Skip to main content

nr4 • 2009 • Als wolven midden onder schapen

april 2009 (23e jaargang nr. 4)

Als wolven midden onder schapen
Godsdienstsociologen op zoek naar de kerk1

prof.dr. H.C. Stoffels

De relatie tussen godsdienstsociologie en theologie is lange tijd tamelijk stroef geweest. Er waren tijden dat gelovigen, kerkleiders, theologen grote moeite hadden met de diagnoses van godsdienstsociologen en met de door hen voorgestelde oplossingen. Beroepspessimisten, zwartkijkers, broodetende profeten waren het. Lees bijvoorbeeld Een moeizaam gevecht. Mijn geschiedenis met de kerk van de socioloog Gerard Dekker (Hilversum: Verloren 2005).

Treffend is nog altijd het citaat van de Friese calvinist en historicus Hendrik Algra, die in 1965 in de inleiding van zijn boek over Het wonder van de 19e eeuw schreef:
‘Hij (= Algra zelf, H.S.) hoopt dat dit boek door de nazaten uit méér van zulke geslachten zal worden gelezen, nog voor dat een bepaald soort geleerden zich van deze stof meester maakt om uit te leggen, hoe het zodanig sociologisch en psychologisch kan worden verkláárd, dat er geen enkele reden meer overblijft om van een wonder te spreken, laat staan er voor te danken.’2
Algra is beducht voor sociale wetenschappers, die het feest komen verstoren en de kleurige ballonnen van het geloof doorprikken. Maar ook recentelijk knetterde het weer even, toen priester Antoine Bodar de godsdienstsociologen neerzette als moderne ‘piskijkers’, die denken te weten wat de toekomst brengt, die zeggen dat de kerk steeds verder zal krimpen, maar geen rekening houden met de Heilige Geest.3 En de voormalige scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, dr. Bas Plaisier, ergerde zich vorig jaar bij een debat in de Rode Hoed hevig aan de toekomstscenario’s die godsdienstsociologen hem voorschotelden.4 Is dat erg? Natuurlijk mag het af en toe schuren en botsen tussen sociologen en kerkleiders, dat is voor beide groepen leerzaam, maar je kunt je wel afvragen hoe zinvol het is om je ogen te sluiten voor de empirische realiteit. Veel zinvoller is het om – goed én kritisch – te luisteren naar wat sociologen te berde te brengen en dat mee te nemen in eigen beschouwingen over de toekomst van kerk en godsdienst. Tegenspraak brengt ons verder. Daarom was ik blij met de Lezersdag van Kontekstueel over de toekomst van de kerk, waar de godsdienstsocioloog en de theoloog beiden spraken. Het zegt misschien ook iets over voorzichtige verschuivingen in de machtsbalans tussen theologen en sociologen, tussen gevestigden en buitenstaanders. Theologen en kerkleiders zijn allang niet meer de enigen die iets over kerk en godsdienst te zeggen hebben. En soms zijn zij zelfs in de minderheid. Bij de presentatie van het Handboek religie in Nederland op 20 november 2008 in Den Haag sprak welgeteld één theoloog, Erik Borgman, en verder voerden vooral politici, hoofdredacteuren en sociaal wetenschappers het woord.5

