nr6 • 2009 • De angsten en...
juli 2009 (23e jaargang nr. 6)
De angsten - en de redenen van het hart
prof.dr. G.C. den Hertog
Met dit nummer doen we als Kontekstueel onze duit in het Darwin-zakje, maar het is niet onze bedoeling over te doen, wat elders al uitvoerig aan de orde is geweest. In ons ‘zustertijdschrift’ Wapenveld heeft redacteur A. Nederveen in een artikel over ‘Evolutie en Bijbel’ helder op een rijtje gezet welke vragen er wel en niet toe doen.1 Dat artikel zal menig Kontekstueel-lezer ook onder ogen gekregen hebben.
Eén element in dat artikel licht ik eruit. Nederveen betoogt dat de drang om te beheersen ‘orthodoxe’ evolutionisten en creationisten verbindt. De eersten bouwen een systeem waarin God geen plaats lijkt te mógen hebben en de laatsten maken van God een ingenieur die ze kunnen narekenen. Zo zetten ze samen de in onze westerse wereld zo diep gewortelde overschatting van de wetenschap voort, onder verwaarlozing van wat in het ‘hart’ omgaat.
In dit artikel laat ik daarom het ‘hoofd’ - de ratio, de wetenschap - even voor wat het is en richt ik me op het ‘hart’. Ik doe dat echter niet om vanuit een buitenpositie evolutionisten te kunnen bestempelen tot eenzijdige en doorgeschoten rationalisten. Evenmin is het mijn bedoeling creationisten af te doen als angstige mensen die zich verschansen in een vorm van funderingsdenken. Dat zijn akelige debatertrucs, waarachter je je eigen zekerheden en onzekerheden mooi kunt verstoppen. Nee, ik begin bij het ‘hart’, waarvan Blaise Pascal (1623-1662) gezegd heeft dat dát ‘God waarneemt, en niet het verstand. Dat is geloof: God is waarneembaar voor het hart, niet voor het verstand.’2 Dan heb ik het over een ander ‘hart’ dan wat we vandaag de kern van onze subjectiviteit en authenticiteit noemen en dat goeddeels een eigen leven leidt. Het gaat bijbels gezien om dat deel van onszelf waar we stuiten op wat we niet in onze vingers hebben en dat in hoge mate bepaalt wat het ‘hoofd’ waar wil hebben. In het ‘hart’ vallen de beslissingen. Daarom is het van belang dat we de stem van het ‘hart’ niet negeren en de verbindingen van ‘hart’ en ‘hoofd’ doorblazen. Vandaag zit daar het nodige verstopt en dat is een serieus probleem.
Het duizelt ons…
Als het nu eens geen Darwin-jaar was geweest, hoe zou het dan met de discussie in orthodox-christelijk Nederland gesteld zijn? Dan was Knevel misschien niet op de idee gekomen een verklaring op te stellen en te ondertekenen, en had de EO minder problemen gehad. Ik bedoel maar: hoe echt leven de vragen van schepping en evolutie? Wat komt van binnenuit en wat is er vanwege het Darwin-jaar? Of gaan er onder de vragen van schepping en evolutie nog andere vragen schuil, vragen van het ‘hart’?
Eerlijk gezegd snap ik niet goed dat christenen zo ogenschijnlijk gemakkelijk van zesduizend jaar naar enkele miljarden jaren overstappen. Het is toch niet niks. De zesduizend jaar waarmee we in de Bijbel te maken hebben zijn min of meer overzichtelijk. Goed honderd keer mijn leeftijd terug en dan ben je er al. God schept uit niets en heeft alles in de hand. We wonen in een veilig huis.
Maar als het nu eens anders is gegaan en de aarde miljarden jaren oud is? Als er een heleboel is gebeurd, waarvan de Bijbel ons niet vertelt? Als het heelal oneindig groot is, melkwegstelsels heeft en ‘zwarte gaten’ - en nog al maar uitdijt? Dan ‘doet’ dat toch iets met je?!
