Skip to main content

nr3 • 2008 • Gedoopt in Christus’ dood 

februari 2008 (22e jaargang nr.3)

Gedoopt in Christus’ dood 
Bijbelstudie over Romeinen 6:3,4
dr A. Noordegraaf

Wij worden in de geschiedenis van Jezus Christus betrokken. Ons bestaan is niet meer zonder Zijn dood en opstanding te denken. Hij droeg de oude wereld, de oude mens in de dood; Zijn opstanding is de doorbraak van de nieuwe eeuw. Dit wordt in de Doop bezegeld.
J. Koopmans,  De Heilige Doop, Nijkerk z.j, 32v.                                                                   

In het gesprek over de doop is Romeinen 6 altijd prominent aanwezig. Het is een indrukwekkend hoofdstuk, waarin het diepste wat over de doop gezegd kan worden naar voren komt.1 We mogen daarbij niet over het hoofd zien dat we hier geen traktaat over de doop voor ons hebben. Het gevaar bestaat dat we de uitleg belasten met discussies die in de loop der eeuwen rondom de doop gerezen zijn. Paulus’ brieven zijn in een bepaalde context geschreven naar aanleiding van concrete vragen en problemen.

De brief aan de Romeinen is een echte brief, een levendig betoog waarin het thema van gerechtigheid van God in zijn heilsbetekenis voor Israël en de volken breed en diep uiteengezet wordt in een voortdurende dialoog van de schrijver met zijn lezers. Over de aanleiding van dit schrijven heersen er onder exegeten vele opvattingen. Ik ga daaraan voorbij; voor het onderwerp van dit artikel vormt die discussie geen bijdrage.   

Uitdaging
Wat wel van betekenis is, is het gegeven dat de apostel de doop ter sprake brengt in een hartstochtelijk pleidooi waarin hij duidelijk maakt dat de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof geen rechtvaardiging van de zonde is. De triomf van de genade maakt het heil niet goedkoop. ‘Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven opdat de genade toeneme? Volstrekt niet!' (6:1,2). Met die uitdagende woorden pareert Paulus het protest van de vraagstellers. Is het een werkelijke vraag die hij te horen kreeg? Of werpt Paulus zelf die vraag op, zoals ook filosofen in zijn tijd plachten te doen, om een misverstand weg te nemen met betrekking tot zijn opmerking: 'Waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden' (5:20). Ik houd het op het eerste.
Het zal niet de laatste keer zijn dat men met de woorden van de apostel op de loop gegaan is of dat hem door tegenstanders consequenties in de mond zijn gelegd die hij niet voor zijn rekening wil nemen. Paulus is en blijft in de geschiedenis van kerk en theologie een weerbarstige getuige. Maar of het nu gaat om een fictieve of reële vraagsteller, duidelijk is waar het de apostel om gaat: Verlossing is werkelijk verlossing. Zij is even reëel als de dood, zo zeker als Christus gestorven is. Bevrijd zijn door Hem is dood zijn voor de zonde. Je leeft dan niet meer voor het regiem dat tot dusver macht over je had. Het dienstverband is verbroken. Je staat onder een andere Heer.

Herinnering aan het onderricht
Paulus herinnert de gelovigen van Rome aan hun doop: 'Weet gij niet dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn' (6:3)? Een uitdrukking als ‘weet gij niet’ is in het corpus paulinum een bekende stijlfiguur. De apostel herinnert zijn lezers aan wat hun is overgeleverd in het apostolisch onderricht. De trits ‘gestorven, begraven, opgewekt’ herinnert aan 1 Korintiërs 15:3v waar de apostel eveneens op deze kern van de apostolische prediking teruggrijpt. Ook inzake de doop en het dooponderricht leeft de gemeente, evenals Paulus zelf, van wat haar is overgeleverd.2 
Het ‘weten’ waar hier sprake van is, is geloofskennis. Ds. G. Hette Abma pleit ervoor tegemoet te komen aan het verlangen van gemeenteleden die als kind gedoopt zijn en volwassen geworden een herdoop begeren als bevestiging van hun doop.3 Ik deel de pastorale zorg van mijn collega om jongeren hun doop te leren verstaan. Toch lijkt zijn vraag voor misverstand vatbaar. Ongetwijfeld draagt het weten van het geloof een existentieel karakter en gaat het om een ervaren waarheid, maar deze ervaring blijft geloofservaring. De bevinding rust in het Woord. Paulus fundeert het heil niet in de beleving, maar in wat de gelovigen van Godswege is toegezegd en in de doop als verbum visibile is toegeëigend. Er is de apostel alles aan gelegen dat de gemeente de werkelijkheid, betuigd in Woord en sacrament, verstaat en er uit leeft. De gemeente weet dat het in Christus Jezus gedoopt zijn gelijk staat met het in zijn dood gedoopt zijn. De kruisdood van de Heer is de grond van haar heil. Die grond ligt niet haar belijden noch in haar beleving.