Godsdienstsociologie
Ik beschouw godsdienstsociologie als een poging om de empirische gestalten van kerk en godsdienst te verstaan in hun interne dynamiek én in het licht van brede, maatschappelijke ontwikkelingen. Godsdienstsociologen benaderen kerk en godsdienst als een voluit menselijke onderneming en dat betekent dat alles wat er in en tussen mensen gaande is aan ‘hoop en twijfel, domheid, drift, plezier, onzekerheid’ (Oosterhuis), status en macht volgens hen ook terug te vinden is in het godsdienstig bedrijf. Niets menselijks is de kerk vreemd. Als gelovigen liever over de kerk spreken in termen van het ‘huis van God’, of ‘lichaam van Christus’, zullen sociologen dat als geloofsuitingen natuurlijk serieus nemen, maar doen over de waarheid daarvan geen uitspraken en nemen deze aanduidingen ook niet over. De sociologie heeft niet de instrumenten, en ook helemaal niet de intentie, om de ultieme waarheid van geloofsuitspraken vast te stellen. ‘Stoffels laat waarheidsvraag liggen’, zo schreef prof. Velema een aantal jaren geleden naar aanleiding van mijn boek over orthodox protestanten en de tijdgeest.6 Ja, precies, de Waarheid met een grote W, daar ging het me inderdaad niet om: ik wilde zo goed mogelijk begrijpen wat orthodoxen bezielde en hoe ze dat in praktijk brachten. Dat was al ingewikkeld genoeg.
Godsdienstsociologen maken bij hun onderzoekingen gebruik van het gehele instrumentarium dat de sociale wetenschappen te bieden hebben: begrippen, theorieën, hypothesen, onderzoekmethoden, analyseprocedures. En zoals bij alle wetenschappen geldt: in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst, dus alles kan op basis van nieuwe inzichten en ontdekkingen altijd nog weer bijgesteld worden. Een theorie is altijd een voorlopig antwoord op de vragen: wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom? Zo heeft de bekende secularisatiethese – modernisering van de samenleving leidt onvermijdelijk tot relevantieverlies voor de godsdienst – de laatste tijd wel iets van haar dominantie en massiviteit verloren op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe onderzoekgegevens. Een Amerikaanse godsdienstsocioloog als Rodney Stark wil de secularisatiethese het liefst zelfs helemaal ten grave dragen. Hij acht de tijd rijp voor een paradigmawisseling, bijvoorbeeld in de richting van een marktbenadering waarin ledenverlies de straf is voor een consumentvijandige aanpak van een kerk.7 De bekende socioloog Peter Berger, in de jaren zestig nog een der welsprekendste voorvechters van de secularisatiethese8, kwam in de jaren negentig tot bekering en herriep zijn stellingen:
‘I think what I and most other sociologists of religion wrote in the 1960’s about secularization was a mistake. Our underlying argument was that secularization and modernity go hand in hand. […] There was some evidence for it. But I think it’s basically wrong. Most of the world is certainly not secular. It’s very religious. So is the U.S. The one exception to this is Western Europe.’9
Een Europese socioloog als Steve Bruce presenteert zich dan weer expliciet als orthodoxe aanhanger van het secularisatieverhaal. Het christendom in West-Europa is volgens hem op sterven na dood. Zoiets als de evangelisch-charismatische beweging, vaak gepresenteerd als tegenhanger van de secularisatiethese, die de trend alleen maar bevestigt. Hij ziet deze beweging als een doorgangshuis tussen orthodox protestantisme en vrijzinnigheid of buitenkerkelijkheid: ‘The charismatic movement does not refute secularization; it shows how it works.’10 Een radicaal en eenzijdig standpunt.
De meeste sociologen bevinden zich ergens tussen deze twee uitersten van Stark en Bruce. Mijn overtuiging is de volgende: secularisatie is een complex, meervoudig begrip, dat op zijn minst drie deelprocessen omvat: allereerst terugdringing van religie uit het publieke domein naar de privésfeer, ten tweede verlies aan invloed van kerken en andere religieuze organisaties en ten derde afname van de betekenis van religie in het leven van individuen. Het een is niet helemaal hetzelfde als het ander. De laatste twee deeltrends doen zich in het Westen nog steeds voor, met name in West-Europa, maar of religie momenteel verder uit het publieke domein verdwijnt is zeer de vraag, gezien ook de discussies rond de islam, of zelfs de huidige Calvijnhype. De secularisatietrend wordt bovendien geflankeerd door trends van religieuze pluralisering, door de komst van miljoenen immigranten met hun eigen godsdiensten en bewegingen (islam, hindoeïsme, migrantenkerken), en van religieuze transformatie, de ontwikkeling van kerkelijke binding naar ongebonden spiritualiteit, van groepsloyaliteit naar individualiteit, van God daarboven naar god hier van binnen. Buiten West-Europa en buiten het christendom is secularisatie al veel moeilijker te traceren en wereldwijd is de trend er zelfs een van religionisering, omdat door demografische ontwikkelingen het percentage gelovigen op aarde stijgt ten koste van het percentage niet-gelovigen.11

