Skip to main content

nr3 • 2009 • Barths Römerbrief in het Nederlands

februari 2009 (23e jaargang nr. 3)

Bij Barths Römerbrief in het Nederlands

dr. A.A. Spijkerboer

Toen ik hoorde dat een seculiere uitgeverij, uitgeverij Boom, een vertaling in het Nederlands van Barths Römerbrief ging uitbrengen, was ik stomverbaasd. Barth was toch op zijn retour? Degenen die zich voor zijn beroemde commentaar interesseerden konden die toch ook wel in het Duits lezen? Ik denk dat ik er goed aan doe om, voordat ik over de Römerbrief begin, iets te vertellen over de manier waarop ik zelf Barth heb leren kennen.

Ik ben in een pastorie groot geworden en in die pastorie heb ik Barth altijd met ere horen noemen. Maar toen ik in 1946 theologie ging studeren wist ik zo goed als niets van hem. Wel hoorde ik in Utrecht dat Berkelbach van der Sprenkel, kerkelijk hoogleraar, een privatissimum over Barth hield, en tegelijk dat je wel met je doctoraal bezig moest zijn als je aan zoiets moeilijks deel wilde nemen. Met andere woorden: ik werd daar niet verwacht. Maar in 1947 vond ik in een boekwinkel Barths Dogmatik in Grundriss1, de tekst van de colleges die Barth in de zomer van 1946 in Bonn had gegeven voor studenten die uit de oorlog gekomen waren en die nog maar heel weinig van theologie wisten. Ik dat boek gekocht en ik begon te lezen; ik was enthousiast over de eerste hoofdstukken waarin Barth uiteenzet dat geloven betekent: vertrouwen op Gods genade in Jezus Christus, verlichting van je verstand en er voor uitkomen dat je bij Christus hoort.

Vooral van die verlichting van je verstand was ik verrukt: ik had van de Heidelbergse Catechismus wel begrepen dat er van het geloof iets te begrijpen valt, maar wanneer ik ˋs zondagmorgens in Utrecht in de kerk zat dacht ik wel eens van de voorganger: je roept ˋDus!’ zonder ook maar één conclusie te trekken, je preek hangt als los zand aan elkaar, sta je misschien zomaar een beetje bellen te blazen? Maar zo was het in de Dogmatik im Grundriss niet: Barth stond geen bellen te blazen!

Als je iets niet begrijpt, doorlezen
In de eerste jaren na de oorlog stond Breukelman in Ritthem, terwijl mijn vader in Souburg stond. Ik wist wel dat hij diep onder de indruk was van Barth.ˋDat wij deze boeken nodig hebben – daaruit blijkt wel hoe diep wij gezonken zijn!’ hoorde ik hem eens roepen. Ik wandelde wel eens naar Ritthem, praatte met hem over Barth en hij zei me: ˋAls je zijn dogmatiek wilt lezen, begin dan bij III/1.’ Ik had in 1948 alle tot dusverre verschenen delen bij een antiquair voor 98 gulden aan kunnen schaffen en begon – het viel mee, ik kon het volgen. Thuis in Souburg keek ik de Römerbrief die mijn vader in zijn kast had staan eens in: ik kon er geen touw aan vast knopen.

De tijd verging en gestaag werkte ik deel na deel van Barths dogmatiek door. Kon ik het volgen? Niet altijd maar een wijze vriend zei me eens: als je iets niet begrijpt, doorlezen; je komt er wel in. Dat bleek waar te zijn. Ik zag dat Barth in zijn dogmatiek allerlei mogelijkheden aftast en dan een keuze maakt. Ik genoot ook van de vele bladzijden met kleine letters waarin Barth vaak theologen uit het verleden aan het woord laat. ˋs Zondagavonds zat ik vaak te lezen in Ein Schweizer Stimme2, de bundel toespraken die Barth vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog in Zwitserland heeft gehouden en de brieven die hij in die tijd aan christenen in andere landen geschreven heeft. Het was

balsem voor mijn ziel: de toon is zo zuiver, zijn oordeel is bescheiden en tegelijk beslist en nergens bevindt Barth zich in zwevende toestand boven de situatie zoals veel andere theologen wanneer zij met politiek bezig zijn. Neem nu bijvoorbeeld de woorden uit de brief die hij in oktober 1940 aan protestanten in Frankrijk schreef. Het Franse leger was in mei-juni 1940 verpletterend verslagen. Sommige Fransen zagen dat als een oordeel van God; ze moesten zich maar koest houden in de strijd tegen Nazi-Duitsland. Barth vond blijvend verzet tegen het nationaal-socialisme, deze ˋrevolutie van het nihilisme’, geboden. Hij schrijft: ˋDoor God geoordeeld is toch niet onze gehoorzaamheid, maar de inderdaad oneindige ongehoorzaamheid waarmee we ons beetje gehoorzaamheid altijd weer bedekt hebben. Wanneer God ons geoordeeld heeft, dan is Hij ons genadig geweest, dan heeft Hij ons met zijn oordelen niet naar buiten geschopt, zodat we in een door onszelf gekozen neutraliteit belanden, maar ons opnieuw gericht óp, en opgericht vóór een zuiverder gehoorzaamheid.’