Incorporatie
Je bent gedoopt in de dood van Christus, schrijft de apostel. Wat betekenen deze lapidaire woorden? Soms geeft men aan het voorzetsel ‘in’ (eis) een richtinggevende betekenis: naar. Waarbij de apostel dan bedoelt te zeggen dat zijn lezers gedoopt zijn onder aanroeping en verkondiging van de naam en onder de heerschappij van Christus staan. Op zichzelf geeft dat een goede zin die we ook elders vinden: Wie gedoopt wordt, over hem of haar wordt de naam van Christus uitgeroepen (vgl. bijv. Hand. 2:38, 8:16). Maar het ‘in zijn dood’ gedoopt zijn, zegt toch nog iets meer. De aanroeping van de Naam betekent vooral dat we ingedragen worden in Jezus Christus, in Hem geïncorporeerd.
Wat het betekent in Christus ‘dood gedoopt te zijn wordt in vers 5 van dit hoofdstuk uitgedrukt met de woorden ‘samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood’. Het is een zin die wat cryptisch aan doet. ‘Delen in zijn dood’ vertaalt de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar dat doet aan de diepte van Paulus’ woorden onvoldoende recht en laat onvoldoende uitkomen dat het gaat om een innige verbondenheid. De Statenvertaling vertaalt: een plant geworden in de gelijkmaking van zijn dood. Dat zet ons qua betekenis op het goede spoor. De beeldspraak is ontleend aan de wereld van de tuinman. ‘Samengegroeid’ doet denken aan bomen die op een bepaalde manier met elkaar verstrengeld zijn.
Het woord homoiooma betekent letterlijk ‘beeld, gelijkenis, afbeelding’. Is daarmee zoals verschillende kerkvaders veronderstellen de doop bedoeld? Maar kun je spreken van een samengroeien met de doop? Veeleer moet de uitdrukking betrokken worden op het sterven aan de zonde, de levensverandering als gelijkenis van de dood en opstanding van Christus.  Paulus drukt zich met het woord homoiooma hier en ook elders (bijv. Rom. 8:3) heel subtiel uit. Van een identiteit is geen sprake. Christus’ sterven aan de zonde is niet identiek aan ons sterven. Christus’ sterven is verzoenend sterven. Zijn opstanding is de doorbraak van het leven op de dood. In dit gebeuren is de gemeente door de doop betrokken. Gestorven aan de zonde, levend voor God ... dat gebeurt aan de gelovigen naar analogie van Christus’ dood en opstanding. Die innige verbondenheid met Christus is geen zaak van hun wil of hun daad, maar rust op het feit dat zij Hem ingelijfd en in Hem begrepen zijn. ‘Hetgeen gelijk is aan....' is ‘een heilshistorische gelijkheid, waarin men opgenomen en ingedragen wordt als in één levensverband. Zo bezien vormt vers 5 de voortzetting van wat Paulus in de verzen 3 en 4 zegt.