Kerkelijke ontwikkelingen
We schrijven 24 januari 2029. Een digitaal krantenbericht: ‘Gisteren heeft de laatste kerk in Utrecht haar poorten gesloten. Als enig overgebleven kerkgebouw na de grote kaalslag van de afgelopen twintig jaar, was de Jacobikerk altijd nog een toevluchtsoord voor een kleine rest van getrouwe gelovigen in de stad, die de knie voor Baäl niet wilde buigen. Tot gisteren dus, toen de hoogbejaarde koster de sleutels van de kerk symbolisch overdroeg aan de Utrechtse opperimam. De Jacobikerk zal in de toekomst fungeren als moskee. Het handjevol overgebleven kerkleden, - gemiddelde leeftijd 75+ – heeft geen onderdak en zal voorlopig in wisselende Utrechtse huiskamers haar godsdienstoefeningen houden. Een eigen predikant kon men al enkele jaren niet meer betalen. Men is blij dat het gebouw in ieder geval nog een religieuze functie zal blijven houden.’
Het hier geschetste scenario is niet zo waarschijnlijk. De kerken lopen in Nederland onmiskenbaar in omvang en invloed terug, maar toch ook weer niet zó hard. In 1966 rekenden vier van de zes Nederlanders zich tot een kerk (67%). Anno 2006 ging het om twee van de zes Nederlanders (35%). Naar schatting zal over twintig jaar nog een op de zes Nederlanders (ca. 17%) zich als kerklid beschouwen. Kijken we speciaal naar de PKN-kerken dan was in 1966 een kwart van de bevolking lid van een van deze kerken. Momenteel is dat 14%. Uitgaande van voorzichtige prognoses (die de PKN ook zelf hanteert) komen we voor 2029 op een omvang van ongeveer 6% uit voor de PKN, minder dan één miljoen leden. De scherpe daling in kerkbetrokkenheid wordt ook zichtbaar in het kerkbezoek. In 1966 ging de helft van de Nederlandse bevolking regelmatig – ongeveer een keer per week - naar de kerk, momenteel is dat nog 16%, en dit percentage daalt vermoedelijk verder naar ongeveer 6% in 2029. Ook onder degenen die kerklid blijven is de kerkgang gedaald. Het is dus niet zo dat er een sterk betrokken groep overblijft en dat randkerkelijken wegvallen. Eerder is het omgekeerde het geval: de groep kernleden krimpt, de groep minder betrokken leden groeit naar verhouding.
Als we een aantal kleinere kerkgenootschappen wat preciezer onder de loep leggen, vallen de onderlinge verschillen op. Er is hier niet alleen maar teruggang. Bij sommige kerken is zwaar verlies, maar elders is er ook stabiliteit en hier en daar zelfs stevige groei. Sommige kerken als de Doopsgezinde Sociëteit en de Remonstrantse Broederschap hebben in de afgelopen vijftig jaar verhoudingsgewijs veel leden verloren, andere kerken zoals de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken hebben zich redelijk weten te handhaven – al blijven ze achter bij de groei van de Nederlandse bevolking -, en weer andere kerken als de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Gereformeerde Gemeenten groeien nog steeds sneller dan de Nederlandse bevolking.12 Ook hier doet zich wel degelijk kerkverlating voor, maar minder vaak dan elders en bovendien wordt deze kerkverlating – vooralsnog – meer dan gecompenseerd door de geboortegroei. Pinkstergroepen zijn wat lastiger te overzien, maar de spectaculaire groei sinds de jaren zeventig is onmiskenbaar, met name door de komst van vele migranten, die hun eigen charismatische gemeenten en pinksterkerken hebben gesticht. Ook in 2029 zal de PKN naast de Rooms-katholieke Kerk nog steeds de grootste speler op het christelijk veld zijn, maar in toenemende mate zullen andere, kleinere protestantse kerken – van stevig calvinistisch tot vrolijk charismatisch (of vrolijk calvinistisch) – op het lokale vlak als concurrent optreden. De diversiteit neemt per saldo verder toe, ondanks allerlei pogingen tot samenwerking en eenwording. Het Handboek Christelijk Nederland (2008) vermeldt maar liefst 529 verschillende protestantse kerkgenootschappen en zelfstandige gemeenten.13

