nr5 • 2009 • Flitsbekering
juni 2009 (23e jaargang nr. 5)
Flitsbekering?
Handelingen 8:26-40
drs. P.L. de Jong
Op de klank af zou je kunnen denken dat de bekering van de man uit Ethiopië een wel heel snelle bekering is. Je kunt het nauwelijks bijbenen. Alle dingen werken op een heel bijzondere manier mee. Filippus is precies op de goede plek als die man daar passeert in zijn reiskoets. En de reiziger heeft de bijbel al open voor zich liggen. Het is voor Filippus nog slechts een kwestie van inkoppen.
Filippus kan meteen aanschuiven en met de bijbelstudie beginnen. Na een uurtje of wat samen lezen en luisteren naar de bijbel, kijkt de man naar buiten. ’Ik zie water’, zegt hij, ’wat is er op tegen dat ik gedoopt word?’ Een paar minuten later is hij alweer weg. Hij kijkt ook niet meer om, want ’hij reisde z’n weg met blijdschap’.
Wat heet snel
Zo snel gaat het bij ons zelden. Zelfs een Alphacursus heeft nog tien avonden nodig. Laat God zich zo gemakkelijk vinden? Op de snelheid moet je je niet verkijken. Tussen de regels doormerk je dat ook achter de snelle bekering van de man een heel verhaal zit. Hij is niet gek, naïef of labiel. Niet een makkelijke prooi voor eenevangelist. Maar in zijn vraag ’Wat verhindert mij gedoopt te worden?’ hoor je dat hij zich kennelijk gehinderd voelde om zich aan Jezus Christus toe te vertrouwen. Zoals velen ervaren in hun zoektocht naar God. Bepaalde dingen in het leven kunnen je zelfs heel erg hinderen. ’Ik weet best, dat het leven zo in elkaar steekt,’ zei eens iemand tegen me, ’maar weet u: het hindert me allemaal zo naar God toe.’ Alles blokkeert in me.
Als je goed naar deze man kijkt, hinderen hem minstens twee dingen. In de eerste plaats is hij een vreemdeling, afkomstig uit Ethiopië. In die tijd meende men dat je dan echt aan de uiterste rand van de wereld woonde, dicht bij de plek waar de zon onderging en dat daarom die mensen zo donker, zo zwart, zo verschroeid waren. Dat zit ook in dat woord Aitiopios. En zo vertaalde de SV heel contextueel met Moorman. In ons land had men immers vrijwel nog nergens een zwart mens gezien. Dat is intussen heel anders. Maar die man hoorde dus niet bij het volk en het verbond van God. Hij is een mens met veel achterstand als het om het geloof gaat. Hij mag hoogopgeleid zijn. Hij zit in zijn reiskoets in het Hebreeuws de bijbel te lezen. Intussen: Je hoort er niet bij. Achterstand! Dat voelt niet goed, dat hindert.
Vervolgens: Lucas zegt wel vijf keer dat de man een kamerling is, oftewel een ontmande, een eunuch (NBV). Als hoge ambtenaar van de koningin der Ethiopiërs was hij zoals andere hoge ambtenaren vaak in die cultuur een ontmand persoon. In Israël keurde man zoiets hartgrondig af. In de schepping van God en de bestemming van de mens, in dit geval de man, moet een mens niet gaan zitten knoeien. Op dit punt denken wij genuanceerder, voorzichtiger. We weten inmiddels te goed dat er nog veel mogelijk is tussen man en vrouw. In Israël wees men elke variant af. Als niet van God gewild. Zulke mensen hadden dan geen toegang tot de tempel.
Afgewezen
Is het deze man in Jeruzalem ook zo vergaan? Daarover hoor je geen details. Lucas vertelt alleen dat hij naar Jeruzalem is gereisd om de levende God te aanbidden. Maar kennelijk is dat een sof geworden. Hij is alweer op de terugreis. Hij ziet er niet uit als iemand die het licht gezien heeft. Nog steeds een zoeker. Is hem in Jeruzalem de toegang tot God geweigerd? Is er bij de poort gevraagd: ’Mijnheer komt uit Ethiopië? Mijnheer is een vreemdeling? En is mijnheer toevallig ook een beetje zo…..?’ En ja, toen moest hij knikken. Hij was een heel beetje zo. En toen moesten ze bij de poort zeggen: ’U komt er niet in. De voorhof, het parkeerterrein, oké. Maar u hoort er niet bij. We moeten u afwijzen.’ Misschien hebben ze het vriendelijk gezegd, heel pastoraal. ’Mijnheer, wij hebben echt niets tegen vreemdelingen en we hebben ook alle begrip voor uw lichamelijke constitutie, maar ziet u, wij hebben ook onze regels. Hier hebt u nog wat bijbellectuur, misschien helpt u dat nog wat verder.’ Is het zo gegaan?