De Ene en de velen
We moeten zijn woorden verstaan tegen de achtergrond van het motief van de vertegenwoordiging van de velen door de ene, zoals hij daarover spreekt in Romeinen 5:12-21 in de aangrijpende tegenstelling van Christus en Adam. Door Adam kwamen zonde en dood in de wereld. In die ene mens zijn wij allen begrepen. Door Christus is er genade en leven. Wat Hij als de Ene gedaan heeft in zijn daad van gerechtigheid is evenzo beslissend voor al de zijnen. Het blijft voor mensen, gepokt en gemazeld in het moderne individualisme, lastig dit corporatieve denken van de apostel mee te maken. Wellicht kan de vergelijking die ds. T. Poot jaren geleden maakte ons helpen.iv Als een land Europees voetbalkampioen geworden is, zegt men: Wij hebben gewonnen. Wij... dat wil zeggen: de supporters, het volk. Zo verbonden voelt men zich met het nationale tem dat zijn hun overwinning hun overwinning is. Al gaat elk beeld ergens wel mank, toch is het bruikbaar om Paulus’ spreken te begrijpen. De Heer representeert de zijnen die in Hem begrepen zijn. Hij is wij. Toen Hij stierf op Golgotha en begraven werd, nam Hij al de zijnen mee. Toen Hij opstond, kwamen wij tot opstanding (vgl. 2 Kor. 5:14-15; Ef. 2:5-6). Dat heilsgebeuren wordt zichtbaar gemaakt en verzegeld en betuigd in het sacrament van de doop. We zijn met Hem gestorven en begraven door de doop in de dood om met Hem op te staan in een nieuw leven.
Met Hem gestorven en opgestaan. In de tijd waarin de godsdiensthistorische school hoge ogen gooide in de exegese van Paulus, meende men dat de apostel de voorstelling ontleend zou hebben aan de antieke mysteriegodsdiensten met hun spreken over stervende en herrijzende goden. Zo zou voor Paulus door de doop de mystieke eenheid met de dood van Christus bewerkt worden, zoals in de inwijdingsrite iemand mystiek werd opgenomen in het sterven van de godheid. Maar terecht is deze afleiding door de meeste exegeten afgewezen. Niet alleen zijn we over de gang van zaken in de mysterieculten nauwelijks ingelicht, maar bovendien is er bij Paulus van mystieke identificatie met Christus als cultusgod geen sprake, noch van een magisch-naturalistisch gebeuren. Het taalgebruik mag mystiek aandoen en mogelijk invloed verraden van de Hellenistische wereld, als twee hetzelfde zeggen is dat nog niet hetzelfde. Analogie is geen genealogie, zegt James Dunn terecht.5 In de mystiek wordt de geloofsrealiteit ingeruild voor het zichtbare van de mystieke beleving.
De apostel spreekt niet mystiek – sacramentalistisch of antropocentrisch, maar heilshistorisch op de wijze van de representatie waarbij er een afstand blijft  tussen de vertegenwoordiger en zij die vertegenwoordigd worden. In de doop wordt dit heilshistorische handelen van God sacramenteel en zichtbaar betuigd. De doop is een persoonlijke bevestiging en verzekering van hetgeen eenmaal in Christus is geschied.