Het ‘succes’ van orthodoxe en evangelicale kerken
De brede ontkerkelijking, die zich ook elders in West-Europa voordoet, heeft te maken met grote maatschappelijke ontwikkelingen van moderniteit, emancipatie, verstedelijking, welvaart, mobiliteit en door dat alles minder behoefte aan vaste systemen en aan vaste, langdurige bindingen. De betekenis van zware, ‘gulzige’ gemeenschappen, met hun strakke regels, normen en rituelen, waar je in principe je hele leven mee verbonden bent, neemt af ten gunste van lichte gemeenschappen: informeel, tijdelijk en minder veeleisend.14 Dat geldt ook voor kerkelijke betrokkenheid. Je kunt je afvragen wat mensen nog in kerken zoeken als ze het ook op eigen houtje of in hun persoonlijke netwerken denken te kunnen vinden.
De oorzaken voor ontkerkelijking liggen echter deels ook in de kerken zelf. We zagen dat sommige kerken er beter dan andere in slagen om zich staande te houden en zelfs nog te groeien. Groei betekent: er komen meer leden bij dan er vertrekken, om welke reden dan ook. Meer jonge aanwas dan sterfgevallen, meer toetreders dan kerkverlaters. Hoe krijgen deze kerken dat voor elkaar?
Zij leggen nadruk op een exclusieve en absolute waarheid (orthodoxie) waarbij de loyaliteit van de leden als vanzelfsprekend en onvoorwaardelijk beschouwd wordt. Er staan sancties op laksheid en ongehoorzaamheid. Het gaat tenslotte om zaken van eeuwig behoud en ondergang. Zij nemen een gereserveerde houding aan ten opzichte van de moderne cultuur. De gelovigen zijn in de wereld, niet van de wereld. Zij willen de meerderheid in het kwade niet volgen. Zij besteden veel aandacht aan sociale cohesie en integratie van nieuwelingen, of dit nu de eigen kinderen zijn of toetreders van buitenaf. Elk individu telt, ook in een megakerk. Zij stichten kleine cellen, huiskamergroepen. Er heerst – met name bij de evangelicale en pinkstergroepen - het besef dat een kerk die niet werft, sterft. Een actief uitnodigingsbeleid is het gevolg. Maar: het lidmaatschap is niet goedkoop en gemakkelijk. Als je meedoet wordt er nogal wat van je gevraagd en niet iedereen kan of wil dat (op den duur) opbrengen. Per definitie is de keuze voor dit type kerk een minderheidsoptie. Zolang er een krachtige calvinistische of evangelicale orthodoxie is, zal deze haar eigen afvalligen voortbrengen, die elders, in het midden van de kerk, aan de vrijzinnige kant of buiten de kerk hun heil zullen zoeken.

