nr5 • 2009 • De psyche van de hoorder en de gereformeerde bevinding
juni 2009 (23e jaargang nr. 5)
De psyche van de hoorder en de gereformeerde bevinding
drs. A.J. Zoutendijk
Mevrouw Schaap neemt het in haar boek op voor de hoorders. Met een variatie op Paulus: Hoe zul je preken zonder hoorders? En hoe zul je horen als de prediker je niet ziet zitten? Zij heeft onderzoek gedaan naar psychologische factoren; daarbij beperkt ze zich niet tot waarneming en interpretatie, maar geeft ook aanbevelingen.
Wat mevrouw Schaap doet is vrij nieuw in onze context en tegelijk is het de weerspiegeling van een trend. Er is momenteel veel aandacht voor het effect (de effectiviteit) van je boodschap; overal wordt onderzocht hoe je dat kunt meten en hoe je de resultaten kunt operationaliseren. Uit zo’n meting komt bijvoorbeeld naar voren dat iemands Godsbeeld en stemming voor ongeveer 50% verklaart wat voor betekenis hij aan een preek toekent. En het Godsbeeld hangt weer samen met de persoonlijkheidsstructuur. Een aanbeveling is dan, dat je in je preek meer taalvelden hanteert en dat je bij de voorbereiding een innerlijke dialoog voert met verschillende typen mensen. Dat is heel nuttig en belangrijk. Hoorders ondergaan een preek niet alleen, maar ze doen mee – krijgen ze daar de kans voor en worden ze daartoe uitgenodigd?
Over de hoorders leerde ik niet veel in mijn studietijd, maar één opmerking is me bijgebleven: Vergeet niet, dat er altijd helden onder je gehoor zitten. Degene die dat zei dacht aan mensen, die veel moeten overwinnen, ook in zichzelf, om ’s morgens in de kerk te zitten. Dat is geen psychologische uitspraak - hij werd niet gedaan door een praktisch theoloog maar door de hoogleraar dogmatiek – maar hij heeft me geholpen om respect te hebben voor de mensen die daar zitten. Het betoog van mevrouw Schaap zie ik ook als een vragen om respect voor de mensen en wat erachter zit.
Kenmerken
Aandacht in de preek voor de hoorders en hun innerlijk: die is er vanuit de gereformeerde traditie om inhoudelijke redenen. Het heeft te maken met de visie op het werk van de Heilige Geest. In de lijn van Calvijn is het de Geest die het objectieve heil effectief maakt in het innerlijk en het leven van de gelovigen. In de Nederlandse tak van het calvinisme is er veel aandacht geweest voor de manier waarop de mens deel krijgt aan het heil. Dat was te merken in de vorm van de preek: je had de uitleg en daarna de toepassing: hoe werkt dit nu? Dat gebeurde oproepend, maar ook beschrijvend (narratief, door begaafde dominees) en er werd ook een zekere ordening en spreiding aangebracht. Zo kreeg je bijvoorbeeld de methode van de kenmerken. Die waren kritisch en helpend bedoeld. De Middelburgse dominee Bernard Smytegelt (17e eeuw) noemde in elke preek kenmerken voor mensen die op de weg van het geloof waren, maar toch zoekers, in strijd met zichzelf. Hij wilde hen helpen door te zeggen: Herken je dit dan misschien bij jezelf? Dan mag je geloven, dat… Daar zit ook een psychologisch aspect in. Smytegelt is wel dirigistisch in zijn taal: je moet zus en doe vooral zo. Maar hij is ook invoelend en dan zegt hij: Dacht je dat ik niet weet wat struikelen is of beven voor God? Ik denk dat de mensen graag bij hem kerkten, omdat ze hem eerlijk vonden en herkenbaar.
Bevinding
De keerzijde in de gereformeerde traditie is dat bevinding kan worden tot bevindelijkheid. Ervaringen worden dan gesystematiseerd tot een keurslijf. Dit moet je beleven en anders is het niet echt. Het kan leiden tot een mix van schuldbewustzijn en onmacht, met als netto resultaat de veruitwendiging van de vroomheid. Hoe kun je vandaag de gereformeerde bevinding combineren met psychologische inzichten? Je kunt het boek van mevrouw Schaap ook lezen als een uitdaging om bepaalde intuïties uit de gereformeerde traditie vruchtbaar te maken voor nu. Ik trof in het manuscript een woord aan, dat mij een kernwoord leek en dat nu ook in de titel van het boek blijkt te zijn opgenomen. Het is het woord ruimte. Hoofdstuk 7 (het centrale hoofdstuk in het boek) heet: De preek als ruimte van ontmoeting. Er zijn twee kanten aan.
