkant van de deur te hangen. De reden van dit bevel werd hun niet verteld. De onthulling volgt diezelfde avond, als de bewoners van alle huizen zónder crucifix worden gedood. Een crucifix als ‘pesachbloed’ aan de deurpost, wie verzint het?
Een tweede boek dat – evenals het vorige – ook gebeurtenissen beschrijft die in De welwillenden voorkomen, is Zalmen Gradowski, In het hart van de hel: Sonderkommando in de gaskamers en crematoria van Auschwitz. Hij was Sonderkommando in Auschwitz, één van de joodse gevangenen die het vuile werk moesten doen om daarna ook zelf te worden vermoord. Hij is actief betrokken bij de geslaagde poging in oktober 1944 om één van de crematoria in Auschwitz op te blazen, met als gevolg dat de vernietigingsmachine averij oploopt en het proces van uitroeiing van het joodse volk vertraagd wordt. Gradowski kwam zelf bij die aanslag om het leven, maar hij had van tevoren zijn getuigenissen op schrift gesteld en op verschillende plekken begraven. Eén van de gruwelijkste ‘successen’ van de nationaal-socialistische behandeling van hun gevangenen was, dat deze Sonderkommando’s werden gezien als handlangers van de Duitsers, geen slachtoffers, maar medeplichtigen. Ze zouden zelf onmensen zijn geworden, zonder geweten. De documenten van Gradowski maken aan dat generaliserende beeld voorgoed een einde. En ik – ik sta na lezing weer op gepaste afstand. In een dader verplaatsen – dat gaat nog. Maar het lijden is niet te peilen.

Naar aanleiding van:
Jonathan Littell, De welwillenden, Arbeiderspers / Amsterdam 2008
J.M. Coetzee, Elisabeth Costello, Cossee / Amsterdam 2003
Patrick Desbois, Holocaust door kogels. Op zoek naar ooggetuigen en sporen van de massamoord in Oekraïne, Verbum Holocaust Bibliotheek Bd. 23, Laren 2009
Zalmen Gradowski, In het hart van de hel. Sonderkommando in de gaskamers en crematoria van Auschwitz, Verbum Holocaust Bibliotheek, Laren 2008