Met dat laatste zijn we bij vragen die er niet pas zijn sinds Darwin, maar al eerder. De problemen van het ‘hart’ zijn er sinds we het heelal gingen ontdekken en verkennen. Pascal leefde na de copernicaanse omwenteling en biechtte op dat ‘de eeuwige stilte van deze oneindige ruimte’ hem met ‘met angst’ vervulde.3 Waar mogen we ons de hemel nog denken? Waar zijn onze doden? Die vragen gaan naar mijn gedachte dieper dan die van de ouderdom van de aarde. Prof. Van Niftrik schreef er zo’n veertig jaar geleden een boek over, nadat zijn vrouw was overleden. Het ging hem niet om een geïsoleerd denkprobleem, maar om wat een gelovige zich mag voorstellen bij het ‘in Christus geborgen zijn’.4
We verkeren op dit punt allemaal in verlegenheid. Toch gaat, als André Hazes overlijdt, een hele Amsterdam-Arena uit z’n dak en zingt ‘De vlieger’ mee, een smartlap over een knulletje van acht jaar die een brief aan z’n vlieger vastbindt, bestemd voor z’n moeder in de hemel. Er zullen in de Arena overwegend mensen geweest zijn die zelden of nooit een kerk van binnen zien. Wat was daar aan de orde? Had het ‘hart’ niet gewoon even lak aan het ‘hoofd’? Wat ze met hun ‘hoofd’ allemaal dachten, ik zou het niet weten. Maar hun ‘hart’ sprak een eigen taal. Nu weten we met elkaar wel dat je zo alleen maar de vragen even opzij zet en dat het geen oplossing is, maar moet het ons niet te denken geven dat volstrekt geseculariseerde mensen hier compleet in kunnen opgaan?
Schepping of machine
Waar is het misgegaan met de verhouding van ‘hoofd’ en ‘hart’? De ‘mechanisering van het wereldbeeld’5 - met bijbehorende voorrang van de ratio - die in de tijd van Pascal bezig was zich te voltrekken stond niet op zichzelf. De wereld wordt losgemaakt van God, nee niet in theorie, want iedereen gaat nog uit van een godsidee, maar het wordt een menselijke constructie. Francis Bacon (1561-1626) stelde vast dat kennis macht is en Descartes (1596-1650) scheidde de sferen van denken en uitgebreidheid. Gaandeweg wint de rede aan zelfvertrouwen. De resultaten van de geseculariseerde wetenschap liegen er immers niet om.
Men heeft het verschil zelf misschien ook niet aanstonds gevoeld. Vandaag zijn we al zo’n eind bij de omslag vandaan dat nauwelijks iemand nog beseft wat zich toen heeft voltrokken. De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat ik in mijn studententijd er al het nodige over heb gelezen, maar dat is nog iets anders dan dat je het ook peilt en aanvoelt. We zijn in feite meer kinderen van de Verlichting dan we beseffen. Zo is het gemeengoed om uitspraken van Luther dat God de ‘alles in allen werkende’ is - die óók het kwaad in de mensen werkt - als toch wat primitief weg te zetten. We zetten God toch op iets meer afstand van het kwaad. Hetzelfde gebeurde met Luthers ethiek. Dat hij de mens vooral als een mens in verbanden zag, waarin God de schepper hem plaatste en waarbinnen de mens zijn weg diende te zoeken, heette een restant van middeleeuws denken. Niemand legde mij uit dat dat niet alleen maar conservatief was. Daarom heeft het ook lang geduurd voor het tot mij doordrong dat als Luther het over het ‘gebruik’ van de wet had, hij niet doelde op wat wij met de wet doen, maar op het gebruik dat God ervan maakt. Anders gezegd: De wet stond bij hem niet als een stel regels op zichzelf, maar in de geboden zoekt God ons, legt ons het vuur na aan de schenen en staat het ons niet toe een stormvrije ruimte op te zoeken.
Calvijn heette de meer moderne reformator te zijn en in een bepaald opzicht is dat ook wel zo. Maar het is tekenend dat men boek I van de Institutie vooral heeft gelezen als een mislukte poging een ‘natuurlijke theologie’ te ontwerpen. Calvijn lijkt daar vanuit onze ervaring en waarneming van de dingen zo maar door te lopen naar het bestaan van God. Ik heb hem zelf ook zo gelezen, maar als ik diezelfde teksten nú lees zie ik helemaal geen bleke en bloedeloze God op afstand, maar een levende en genadige God die de mens aan alle kanten aanspreekt en met goedheid omringt - om die mens er maar toe te brengen Hem te erkennen en te dienen, en daarin leven en vrede te vinden.