Hij verkondigde hem Jezus
En wij maar denken aan een soort flitsbekering. Hij is al jaren aan het zoeken. Wat verhindert mij gedoopt te worden? Dat is bij deze man een echte vraag. Zo zit hij in zijn wagen te lezen. Hij leest hardop. Maar hij ziet geen weg zich openen naar God. Het Woord gaat niet open. Maar de Geest van Jezus Christus breekt door al die hindernissen heen. De man is een zoekende ziel, maar God zoekt veel harder. Het verhaal is het verhaal van een zoekende God. Met God begint ook alles. God zegt tegen Filippus: ga eens naar die en die weg. En: ’Filippus, voeg je bij die wagen, ja van die zwarte mijnheer.’ En dan even later gaat hij naast de man zitten. Na even geluisterd te hebben, doet hij zijn mond open en verkondigt de man zonder enige aarzeling Jezus. Letterlijk staat er: ’Hij bracht hem de goede boodschap, dat het Jezus is.’ Over wie gaat het hier, vraagt de man. Over de Messias van God, zegt Filippus. En die Messias, dat is Jezus. ’Als een schaap werd Hij ter slachtbank geleid en als een lam stemmeloos tegenover zijn scheerder...’ ’Maar, waarom hield Hij zich dan zo stil, zo stom? Wat had Hij verkeerds gedaan?’ ’O, Hij zelf niets. Maar onze last, onze schuld, onze vervreemding van God nam Hij op zich. En droeg Hij weg aan een kruis. Eens en voor goed. En toen was de toegang vrij. In Jezus kruis en opstanding heeft God zich doen kennen als een God die alle mensen zoekt. Ook u mijnheer! Alle hindernissen, alle schuld en elke scheur ruimt Hij weg. JEZUS, Hij is het!’
Een heel korte samenvatting van Filippus’ bijbelstudie. Ongetwijfeld heeft hij ook iets verteld over de Heilige Geest, en over geloof en gedoopt worden, noem maar op. Maar de kern van zijn verhaal is: Jezus! Zodat de man Jezus zelf, zo te zeggen, ziet, ontmoet. In Jezus Gods grote liefde ziet oplichten. Voor hem.
Hij verkondigde hem Jezus. Heel basaal. Niet eens Jezus Christus of de Heer of de Zoon. Alleen Jezus. Zoals je Hem ziet in het evangelie. Als de Herder die het verlorene zoekt. Simpel? Erg simpel? Kan zijn. Maar als het erop aankomt, kan maar één Naam het donker opklaren. Dat kan alleen Jezus zelf.
O Jezus hoe vertrouwd en goed klinkt mij Uw naam in het oor
als ik van alles scheiden moet, gaat nog die naam mij voor.
Bij Jezus vallen de dingen op hun plek
Je ziet de donkere man opknappen. Wat hem ook remt of hindert, het hindert God niet om zijn handen uit te strekken en in de Naam van Jezus dichtbij te komen. Opeens hoor je hem zeggen: Kijk eens, daar is water! Wat kan er nu nog tegen zijn, mij nu nog hinderen gedoopt te worden en zo ook helemaal met Jezus verbonden te raken? Even later staan ze in het water. Vreemd, je hoort helemaal geen naam. Hoe zou die man nu geheten hebben? Wat was zijn doopnaam? Of zei Filippus eenvoudig: Aitio, ik doop je. Met die man een heel volk alvast dopend in de naam van Jezus. Het volk dat het verst van God verwijderd leefde? Maar nu geen Moorman meer.
Als de man uit het water naar boven loopt, terug naar zijn wagen, op zoek naar een handdoek vallen er blijkbaar even geen woorden. Want hier weet de man zich gevonden, gevonden door God. Dat maakt je stil. Voor Filippus heeft hij geen oog. Als hij even opkijkt van de dure badhanddoek waarmee hij zich staat af te drogen en Filippus zoekt, is die al verdwenen. Het stoort de man niet. Want hij reisde zijn weg met blijdschap.
Een flitsbekering? God is al eeuwen bezig met zijn wereld. Als wij ons aan Hem gewonnen geven, heeft Hij bijna altijd al heel veel in ons leven gezegd en gedaan. Maar pas bij de naam van Jezus gaat het licht op. Bij Jezus komen al Gods wegen uit. Ook van een enkel mens Met zijn of haar nood, aanvechting, herinnering, blokkades. God zoekt en brengt thuis. Soms over lange wegen, maar in een flits zie je Hem. De man keek niet meer om. Mensen die Christus vinden, kijken niet vaak meer om.
Opmerkingen
Tijdens de voorbereiding trof me dat Filippus zo direct Jezus verkondigde. Geen bijbelstudie over, geen talk of teach, geen apologetische uiteenzetting of waarheidsdiscussie. Maar Jezus die zichzelf als het geheimenis van God en diens openbaring geeft en laat zien. In toenemende mate heb ik het gevoel dat veel jonge kerkmensen al of niet met grote bijbel niet meer begrijpen dat dat moment het ˋmoment suprême’ is tijdens een preek.
De mogelijke afwijzing van de Ethiopiër in Jeruzalem – het Moormangevoel en het superioriteitsgevoel aan de kant van de tempel / kerk – houdt me nog steeds intens bezig. In onze samenleving kan niemand meer tegen een afwijzing, al helemaal niet van de kerk of van God. Dat vraagt om veel invoeling en wijsheid
als het gaat om vragen die wij misschien moeilijk vinden: belijdenis doen en het inzegenen van samenwoners; het dopen van een kind van samenwoners; de vragen van homo’s en lesbo’s in de gemeente; vragen van mensen die via het missionaire circuit net binnen zijn.