Geloof en politiek
Het zal in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw geweest zijn dat het plotseling ˋklikte’ tussen de Römerbrief en mij. Ik heb altijd belangstelling gehad voor geloof en politiek en ik dacht: ik sla Barths Römerbrief eens op bij Romeinen 13:1-7, het gedeelte waar Gerard den Hertog in dit nummer over schrijft. Mij ging een licht op, bijvoorbeeld bij de volgende woorden: ˋPolitiek wordt bijvoorbeeld mogelijk op het moment waarop aan de dag is getreden dat ze in essentie het karakter heeft van een spel, als duidelijk is dat daarbij geen sprake kan zijn van objectief recht, als zowel de thesen als de antithesen hun absolute toonzetting kwijtraken en plaatsmaken voor een misschien relatief gematigd, misschien relatief radicaal zicht op menselijke mogelijkheden.’ (466)3.

Dat is het dus: de mens is een figuur van twijfelachtig allooi en alleen God kan werkelijk recht doen, vrede geven, vrijmaken. Wie zich verbeeldt partijganger van God te kunnen zijn door in de politiek voor het Koninkrijk van God tegen de antichrist te strijden is in feite tegen God in opstand. De mens is en blijft op Gods werk aangewezen en kan in zijn politieke beslissingen op zijn best naar Gods werk verwijzen. Over deze dingen gaat de Römerbrief.

De Nederlandse vertaling
De Nederlandse vertaling is van Mark Wildschut. Hij had al Heidegger en Nietzsche in het Nederlands vertaald en wie dat kan, kan veel. Hij heeft filosofie gestudeerd en was dus niet vertrouwd met theologisch taalgebruik. Daarom hebben Kees van der Kooi en ik, in de tweede lijn, hem bijgestaan. Wildschut heeft een goed taalgevoel en je zag hem in de loop van het werken aan zijn vertaling steeds beter worden. Filosofische vrienden aan wie hij verteld had dat hij nu een boek van een theoloog aan het vertalen was informeerden eens: ˋGa je nu ook naar de kerk?’ ˋNee, dat heb ik niet nodig’, had hij geantwoord. Maar bij de presentatie van de vertaling in het Goethehaus in Amsterdam zei hij wel dat hij onder de indruk was geraakt van Barths woorden.

In de Nederlandse vertaling zijn de voorwoorden bij de zes eerste edities van de Römerbrief afgedrukt en bovendien is ze voorzien van een uitvoerige annotatie. Over Barth wordt nogal eens gezegd dat hij in zijn theologie de religie vierkant de deur uitzet. Kees van der Kooi maakt in zijn inleiding van de vertaling duidelijk, dat dat veel te kort door de bocht is. Barth staat ambivalent tegenover de religie. Voor hem is God met alle mensen bezig, verbijsterend ongrijpbaar en niettemin gevaarlijk dichtbij. Zo brengt Hij onrust onder de mensen en in zoverre is de mens religieus. Religie doet waarvoor ze bestemd is wanneer ze naar God verwijst en de plaats voor Hem openhoudt. Maar de letterlijk egocentrische mens kan en wil die plaats niet openhouden en bezet die met zijn eigen opvattingen, eigen godsbeelden, eigen rituelen en eigen vroomheid. Barths kritiek op de religie richt zich in de eerste plaats tegen het christendom dat Gods openbaring aanpast aan zijn eigen verlangens.

Vrede met God
Bij de lectuur van de Römerbrief krijg je het gevoel dat het ene na het andere onweer boven je hoofd losbarst. Soms denk je (ik althans): hè, nu eens even uitblazen en tot rust komen. Bijvoorbeeld bij Romeinen 5:1: ‘Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus.’ Vrede met God – dat is toch mooi? Wat zegt Barth nu over deze woorden? Onze rechtvaardiging ligt buiten onszelf in Gods handen en daarop richt zich ons hele geloof en onze hele hoop. ˋHij kiest partij voor ons en zo wordt zijn zaak onze zaak, zijn recht ons recht. Hij neemt het voor ons op, Hij is met ons. Wij hebben de belofte dat we gered zullen worden en opgenomen in zijn Koninkrijk. We zijn in de hoop al van God.’ (125)

Dan bespreekt Barth de vrede met God. Die ligt, zoals de rechtvaardiging, helemaal vast in Gods handen. Je zou bijna denken: zó vast dat je er zelf niets van merkt. ˋVrede met God betekent het sluiten van vrede tussen mens en God, met als aanleiding een van God uitgaande verandering in de houding van de mens, door herstel van de normale betrekking tussen het schepsel en de Schepper, door de grondslag van die liefde tot God, die met de vrees voor de Heer begint (vgl. Spr.1:7), dat wil zeggen de enige mogelijke en waarachtige manier waarop de mens God lief kan hebben (Rom. 5:5)’. In de daarop volgende zin valt Barth uit tegen Zinzendorf, de grote man van de Herrnhutters: ˋIn zoverre we niet door het geloof gerechtvaardigd zijn voor God, bevinden we ons namelijk in een oorlogstoestand met Hem: onze liefde tot Hem is dan de godsgemeenschap (à la Zinzendorf en zoals je die in de Romantiek en in India aantreft) die geen distantie bewaart en geen vrees voor de Heer kent, de godsgemeenschap die in essentie niet-God, de god van deze wereld geldt (1:22 e.v.), waarmee we juist Gods toorn over ons afroepen en ons onder de gelederen van zijn vijanden scharen (5:10).’