De theologie na de Reformatie laat een ander beeld zien. De ‘natuurwet’ werd iets op zichzelf en je kon de redelijkheid en dus de waarheid ervan langs rationele weg aantonen. Dat God zelf actief en werkzaam bij zijn schepping tegenwoordig is en dat zijn gerechtigheid niet een zelfstandig principe of uit de rede af te leiden norm is, zag men niet. Pascal heeft scherp gezien: als je het ‘hart’ verwaarloost, zie je de levende God, de God van Abraham, Izaäk en Jacob, niet meer. Als een eeuw na hem - in 1755 - een aardbeving in Lissabon tienduizenden doden eist schrijft men God af. Men beseft kennelijk niet, dat de levende God zich niet uit handen geeft en weigert te verschijnen voor de rechtbank van onze verlichte rede, precies omdat die verlichte rede blind was voor het echte lek. En dat lek is dat de diepte van de zonde niet werd gepeild. Zonde werd gezien als moreel tekort en niet als verkeerde gerichtheid van het ‘hart’.
De mens van de Verlichting onderzocht en exploreerde de natuur, maar kwam ook op afstand te staan. De blomme sprak voor hem misschien nog wel een tale, en - vooruit! - het schrijverke ook, maar dat was te weinig om hem stil te zetten. Het zal hem misschien ‘altemale’ hebben gegroet, dat God geschapen heeft (Guido Gezelle), maar hij vernam zijn stém niet. Ons zijn goeddeels de antennes ontvallen om Hem als de Levende te horen en te zien. Dat heeft zich voltrokken als Darwin zijn steen in de vijver gooit. Als God alleen nog degene is die de wereld van een morele orde heeft voorzien, heeft Hij zijn geloofwaardigheid verspeeld als de natuur in hoge mate door wreedheid gekenmerkt wordt. Multatuli beschrijft ergens hoe een brave vader zijn zoontje op verheven gedachten probeert te brengen door hem te wijzen op een merel die ‘Gods lof zingt’. Het zoontje kent echter zijn Darwin en vraagt vilein of de worm in de bek van diezelfde merel óók Gods lof verkondigt.
Het probleem is: we kunnen niet even een knop omzetten. De ontwikkeling van de wetenschap hééft het nodige opgeleverd en we zijn zelf ook onderweg veranderd. Stel dat de hele puzzel van schepping en evolutie ineens over enige tijd zou zijn opgelost, dan houden we nog genoeg problemen over. We hebben als mensen onszelf andere ‘ogen’ en ‘oren’ aangemeten. H. Berkhof noemde het ooit ‘godsverduistering’, met een term die hij aan Martin Buber ontleend had. De menselijke autonomie – anders gezegd: dat de mens zichzelf tot uitgangspunt en er niet over piekert dat los te laten – is een werkelijkheid op zichzelf geworden die zich tussen God en de wereld heeft genesteld.6
Gods verborgenheid
In Prediker 3:11 lezen we: ‘Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken.’ Het treft mij hoe sterk het er staat: de mens kan van Gods werk van begin tot einde niets ontdekken, maar Hij heeft de mens wel de eeuw in het hart gelegd. Dat houdt in: God zelf roept het vragen naar oorsprong en doel, dat is: naar Hem zelf, op. Vragen naar zin is vragen naar God. Maar je kunt er niets van gewaar worden. Wat wil dat zeggen? Geeft Prediker een vroeg pleidooi voor agnosticisme? Zo heeft men het Prediker wel gelezen, maar dan moet je andere passages in ditzelfde bijbelboek negeren.
Toch blijft het een vraag of de stellige bewoordingen van Prediker 3:11 ons niet in de richting van een twee wereldenmodel wijzen: God ken je alleen met het ‘hart’, maar in de wetenschap geeft Hij niet thuis. In het midden van de vorige eeuw heeft men er een begaanbare weg in gezien. Het stelt je in staat gelovige en wetenschapper tegelijk te zijn.7 In de theologie heeft Karl Barth gepleit voor zo’n twee wereldenmodel, en rigoureus gesteld: we kennen God alleen in Jezus Christus. We moeten niet van de wereld uitgaan om bij God uit te komen, die weg is niet begaanbaar en zelfs gevaarlijk. Tussen de terreinen van geloof en natuurwetenschap is geen verbinding. De taal van de wetenschap is een andere dan die van het geloof. Later nuanceerde Barth zijn positie enigszins: vanuit het licht dat Christus is krijgen we ook zicht op de ‘lichten’ die er in de wereld zijn. Maar de beweging is en blijft bij hem toch vanuit het vleesgeworden Woord Jezus Christus. Van de schepping gaat geen ‘sprake’ uit.
