Skip to main content

nr1 • 2003 • Genieten van Gods goedertierenheid

Oktober 2003 (18e jaargang nr. 1)

Genieten van Gods goedertierenheid
Bijbelstudie over Psalm 63 vers 4

Drs. J. Holtslag

ˋWant Uw goedertierenheid is beter dan het leven;
mijn lippen zullen U roemen.’

Het is even na zonsondergang. De sabbat is afgelopen. Twee vrienden ontmoeten elkaar. Het is in een café in de Ben Yehuda in Jeruzalem. Vlak bij de plaats waar nog niet zolang geleden een zelfmoordaanslag gepleegd is. Ze bestellen allebei een Macabi. Als de vrienden even later het glas heffen, klinkt uit hun beide monden het “le chaïm”. Ze drinken op het leven.   

Op het leven

Dat in Israël op het leven geproost wordt, is niet zo vreemd. Er is een lange traditie, waarin het leven hoog wordt aangeslagen. De Psalmen staan er vol van. Telkens weer is er de bede of de Here wil redden van de dood. Hierbij maakt het niet uit of dit een gevolg is van ziekte, hongersnood of dat vijanden het leven proberen te nemen. De vraag om het leven wordt aan God gesteld met het argument, dat het stof Hem niet kan loven. De eer van de Here God wordt erbij gehaald om kracht te geven aan de oproep om te mogen blijven leven. In alles zien we in de Psalmen het grote verlangen naar het leven. De dood is maar dood. De dood biedt niets meer. Duidelijk is dit verwoord in Psalm 30. “Wat voor gewin ligt er in mijn bloed, in mijn nederdalen in de groeve?” Er is geen voordeel in het sterven en daarom: Here, geef mij leven.
Bladerend door het psalmboek komen we vreemd genoeg ook andere teksten tegen. Verzen met zelfs oude papieren. Neem nu Psalm 63. Hier zegt David. “Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven.” Een verrassende uitspraak voor iemand uit een cultuur waarin het leven hoog aangeschreven staat. Reden genoeg om zijn opvatting over God en het leven nader te bekijken.

Situatie

Psalm 63 heeft David geschreven in de woestijn van Juda. Hij was toen al koning. Dit vertelt ons het laatste vers. Wat deed David daar? De Psalm vertelt over mensen die het leven van David zoeken te verderven. Is de koning op de vlucht? Het staat er niet bij. Bij vele Psalmen van David vinden we wel een verwijzing naar de omstandigheid, waarin hij de psalm heeft geschreven. Zo lezen we bij Psalm 3: “Een psalm van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom”. De kop van Psalm 63 zegt niet meer, dan dat David in de woestijn van Juda is. Uit het verdere van de psalm kunnen we wel een en ander afleiden. Vers 7 zegt, dat David enige tijd in de woestijn van Juda verbleef. Het was niet voor één nachtje. Het zijn meerdere nachtwaken geweest, waarop David in de woestijn verbleef. Moeten we hierbij denken aan zijn vlucht voor koning Saul, aan een veldtocht of aan zijn vlucht voor zijn zoon Absalom.
Lezen we verder dan vertelt David over mensen die zoeken om zijn leven te verderven. De mogelijkheid dat David de psalm geschreven heeft tijdens een veldtocht kunnen we hierbij verwerpen. Hij is op de vlucht omdat zijn leven buiten de woestijn niet meer veilig is. Wie jaagt er op zijn leven? Saul of Absalom?
Het verdere van de psalm sluit de optie van Saul uit. In vers 12 noemt David zichzelf koning. Zo zal de psalm geschreven moeten zijn na de dood van Saul en de troonsbestijging van David. Calvijn legt dit vers uit in het licht van de komende troonsbestijging van David. Hij zou zich door het geloof, dat hij het koninkrijk zal gaan bezitten, al reeds koning hebben genoemd. Calvijn plaatst het schrijven van de psalm dan ook in de tijd van de vlucht voor Saul. Het lijkt mij niet juist om de psalm zo te situeren. Ik waag het te betwijfelen, dat David zich al koning zou hebben genoemd, terwijl Saul, de gezalfde des Heren, nog leefde. Delitzsch merkt ook op dat hij het niet eens is met de oudere uitleggers die de Psalm in de tijd van Saul verplaatsen (Delitzsch, F., Psalmen I, p. 500). Wat overblijft is de vlucht voor zijn zoon Absalom.