1. Mensen hebben ruimte nodig om te kunnen geloven. Daar ben ik het helemaal mee eens, al weet ik niet of we aan hetzelfde denken.
2. De prediker kan een (heilige) ruimte scheppen waarin werkelijk iets gebeurt tussen God en de hoorder. Ook daar zeg ik amen op.
Ruimte scheppen in de preek voor de hoorders - hoe verbind je dat met wat dan bevindelijk preken genoemd wordt? Ruimte is dat wat we prediken: God maakt ruimte. De naam Jozua (Jezus) komt van een woord dat ‘ruimte maken’ betekent. Het is een kernwoord voor verlossing. Je kunt je daar psychologisch iets bij voorstellen: loskomen uit banden (van jezelf), uit tobberijen. Hij is tot ruimte gekomen. Psalm 118: Ik werd benauwd van alle zijden en riep de Heer ootmoedig aan; de Heer verhoorde mij in ’t lijden en deed mij in de ruimte gaan. Die ruimte kunnen wij niet geven; dat doet God. Wij kunnen daarbij verwijzend zijn.
Ruimte geven in de preek
Er is ruimte die wij wel kunnen geven. In analogie met wat God doet. Ik geef daar vier invullingen van. Die hebben te maken met wat in de bevindelijke traditie is gethematiseerd en ze hebben ook te maken met wat de psychologie onderzoekt.
a. Tijdsruimte
Een prediker kan ruimte scheppen voor de hoorders om het Woord te verwerken, het te laten indalen in je hart. Dat kan bijvoorbeeld door het instrument van de vervreemding. Het evangelie komt als een blij bericht, maar het is ons ook vreemd. Dat vertolkt een prediker, in existentiële termen. (Misschien zegt hij daarbij ook ‘ik’.) Daar zit het besef achter dat de Here God bij ons ergens ‘doorheen’ moet – door argwaan, angst, traagheid. Je kunt preken tegen het ongeloof, maar je kunt het ook tevoorschijn laten komen. Dat is de geweldige mogelijkheid van preken, dat het binnenkomen van de genade getoond kan worden. Soms door een enkele vraag.
Ruimte betekent hier tijdsruimte. Dat er niet te snel ‘ja’ gezegd moet worden. Dat hoort bij het evangelie. Dat is dringend en uitnodigend, ‘heden’, maar wel op de wijze van het zaad dat ontkiemen moet. De menselijke psyche is als een akker.
b. Geen uniformiteit
De preek kan ook ruimte geven aan verschillende vormen van geloofszekerheid of geloofsverbinding. Met vormen bedoel ik belevingen waarin het geloof zich manifesteert en die hebben ook met karakter en persoonlijkheid te maken. We moeten oppassen voor uniformiteit, die wordt aangereikt door taal (van liederen) die een bepaalde relatie uitdrukt. Het is eigenlijk een en al intimiteit en je aanvaard weten. Geloven is: je bent een parel in Gods hand. Ik heb daar moeite mee. Er zit iets bezwerends in en hoorders komen eraan tekort. In God is meer ruimte. Geloofsverbinding kan ook de gestalte aannemen van honger en dorst, verlangen, bekommering. Dat zijn thema’s die in onze traditie geborgen zijn en nu weer uitgepakt zouden moeten worden. Want bekommerde zielen zijn er ook vandaag, heel eigentijds getoonzet (lijden aan absolute waarheden, vinden dat dat niet meer kan – en toch Jezus niet kunnen missen).