Vandaag tekent zich in de theologie een beweging af waarin men zich buigt over het weefsel van de schepping, zorgvuldig luistert en aftast welke patronen zich aandienen en welke roep daarin tot ons komt. Het is iets anders dan een Intelligent Design, dat een kwestie van rationele argumentatie is. Het ‘hart’ zit erbij in, en dat betekent dat wij als mensen in onze cultuur, met wat ons beweegt en bezig houdt meedoen. God wil immers gezocht - en gevonden! - worden met heel het hart (Jer. 29:13). Dat maakt het overigens wel ingewikkeld en kwetsbaar. God is niet op afroep beschikbaar.
In Jesaja 45:15 lezen we de uitroep, die niets minder dan een belijdenis is: ‘Voorwaar, Gij zijt een God, die zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser.’ Ik ga die tekst niet uitleggen, maar wijs er alleen op dat hier sprake is van een verborgenheid van God die niet een tijdloze rationele denkpuzzel is, maar een gestalte van zijn handelen met mensen! Luther heeft onderstreept dat God zich kan verbergen en het verband gelegd met wat het Oude Testament helder aangeeft, namelijk dat geen mens God kan zien en leven. Gods verborgenheid is zijn verhulling, tot onze beschaming maar ook tot ons heil. God verbergt zich zelfs voor ons in Christus, met de bedoeling dat wij Hem zoeken en vinden – niet in de hoogte, maar in de diepte van onze val, waarin Hij ons achterna is gegaan. Gods verberging en openbaring voltrekken zich midden in het leven. Wie God daar echt tegenkomt, telkens weer, maar ook weet wat het is Hem kwijt te zijn, ligt niet aanstonds ondersteboven van wat hij of zij in het Darwin-jaar allemaal op zich af krijgt. En omgekeerd: waar God enkel in de Bijbel gezocht wordt, het geloof het moet hebben van de innerlijke overtuiging en de wereld in feite niet meer is dan materiaal voor onze plicht, ligt de bijl van het atheïsme aan de wortel van ons geloof.
Ten slotte
Al met al is Darwin niet ons eerste en grootste probleem. De vraag waar de hemel is en waar onze doden zijn is er ook en knaagt misschien wel veel meer aan ons. Als we in deze wereld God nergens tegenkomen en kunnen plaatsen wreekt zich dat onherroepelijk. De nadruk op het gevoel in de spiritualiteit is niet uit de lucht komen vallen. Belangrijker dan een antwoord op de vragen van de ouderdom van de wereld is het weer leren luisteren naar wat het ‘hart’ aangaande God verneemt. Als dáár niets wordt gehoord, dat mij met vertrouwen mijn weg doet gaan, verkommeren we van binnen. Dan krijgen onze angsten het laatste woord en kan een fervente creationist van de ene dag op de andere het geloof afzweren. De geschiedenis laat er de nodige voorbeelden van zien. Onze angsten hebben hun redenen die het verstand niet kent. Reden te meer om God ook en vooral met ons ‘hart’ te zoeken.
Noten:
1. Aart Nederveen, ‘Evolutie en Bijbel: vragen die ertoe doen’, Wapenveld 59 (2009) nr. 2, 4-9.
2. Blaise Pascal, Gedachten, (vert. Frank de Graaff), Amsterdam 1997, 180 (fr 424).
3. Blaise Pascal, Gedachten, 92 (fr 201).
4. G.C. van Niftrik, De hemel. Over de ruimtelijkheid van God. Een dogmatische studie, Nijkerk 1968; G.C. van Niftrik, Waar zijn onze doden?, Den Haag 1970.
5. Vgl. E.J. Dijksterhuis, De mechanisering van het wereldbeeld, Amsterdam 19773.
6. ‘Zoals de maan bij tijden zich tussen de zon en de aarde schuift, zo verduistert het dogma van de autonomie van de mondige mens (“Verlichting” geheten!) het licht van God.’ (H. Berkhof, ‘Kerken aan verwarring ten prooi. Engagement en identiteit in een tijd van Godsverduistering’, Trouw, 1 april 1988)
7. Professor J. Lever, die ooit in gereformeerde kring de evolutieknuppel in het hoenderhok gooide, citeert die tekst in een recent interview in Wapenveld opnieuw (Wapenveld 2009, nr. 2, p. 14 [10-15]).