Paradigmawisseling

David is in de woestijn van Juda. Hij is op de vlucht. In zijn gevolg zijn vele getrouwen, maar geen wagens vol met vette spijzen en fonkelende wijn. De dorst zal gelest moeten worden met het water uit bronnen, zoals deze te vinden zijn in de wadi’s rond de Zoutzee. Er valt niet aan te ontkomen, dat er momenten zijn van grote dorst.
In zo’n moment van dorst maakt David de analogie tussen het verlangen naar water en de dorst naar God. In een dor en dorstig land, dorst zijn ziel naar God. Het is een vergelijking die we ook tegen komen in Psalm 42. Mogelijk voelt David zich wel als een opgejaagd hert en verlangt hij naar de rustige wateren.
Hoewel het een mooie vergelijking is, is het tegelijk een bijzondere stap. In zijn nood bidt David niet een gebed om het dagelijks brood. Door de analogie relativeert hij juist het dagelijks eten. Niet dat hij het vasten prefereert boven het eten. Hij stelt prioriteiten. Op de vlucht om zijn leven te beschermen, is hij bereid om van honger en dorst om te komen. Als hij maar niet verstoken is van de goedertierenheid van God. “Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven.”

Deze opmerking, die voortkomt uit de analogie, is uniek in de oudtestamentische geschiedenis, waarin het leven de hoogste prioriteit had. G. von Rad benadrukt dit in zijn Theologie des AT I (p. 401). Hier geciteerd vanuit het commentaar over de Psalmen van H.J. Kraus in BKAT. “Dieses Bekenntnis des Psalmisten läßt erkennen, was für eine tiefgreifende Umordnung aller Lebenswerte sich hier vollzogen hat, denn das Leben und seine Steigerung durch Jahwes Segen war sonst für Israel zu allen Zeiten der Güter höchstes. Dieses Auseinanderfallen von Gnade und Leben war etwas vollig Neues in Israel; es bedeutete die Entdeckung des Geistlichen als einer Wirklichkeit jenseits der Hinfälligkeit des Korperlichen”.
Von Rad ziet deze opmerking van David als een enorme paradigmawisseling. Het gaat niet langer om het lichamelijke, het stoffelijke. De goedertierenheid en genade van God zijn belangrijker. Hierbij rijst de vraag op, wat we moeten verstaan onder de goedertierenheid des Heren. Immers het is onmogelijk om dit begrip in Psalm 63 uit te leggen als de zegen van God die in het leven wordt ervaren door het ontvangen van voorspoed op materieel gebied.

Gods goedertierenheid

Het woord goedertierenheid, waar we in de vertaling opstuiten, is het Hebreeuwse woord chèsèd. Een woord dat in het Oude Testament op verschillende manieren vertaald wordt. Naast goedertierenheid duiken ook de woorden goedheid, goedgunstigheid, barmhartigheid, trouw, erbarmen en weldadigheid op. Vaak komt het voor in combinatie met Gods verbond. Voor ons is van belang hoe er gesproken wordt over Gods goedertierenheid in het licht van het verbond met David gesloten.
In 2 Samuël 7:15vv lezen we hierover. “Maar mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals ik haar heb doen wijken van Saul, die ik voor uw aangezicht heb weggedaan. Uw huis en uw koningschap zullen voor immers bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd.” David en zijn nageslacht mogen zich verzekerd weten van Gods chèsèd. Bij David houdt het niet op. Zijn zoon zal op de troon plaatsnemen.
Deze woorden heeft de Here tot David gesproken voor de geboorte van Salomo en voor de affaire met Absalom. In hoeverre was David er van overtuigd, dat Salomo, de lieveling des Heren, de troonopvolger zou worden? Zou David zich deze woorden hebben herinnerd in de woestijn van Juda? Als dit zo is. Kan dan bij David de gedachten gerezen zijn, dat Absalom door de Here in zijn plaats op de troon gezet is?
Kunnen we hiervan uitgaan? Dan betekenen de woorden ‘Uw goedertierenheid is beter dan het leven’, dat David de vervulling van Gods verbond hoger aanslaat, dan zijn eigen leven. Maar deze speculatie is niet in overeenstemming met de Psalm. Want David noemt zichzelf koning. Dit ook in het licht van de toekomst. Maar de koning zal zich in God verheugen. Hiernaast zegt hij van zijn vijanden, dat zij zullen komen in de diepten der aarde. Zij zullen overgeleverd worden aan de macht van het zwaard en een prooi van vossen worden.