Vrees voor de Heer vertaal ik voor mezelf graag met: een diep en heilig ontzag voor God. Dat kan er onder ons mensen wel zijn volgens Barth. Maar een mooi en vredig gevoel aan Romeinen 5:1 overhouden? Barth: ˋZulke gevoelens kunnen al dan niet met dit vredesverdrag gepaard gaan, maar zijn er in elk geval niet constitutief voor.’(125) Om dat laatste is het Barth natuurlijk begonnen en daar heeft hij gelijk in. Toch is hij mij te zuinig als het over gevoel gaat. Ik beleef zo’n mooi en vredig gevoel als een extraatje en ik zou zeggen: het is niet constitutief, maar je hoeft je geen zorgen te maken: het gaat vanzelf wel weer over.

Een christelijk leven
In de winter van 1940-41 heeft Barth voor de volkshogeschool, dus voor een breed, niet theologisch geschoold publiek, lezingen over de Brief aan de Romeinen gehouden4. Spreekt hij dan anders over Romeinen 5:1 dan in zijn Römerbrief? Eigenlijk niet: ook gevoelens komen en gaan, doen er dus niet toe, zegt hij op de volkshogeschool.

Misschien is het anders in een gesprek dat hij in 1960 met Herrnhutters heeft gevoerd5. Aan het begin daarvan merkt hij op dat hij vroeger wel eens lelijke dingen over Zinzendorf heeft gezegd en dan blijkt dat hij nu, zij het dan met enige reserves, grote waardering voor hem heeft. Wanneer in dit gesprek de band met de Heiland aan de orde komt, zegt hij: ˋDie band zal betekenen: een leven in een concrete en bewuste –vijftig jaar geleden zei je: ˋbeleefde’ – betrekking met Jezus Christus, kortom, in de beste zin van het woord een christelijk leven. Dit mag en moet geleefd worden! Het is hetzelfde als de ˋomgang met de Heiland’, een leven in de Heilige Geest of uit het Woord, in gesprek met Hem als degene die superieur is. (…) Hij blijft de Heer. Navolging betekent toch: er is er één die vooropgaat. Zodra daar scherp over gedacht wordt, blijven er twee, dat wil zeggen: er bestaat geen gevaar in de mystiek af te glijden; bij de band blijven er immers twee en dat zou dan juist echte mystiek zijn (Gal.1:20)’.

In dit gesprek van 1960 is hij toch anders dan in 1922 en in 1940; hij maakt in dit gesprek duidelijker wat hij precies bedoelt en dat hij Paulus’ altijd weer verbazingwekkende woorden in Galaten 2: 20 ˋechte mystiek’ noemt, maakt alles helemaal duidelijk.

Alverzoening
Barth had een zekere minachting voor mensen die hem slaafs navolgden. Hij zei eens: wees een man en volg mij niet na. Met zijn theologie geeft hij je een por in je ribben, alsof hij zeggen wil: denk eens na bij wat je zegt. Meegaand in de discussie was hij overigens niet: je moest van zeer goede huize zijn als je hem tegen wilde spreken. Tekenend is dat hij een zwak had voor Jüngel omdat die hem op zijn niveau van repliek diende.

Een veel gehoord bezwaar tegen zijn theologie is dat hij bij de alverzoening uitkomt. Dat hij de gedachte aan de alverzoening oproept kun je eigenlijk bij de lectuur van de Römerbrief al merken. Want wanneer het ene onweer na het ander boven je hoofd losbarst, wanneer we allemaal, Joden en heidenen, geen droge draad aan ons lijf overhouden, wanneer we allemaal onder het oordeel vallen dan zou God ons misschien allemaal wel eens in genade aan kunnen nemen. In de Römerbrief wordt immers soms even zichtbaar dat Gods oordeel ook het oordeel van zijn genade is.

Maar de alverzoening heeft Barth nooit gepreekt; hij zou dat een schending van Gods majesteit gevonden hebben.

Noten:

1. Karl Barth, Dogmatik im Grundriss, Zürich 1947.
2. Karl Barth, Eine Schweizer Stimme 1938-1940, Zürich 1945.
3. De tussen haakjes geplaatste getallen verwijzen naar de bladzijden in de Nederlandse vertaling van Mark Wildschut.
4. Karl Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes, München 1956. Van dit boek verscheen een Nederlandse vertaling: Karl Barth, De Brief aan de Romeinen kort verklaard, Kampen 1997.
5. Karl Barth, Gesamtausgabe, Gespräche 1959-1962, Zürich 1995.

Dr. A.A. Spijkerboer is emeritus predikant van de PKN