Symboliek
Moeten we bij het sterven, begraven worden en weer opstaan denken aan de ritus van de onderdompeling als een beeld voor dit gebeuren? Heeft het doopritueel daarbij ook symbolische betekenis? Dopen is immers onderdompelen. Het is een sprekend beeld. Indrukwekkend is de beschrijving door F. van der Meer van de doop in de paasnacht in Hippo ten tijde van Augustinus.6 Ook in onze tijd zien we hoe in verschillende kerken in de dienst in de paasnacht de doop bediend wordt.
Nu zijn er exegeten die deze symbolische uitleg radicaal verwerpen.7 De woorden van de apostel over het begraven worden hebben geen symbolische betekenis, maar onderstrepen de radicaliteit van het gestorven zijn, zoals ook in 1 Korintiërs 15:3v het begraven zijn een climax aanduidt: niet alleen gestorven, maar ook begraven. Zo radicaal rekende Christus ook met de zonde af. De doop laat uitkomen dat er in Christus dus radicale verlossing is. De handeling van de doop is, zegt men, niet als een begrafenis te zoen en het is, onjuist de doop als een watergraf te betitelen. In het water begraaf je niet. Voor Paulus zou de symboliek van de doop alleen bestaan in de reiniging (1 Kor. 6:11; Ef. 5:26).
Het is ongetwijfeld juist dat het Nieuwe Testament naast onderdompeling ook andere metaforen gebruikt, zoals reiniging, verzegeling, afwassing, het beeld van het uittrekken en het aandoen van kleren. In die zin hebben de tegenstanders van de symbolische uitleg gelijk, dat we het rituele moment van de onderdompeling niet mogen overtrekken als zou de doop door onderdompeling het enig bijbels gewettigde ritueel zijn. Het gevaar van wetticisme en een verpsychologisering van de doop is dan niet denkbeeldig. ‘De beeldspraak van het begraven ontstaat niet door het ritueel van de doop, eerder vanuit de dood van Christus met welke de dopeling verbonden is en wordt,’ zegt Lekkerkerker. Akkoord, maar de theologische betekenis van het ondergaan en opstaan behoeft een symbolische verwijzing niet uit te sluiten. Je kunt je ook door een te grote watervrees laten leiden! Wanneer we Romeinen 6 plaatsen in de context van heel de Schrift, met name het Oude Testament, is de onderdompeling in het water wel degelijk te zien als een watergraf. Te denken is aan de doortocht door de Rode Zee (Ex. 14), aan de doortocht door de Jordaan (Joz. 3-4) en aan de ondergang van Jona in de zee, die in het Nieuwe Testament gezien wordt als prefiguratie van Christus’ begrafenis en opstanding (Mat. 12:39-40). Exegeten doen er goed aan op dit punt in de leer te gaan bij dichters, hymnologen en beeldende kunstenaars. Het symbool geeft te denken, zei een filosoof. De symboliek van de doortocht door het water onderstreept de betekenis van het heilshistorisch gebeuren. De beeldspraak ontstaat niet door het ritueel, maar het ritueel verheldert het gebeuren wel. Juist de radicaliteit van het dood zijn voor de zonde om met Christus – door het oordeel – heen op te staan vindt er een sprekende uitdrukking in.
Dat geldt ook voor de andere symbolen en metaforen voor de doop. Zij wijzen alle op een totale vernieuwing, zegt Van de Beek terecht. Zowel onderdompeling als begieting zijn sprekende symbolen voor de werkelijkheid van de herschepping. Het symbool van het water van de doop als bad der wedergeboorte (Tit. 3:5) moet tot zijn recht komen. ‘Er wordt nogal eens met de vingertoppen gedoopt. Men krijgt soms het idee dat de predikant bang is voor water en nog meer bang de dopeling nat te maken. Dat helaas niet “alleen maar een symbool”. Het spreekt de doopbeleving van veel protestanten uit. Je zou er eens nat van worden Het zou eens consequenties mogen hebben’8 (Van de Beek a.w. 56).

Geloof en doop
Het gaat er om de doop in zijn oordelende en bevrijdende betekenis te mogen verstaan. De doop onderstreept wat we in Christus hebben. Dat betekent geen sacramentsautomatisme. De doop functioneert in de kaders van verkondiging, onderricht en geloof. De apostel wekt juist in Romeinen 6 de gemeente op tot een gelovig verstaan, een laten gelden wat zij in Christus  ontvangen hebben en te leven uit de radicaliteit van het gestorven zijn met Christus om van nu voortaan voor Hem te leven. Hij geeft dat aan in het tweede gedeelte van vers 4: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat gelijk Christus uit de doden is opgewekt door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen’.
Het nieuwe leven is niet automatisch met de doop gegeven. De doop is op het nieuwe leven gericht. Dat is een leven door de Geest uit het geloof in wat ons in de doop is toegezegd. Nergens in het Nieuwe Testament wordt de doop van het geloof losgemaakt. Maar het luistert wel nauw hoe we de correlatie tussen doop en geloof verstaan. Gods handelen in Christus gaat vooraf aan ons geloofsantwoord. We zijn met Christus gestorven en mogen opgewekt leven. Prachtig is die radicaliteit verwoord door Hermann Friedrich Kohlbrugge: ‘Wanneer is dit geschied? Ongetwijfeld is dit vóór achttien eeuwen geschied. Toen Christus stierf en begraven werd, toen gingen wij met Hem in zijn dood en in zijn graf. Maar wanneer heeft God in zijn barmhartigheid dit op ons toegepast? God heeft dit op ons toegepast in de doop.’9
Op de heilshistorische werkelijkheid die in het sacrament bezegeld wordt, is het geloofsoordeel – als vrucht van de Geest met betrekking tot onszelf gebaseerd. De imperativi in Romeinen 6 spreken duidelijke taal: ‘Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus’ (Rom. 6:11). In de herziene Statenvertaling staat het haast nog sterker: ‘Zo dient u ook u zelf te beschouwen...’. Dat is geen rationele conclusie, maar vrucht van een levende geloofsverbondenheid (vgl. Gal. 2:20).
We mogen zeker zijn dat we Christus toebehoren. Maar daar zijn we dan ook op aanspreekbaar. We zijn uit de dood overgegaan in het leven. Dat is, aldus Van de Beek, een troost en een verantwoordelijkheid.10 We zijn helaas ook in de gereformeerde traditie ver van deze paulinische radicaliteit afgeraakt. Hetzij dat de doop is omgeven door een korst van onzekerheid, twijfel of anderzijds verworden is tot een vrijblijvend gebeuren. Voor Paulus heeft het geloofsoordeel gevolgen voor de levenspraktijk. Je kunt het als gedoopte niet maken in je oude plunje te blijven rondlopen, net zo min als de bruiloftsgast in de gelijkenis zonder bruiloftskleed de feestzaal binnen mocht (Mat. 22:11,12).