Dit is ruimte als spreiding.
c. Het ‘en toch’
Nu kom ik aan een punt, waar ik misschien met mevrouw Schaap van mening verschil. In een preek gaat het ook (en uiteindelijk) om de ruimte voor het geloof als een eigen categorie. En dan bedoel ik met geloof het wonderlijke dat je ‘en toch’ gaat zeggen (nochtans). Er is dialoog, er is het tonen van weerstanden en van identificaties – maar dan komt de uitnodiging om te vertrouwen. De psycholoog zegt nu: maar dat moet je wel kunnen, daar moet je de innerlijke ruimte of capaciteit voor hebben. Citaat: Als je ouders, die je kunt zien en dagelijks meemaakt, niet te vertrouwen zijn, hoe kun je God, die je nog nooit gezien hebt, dan wel vertrouwen? Als je vader je voortdurend kleineert en je het gevoel geeft dat je altijd tekort schiet, zal God ook wel iemand zijn die hoge eisen stelt en bij wie je nooit goed genoeg bent.
Ik beaam dat dit geldt voor het (duurzame en moeilijk te veranderen) godsbeeld. Toch heb ik ontmoetingen gehad met mensen die psychisch getekend waren en tegelijk zeiden dat God hun enige toevlucht was, vanaf hun vroegste jeugd. Iemand vertelde hoe ze thuis werd verwaarloosd (met blijvende gevolgen), maar via de juffrouw op school kreeg ze die man te zien met het schaap op zijn rug. Die man verscheen steeds weer aan haar, zodat ze kon zeggen: En toch. Psychologisch betekent dit misschien niet een basic trust, maar wel een verborgen besef dat steeds weer getriggerd wordt. Het ‘en toch’ - geloof is psychologisch moeilijk afleidbaar. Maar juist dit geloof vormt de verbinding tussen psychisch tere mensen en degenen die steviger in hun schoenen staan. Ook voor stabiele mensen is geloven een zaak van ‘en toch’ – misschien niet door interne angsten, maar dan door de wereld en het lijden dat je naar de strot kan vliegen.
Ook die ruimte kan een prediker maken. Hier betekent ‘ruimte’ dus de plek waar je elkaar vindt en begroet. En waar je ook ontdekt dat je elkaar elkaar nodig hebt. Dat wederkerige vraagt om uitwerking. Hoe hebben psychisch stabiele mensen hun meer labiele broeders en zusters nodig?
d. Het ‘nog niet’
Als laatste noem ik de ruimte van het ‘nog niet’. Ook aan die ruimte is bij hoorders behoefte. Dat er ook dingen open kunnen blijven, dat vragen niet beantwoord worden. Niet uit gemakzucht, maar omdat we het niet weten. Daar ligt volgens mij de grens van het relationele in de preek(taal), waar mevrouw Schaap en het centrum Areopagus - terecht - veel nadruk op leggen. Maar het relationele is niet alles. God is ook ondoorgrondelijk, een rotswand. Hij legt niet alles uit. Hij geeft geen rekenschap. Het is niet per definitie slecht als er angst zit in onze omgang met God. Met angst bedoel ik: bestaansangst, die niet zonder meer wordt weggenomen door geloof, hoop en liefde. Soms is ons geloof niet meer dan dat onze voeten ons naar de kerk brengen, terwijl onze ziel achterblijft. Toch is dat ook geloof en het is van groot belang dat we daar weer taal voor vinden – om de moed niet te verliezen. Als je individueel op zo’n periode in je leven terugkijkt, kun je onder de indruk komen van Gods geduld en de ruimte die er in Hem is, ook als Hij zich verbergt.
In dit geval bedoel ik dus met ‘ruimte’ dat je dingen moet opschorten, dat je zucht en draagt. Maar het is wel ruimte, namelijk om te doen wat voorhanden is. Om te leven zonder oplossing naar de dag dat de verlossing komt. Daar pleit mevrouw Schaap ook voor: dat preken een appèl doet op de mensen. Ze vertelt dat de hoorders daarmee geholpen zijn. En ik geloof haar.
Ten slotte
Aanbevelingen vanuit psychologisch onderzoek kunnen helpen om de ruimte op te zoeken en te creëren. Daarin slagen we soms en het kan altijd beter. De meeste ruimte is in God, Degene die we vaak niet begrijpen maar die al ons vertrouwen waard is.
Ds. Andries J. Zoutendijk is predikant van de Protestantse Gemeente Utrecht (Jacobikerk)