Kerken van de toekomst
De (voorlopige) ledengroei van een aantal reformatorische en pinksterkerken weegt in de verste verten niet op tegen het verlies van de meeste andere kerken, inclusief de PKN. De tijd van de grote volkskerken in Nederland is voorgoed voorbij. Je mag er naar terug verlangen en je kunt je de vraag stellen: wat hebben wij fout gedaan? Moet het anders? Kan het verlies weer omgebogen worden naar groei en zelfs naar opnieuw een meerderheid? Het lijkt me in de huidige maatschappelijke context buitengewoon onwaarschijnlijk. Zolang een grote meerderheid van de bevolking de overtuiging is toegedaan dat religie vooral iets persoonlijks is en niet zozeer een groepsgebeuren (81% vindt dat dit geheel of gedeeltelijk voor hen klopt), zie ik nog geen massale toestroom naar de kerken.15 Elke volgende generatie is minder kerkelijk dan de vorige. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat die lange termijntrend plotseling zal ombuigen. Zinvoller lijkt het dat kerken zich beraden op de nieuwe minderheidspositie en daar een goede theologie tegen aan zetten. Er is in Nederland geen massale terugkeer naar religie waarneembaar, laat staan naar de kerken. Wel is het onderwerp religie en het publieke domein opnieuw op de agenda terechtgekomen, maar dat heeft vooral te maken met de moeizame inpassing van de islam in westerse systemen. En al die recente aandacht voor Calvijn dan? De socioloog zal denken: het calvinisme heeft inmiddels zoveel aan kracht en dreiging ingeboet, dat anderen er nu juist wat onbevangener naar kunnen kijken.16
Nog niet duidelijk is of er ondertussen in Nederland een ander soort kerk aan het ontstaan is en hoe die kerk er dan uit gaat zien. Sommigen spreken van de overgang van Christendom naar Christianity, de overgang van de traditionele volkskerk naar een missionaire kerk. Te denken valt aan de leiding van de Rooms-katholieke Kerk die de touwtjes weer strakker aantrekt of de initiatieven her en der voor gemeenteplanting in de protestantse wereld, waarbij men zich op specifieke doelgroepen richt: jeugd, hoger opgeleiden, jonge gezinnen, migranten, buitenkerkelijken.17
Hoe interessant allemaal ook, hier is de wens volgens mij vader van de gedachte. Het zal toch steeds om kleine groepen sterk gemotiveerde gelovigen gaan, die zich met grote ijver voor missie, evangelisatie of kerkstichting willen inzetten. Het is religiositeit voor virtuozen (Max Weber) en daar zijn er doorgaans niet zoveel van. Het merendeel van de kerkleden wil graag een stil en gerust gelovig leven leiden en vindt daarbij steun in de kerk, maar gaat niet massaal de straten en de stegen in om de verlorenen te redden. Alpha-cursussen, emerging church bewegingen of programma’s voor gemeentestichting zullen daar niet zoveel aan veranderen. En de grote meerderheid der bevolking komt slechts zo nu en dan iets van kerk tegen – via een collega op het werk, een uitvaartdienst van een oud familielid, een iPod-priester bij Pauw en Witteman, een kathedraalbezoek op vakantie, een Calvijn glossy in de kiosk, flarden van gebeden, liederen en verhalen die men zich nog van een grootmoeder of van de zondagsschool herinnert. En dan gaat het weer voorbij en eisen andere zaken de aandacht. Er is bij velen zeker wel sympathie voor de kerk – de kerk moet ook vooral blijven – maar zelf heeft men er geen dringende behoefte aan.

Kansen voor de kerken
Een op de vijf Nederlanders voelt zich verwant met het christendom, zonder kerklid te zijn.18 Men noemt dat believing without belonging (Grace Davie) of christendom lite. Hier liggen kansen voor kerken. In de zeventiende eeuw sprak men van de liefhebbers, die geen belijdenis hadden gedaan en derhalve niet aan het Avondmaal mochten deelnemen, maar wel bereid waren de bouw van de nieuwe kerk te sponsoren. Misschien vervagen op den duur ook wel de verschillen tussen kerkelijken en niet-kerkelijken. Soms ben je binnen, soms ben je buiten, soms sta je op de drempel. Ook in 2029 vormen de kerken tezamen nog wel steeds de grootste en best georganiseerde levensbeschouwelijke minderheid van het land. Veel kerken zullen zich kenmerken door betrekkelijk kleine, actieve kernen met daar omheen een brede kring van sympathisanten en toevallige passanten. Voor die brede kring fungeren deze kerken als dienstverlenende organisaties en als behoeders van het geloof, plaatsvervangend voor al diegenen die er niet meer aan toekomen of er nog niet aan toe zijn. Daarnaast zullen de wat striktere reformatorische kerken en evangelische gemeenten een redelijk trouwe aanhang blijven bedienen, al zal het grensverkeer ook daar toenemen. In het algemeen hebben kerken een traditie en daarmee ook een voorsprong van eeuwen waar het gaat om kennis van God, devotie, moraal, rituelen, omzien naar anderen etc.
Ten opzichte van elkaar zullen kerkgenootschappen, maar ook lokale gemeenten binnen een en hetzelfde kerkverband, bijvoorbeeld de PKN, een gematigde vorm van concurrentie betrachten door een hoog kwalitatief aanbod te creëren voor specifieke doelgroepen. Kerken richten zich op een bepaalde niche en leveren maatwerk, bijvoorbeeld met een aanbod van gebedsgenezing (Jan Zijlstra’s Levensstroom), verzorgde liturgie, diepgaande prediking, alpha-cursussen voor ‘dummies’, Bachcantates, snoeiharde gospelrock of verrassende combinaties van het een en het ander. In die zin hoeft men diversiteit en pluriformiteit niet per se negatief te waarderen, maar kan men deze zaken juist als een enorme kans en mogelijkheid gaan zien.
Daarnaast blijft de kerk een unieke ontmoetingsplek voor mensen van verschillende herkomst, leeftijd en cultuur. Er blijft ruimte voor een soort ‘standaardpakket’ katholieke of protestantse spiritualiteit. Geloven vindt zijn ontstaan en zijn uitdrukking in collectieve handelingen: zingen, bidden, vieren, dansen, knielen, toewijden, lezen, uitleggen, dopen, eten, drinken, verbinden, in trance raken, begraven. Kerken zijn bij uitstek de plaats waar deze handelingen geoefend kunnen worden. Tot nu toe is daar geen volwaardige vervanging voor in het vrije, alternatieve circuit. De socioloog, die in navolging van Emile Durkheim religie als een bij uitstek collectieve aangelegenheid ziet, kan het be-amen: buiten de kerk geen zaligheid. Om mensen binnen en buiten de eigen muren te kunnen (blijven) boeien is creatieve, verstaanbare en verleidelijke communicatie van de boodschap van groot belang. Ook (of misschien juist) als bescheiden, maar zelfbewuste minderheid kunnen de kerken en hun leden op weg naar 2029 van grote betekenis zijn voor het religieuze, maatschappelijke en culturele leven.