Nieuw leven
De gloria Dei manifesteerde zich in Christus’ opwekking. Ook daarin zijn de gelovigen begrepen. Zijn opstanding maakt alles nieuw ( 2 Kor. 5:17). Van Bruggen waarschuwt er voor dit ‘in nieuwheid des levens’ te beperkt op te vatten. Het gaat volgens hem niet primair om aardse, ethische levensvernieuwing, maar in de eerste plaats om het verheerlijkte leven, de glorificatie die als belofte over ons leven is uitgesproken. Stellig is de samenhang tussen nieuw leven en verheerlijkt leven wezenlijk. Maar ik ben toch van mening dat Van Bruggen een oneigenlijke tegenstelling maakt. Er valt vanuit de toekomst dankzij de Geest als onderpand nu al licht op de levensweg. Het werkwoord ‘wandelen’ wijst op het leven van elke dag waarin iets van die heerlijkheid gestalte mag krijgen. Ook het tekstverband wijst in de richting van het ethos van de gemeente. In het verband van 6:1 gaat het toch vooral om de afwijzing van de gedachte dat genade acceptatie van de zonde is. En in de verzen 12-23 werkt Paulus uit wat die nieuwe gehoorzaamheid betekent. Het is het tegendeel van een slavenbestaan of van loondienst. Het is een leven in de vrijheid van Christus en zo een dienstverband. Wandelen is een veelzeggend woord. Het zegt ons dat het nieuwe leven geen krampachtig, wettisch bestaan is, maar een leven van dankbare gehoorzaamheid (vgl. Ef. 2:10).
Zo is het gelovig verstaan van de doop vol van betekenis voor het hier en nu in het perspectief van de toekomst. Tussen de Scylla van het automatisme en het sacramentalisme en de Charybdis van de onderschatting van de doop wordt hier de weg gewezen van geloofsvertrouwen en geloofsgehoorzaamheid. Hoe zou wie gelovig verstaat dat hij met Christus gestorven en opgestaan is, de zonde kunnen koesteren! Om met Berkhof te spreken: ‘De opwekking van Christus maakt ons opgewekt, de opstanding opstandig’.xi  De doop trekt een grens. We zijn geen mensen van gisteren meer, maar gaan de nieuwe dag tegemoet. We kunnen ons niet langer verslingeren aan de wereld van nu, maar we worden er door de doop als participatie in het gebeuren van dood en opstanding aan herinnerd dat ons burgerschap in de hemel is.