De goedertierenheid des Heren is niet de voortgang van de troon tot het volgende geslacht. De goedertierenheid des Heren betekent niet, dat David zich moet opofferen en moet wegcijferen ten voordele van Absalom. De goedertierenheid des Heren wil zeggen, dat David ook in het dal van schaduwen des doods kan vertrouwen op Gods goedheid en trouw. Ook al valt alles weg. Allerlei zaken waarop mensen in het normale leven het vertrouwen stellen. De Here blijft. Deze genade heeft David in de woestijn van Juda mogen ervaren. De Here is hem een helper geweest, zodat hij kon jubelen in de schaduw van Gods vleugels. Door deze Gods ervaring kan David de conclusie trekken, dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven. Onder leven moeten dan die zaken verstaan worden waardoor een mens zich onderhoudt. Eten en drinken, een dak boven het hoofd. Ze halen het niet bij Gods barmhartigheid. Alleen Gods chèsèd kan een mens staande houden. Dit in alle omstandigheden van het leven.
Hier is de verbinding te leggen met woorden van Mozes. Als Mozes de uittocht evalueert in het bijzijn van het volk, zegt hij: “Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat”. Een mens leeft niet van brood alleen. Het gaat niet alleen om het stoffelijke. De Here Jezus maakt hiervan, dat de mens leeft van ieder woord dat uit de mond Gods uitgaat. David vindt zijn verzadiging in het loven en prijzen van God. Hij wordt met vet en merg verzadigd wanneer hij liggend op zijn bed de Here gedenkt. Meer dan eten en drinken, meer dan een dak boven het hoofd is de trouwe nabijheid van de Here. Zo gaat de goedertierenheid des Heren het genieten van vetten spijzen en fonkelende wijnen te boven.

Gods goedertierenheid genieten

Onze tijd kenmerkt zich door de nadruk, dat alles uit het leven gehaald moet worden wat er in zit. Er moet intens geleefd worden. Geniet van het goede dat het leven aanreikt en bewerk zelf zoveel als mogelijk, dat het leven je het goede aanreikt. Als christen zal dit motto niet aangehangen kunnen worden. Wij zullen niet meer liefde moeten hebben voor genot, dan voor God. Dit betekent niet, dat het genieten weg is uit het christelijke leven. Dan zouden we de woorden van de zoon van David tekort doen. “Kortom als iemand eet en drinkt en het goede geniet bij al zijn zwoegen, dan is dat een gave Gods.” En: “Geniet het leven met de vrouw die gij liefhebt, al de dagen des ijdelen levens, die Hij u geeft onder de zon, al uw ijdele dagen, want dat is uw deel onder de levenden en bij het zwoegen, waarmee gij u aftobt onder de zon.” Bovenal zou het een belediging zijn aan het adres van de Here God, wanneer we niet zouden genieten van zijn goede schepping.
Maar boven het genieten van de stoffelijke zaken, staat het genieten van de goedertierenheid des Heren. God is trouw aan zijn verbond gesloten in de grote Zoon van David, Jezus Christus. Wie op Hem zijn vertrouwen stelt, zal ervaren dat de Here hem in gevaren niet laat vallen. Wie het van de Here verwacht zal merken, dat er meer is in het leven, dan geld en goed. Gods goedertierenheid is beter dan het leven. Dat u daar intens van mag genieten.

Drs. J. Holtslag is predikant van de Hervormde gemeente te Vollenhove.