Prof.dr. H.C. Stoffels is als hoogleraar Sociologie van kerk en godsdienst verbonden aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit te Amsterdam.


Noten
1 De bewerkte tekst van een lezing gehouden op de Lezersdag van Kontekstueel te Utrecht op 24 januari 2009.
2 H.N. Algra, Het wonder van de 19e eeuw. Van vrije kerken en kleine luyden, Franeker: Wever 1966, p. 5.
3 E. Hakkenes, Achter de schermen van de PKN. Een jaar met kerkleider Bas Plaisier, Amsterdam: Van Gennep 2008, p. 100.
4 Trouw, 7 april 2008.
5 M. ter Borg e.a. (red.), Handboek religie in Nederland, Zoetermeer: Meinema 2008.
6 H.C. Stoffels, Als een briesende leeuw. Orthodox protestanten in de slag met de tijdgeest, Kampen: Kok 1995.
7 R. Stark, 'Secularization, R.I.P', Sociology of Religion 1999, 60:3, 249-273.
8 P. Berger, Het hemels baldakijn, Bilthoven: Ambo 1967.
9 Christian Century, October 29, 1997, 974.
10 St. Bruce, God is Dead. Secularization in the West, Oxford: Oxford University Press 2002, p. 185.
11 Zie P. Norris & R. Inglehart, Sacred and Secular. Religion and Politics Worldwide, Cambridge: Cambridge University Press 2004.
12 Zie o.a. T. Bernts, G. de Jong en H. Yar, ‘Een religieuze atlas van Nederland’. In W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (Eds.), Geloven in het publieke domein, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, 89-138; T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in Nederland, 1996-2006, Kampen: Ten Have 2007.
13 E.G. Hoekstra en M.H. Ipenburg, Handboek Christelijk Nederland, Kampen: Kok 2008.
14 Zie J.W. Duyvendak en M. Hurenkamp, Kiezen voor de Kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid, Amsterdam: Van Gennep, 2006
15 God in Nederland, 1996-2006, p. 216.
16 Zie ook de eenmalige glossy Calvijn! van januari 2009.
17 Zie bijv. H. de Roest e.a., Als een kerk opnieuw begint. Handboek voor missionaire gemeenschapsvorming, Zoetermeer 2008, of R. van der Molen, Plant een kerk. Visie en inspiratie voor creatieve gemeentestichting, Amsterdam 2008.
18 H.C. Stoffels, 2004 ‘Volksboek of vergeetboek? Bijbelbezit en bijbelgebruik in Nederland’. In: E. Drayer e.a., De Bijbel opnieuw vertaald, Amsterdam: Trouw Dossier 34, p. 170.