Onderweg
Er is nog een aspect waaraan we niet mogen voorbij zien. Wandelen betekent dat we onderweg zijn. We leven in de heilshistorische situatie die enerzijds gekenmerkt wordt door het gegeven dat het oude is voorbijgegaan, maar anderzijds roeren de krachten van zonde, verderf en dood zich nog terdege. We leven in de tijd van het nog niet. Met alles wat dat met zich meebrengt aan strijd en twijfel, zorg en verdriet, schuldbesef en verzoeking. Waar vindt een mens de bevestiging die hij nodig heeft om te volharden, om niet te vervallen tot zorgeloosheid of moedeloosheid? Het is de vraag die vandaag met name door jongeren terecht gesteld wordt. Romeinen 6 herinnert ons aan het moment van de doop als betuiging van wat eenmaal geschied is, zegel ook op de verkondiging. Eenmaal! Efhapax (6:10), dat wil zeggen eens en voor goed. Op die vaste grond mogen we bouwen, belijden en beleven.
Al is er geen doop zonder geloofsbelijdenis, het is onjuist bij de doop de eerste aandacht te geven aan het handelen, het beleven en belijden van mensen. De passiva van Romeinen 6 zeggen ons dat in de doop God overmachtig tot ons komt als de Eerste. Wij worden gedoopt! Waar volwassenen gedoopt worden – en het zal in de missionaire situatie van de eerste gemeente in de jaren 50 regel zijn geweest – gaat de belijdenis aan de doop vooraf.  Maar wij moeten dit belijdende antwoord niet individualistisch versmallen tot het antwoord van de dopeling alleen. De doop wordt bediend in de gemeente, de familia Dei, die met haar jawoord om de dopeling heen staat. Ik besef dat in de cultuur van vandaag, waar individuele emoties en persoonlijke beleving hoog scoren, velen het daar moeilijk mee hebben. Die moeite wordt nog versterkt als de sacramenten zo weinig leven. Het is goed te begrijpen dat mensen hunkeren naar authentieke beleving en bevestiging. Maar welke rituele vormen men daar voor zoekt, het zal nooit een herhaling van de doop door onderdompeling kunnen zijn. ‘Weet ge niet...  ‘zegt de apostel. We moeten er telkens weer aan herinnerd worden. Wezenlijk is daarom de parenese rondom de doop. Het moet ons voortdurend weer gezegd worden in vermaning en bemoediging. Gezegd – niet herhaald. Doopherhaling tast het unieke karakter van de doop aan en is in strijd met de katholiciteit van de kerk. Niet in de ervaring van een doopmoment, maar in de gang van het leven met Christus mogen we de rijkdom van hetgeen de Here schenkt, beleven en verstaan. Dat blijft zaak van geloof, dat rust in het hoorbare en zichtbare beloftewoord. Met Noordmans is te zeggen: ‘God en de ziel kunnen op aarde niet dichter bij elkaar komen dan in Woord en geloof’.11  Maar dat is ook voldoende om getroost te leven.  

Der Glaub schafft der Seele Flügel,
dass sie sich in den Himmel schwingt,

die Taufe ist das Gnadensiegel

dass uns den Segen Gottes bringt

und daher heißt een sel’ger Christ,

wer gläubet und getaufet ist’.13

Dr. A. Noordegraaf is emeritus predikant (PKN)

Noten:

1. Voor deze bijbelstudie heb ik gebruik gemaakt van de commentaren van H.N. Ridderbos (CNT), A.F.N. Lekkerkerker (PNT), O. Michel (KEK), E. Käsemann (HNT), H. Baarlink T&T) en J. van Bruggen (CNT, 3e serie).
2. Zie over de betekenis van de traditie G. Eichholz, Die Theologie des Paulus im Umriß, Neukirchen – Vluyn 1972,  206vv;  P. Stuhlmacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments I, Göttingen 1992, 350-352.  
3. Woord en Dienst van 26 oktober 2007.
4. T. Poot, Wakker worden met profeten en apostelen, ’s-Gravenhage 1985, 84-85.
5. James  D.G. Dunn,  The Theology of Paul the Apostle, Edinburgh 1998, 446.
6. F. van der Meer, Augustinus de zielzorger, Utrecht – Brussel 1949, 395-414.
7. Zie bijvoorbeeld  J.P. Versteeg. ‘De doop volgens het Nieuwe Testament’ in  W. van ’t Spijker e.a. (red.) Rondom de Doopvont, Goudriaan 1983, 63v. Versteeg volgt hier H.N. Ridderbos.
8. A. van de Beek, Hier beneden is het niet. Christelijke toekomstverwachting, Zoetermeer, 2005, 54,56.
9. H.F. Kohlbrugge, Twaalf  twaalftallen, dl IX-X, 68
10. A. van de Beek, a.w., 59
11. H. Berkhof, Christelijk geloof, 6e dr. , Nijkerk 1990, 311.
12. O. Noordmans, Verzamelde Werken VI, 119.
13. J. S. Bach, Cantate 37 Wer da gläubet und getauft ist. De tekst is gebaseerd op Marcus 16:16a uit de evangelielezing voor de Hemelvaartsdag.