nr4 • 2008 • Geloof als het geheim van de geschiedenis
mei 2008 (22e jaargang nr.4)
Geloof als het geheim van de geschiedenis
Dr. A. Vos
Mijn ouders en grootouders waren geen historici, maar zij wisten wel dat de kerk het hart van onze cultuur was en zij leefden ook vanuit dat besef. Hun leefwereld en de kerk waren voor hen geloofswerkelijkheid. De leerkrachten van de lagere school vertelden over diezelfde geloofswerkelijkheid in geuren en kleuren, en op vakantie in Rotterdam betoverde mijn neef Gerrit, de geboren schoolmeester, mij met zijn verhalen over de vaderlandse geschiedenis, terwijl de buren, hangend over de schutting, meegenoten.
Uiteraard pelgrimeerden we ook per fiets naar Delft, waar ik mijn vingers nog in het kogelgat van het Prinsenhof kon leggen. Op het Willem van Oranje College hadden we de geschiedenisleraar der geschiedenisleraren: mijnheer Den Braanker. Later besprak hij met zijn vrouw aan de keukentafel van hun boerderij de krant met de bijbel op tafel.
Een zwart gat
De probleemstelling van de redactie ademt een andere sfeer. Zij luistert naar het heden en gaat van de recente canon van de Nederlandse geschiedenis uit. Zij merkt ten opzichte van het thema geloof en geschiedenis een zwart gat op, en inderdaad dwingen de culturele revolutie van de tweede helft van de zestiger jaren van de vorige eeuw en haar gevolgen ons om het gelijk van het christelijke geloof op een nieuwe manier te heroveren.1 Voor mij is het juist de klassieke theologie geweest die mij gigantisch geholpen heeft om de scepsis te overwinnen - de theologie in haar historische gestalte.2 Ook is de gehele geschiedenis van Nederland en Europa me steeds geweldig tot steun geweest.3
De recente secularisatie is één ding, maar de historische rol van het christelijke geloof in de Nederlandse en Europese cultuur is een heel andere zaak. De verwereldlijking van christenen die niet alleen slordig leven, maar ook amper iets van geloof, bijbel en de geschiedenis van de eigen christelijke wereld weten, is weer iets anders. Het is zaak om het goede dat ons gegeven is, niet los te laten. Verwereldlijking van gelovigen is erger dan secularisatie. In deze bijdrage geef ik aandacht aan de fundamentele rol van het christelijke geloof in de Nederlandse en Europese geschiedenis.
Van vooroordeel naar vooroordeel
Wie de Nederlandse en Europese geschiedenis enigszins kent, kan redelijkerwijs niet aan het christelijk geloof voorbijgaan. Men kan het negeren, maar alleen als men zich van den domme houdt. Wie naar ongeloof koers wil zetten, adviseer ik: Zorg ervoor dat je bijna niets weet. Dan is het gemakkelijk om ongelovig te zijn! Het verlichtingsdenken slaat ook de eeuwen van de Reformatie en de middeleeuwen simpelweg over om zijn gelijk te halen. Het verlichtingsdenken heeft de cultuur, inclusief het denken, van vóór de verlichting nooit weerlegd; men is er alleen in geslaagd het te doen vergeten. Het historische beeld van de middeleeuwen, maar ook dat van de zestiende en zeventiende eeuw, staat gewoonlijk bol van vooroordelen, die geen enkele grond in de vakliteratuur vinden. Het denigrerende gebruik van middeleeuws is slechts het topje van ijsberg. Men komt niet verder dan godsdiensttwisten en Galilei. Daarentegen mag duidelijk zijn dat we de laatste twee eeuwen niet kunnen begrijpen als we geen realistisch beeld van de middeleeuwen en van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw hebben. Als ik op het Utrechtse Janskerkhof het standbeeld voor Willibrord voorbijfiets, zet ik mijn pet af: Dank u wel dat u gekomen bent, dominee, want anders zaten we nog in onze hunebedden dood te vriezen!
De logica van de zakdoek
De eenvoudigste manier om de mythe van een Verlichting die de historische rol van het christelijke geloof negeert te ontzenuwen, is uit te gaan van de geschiedenis van onze universiteiten. De universiteit is geen recente uitvinding, zodat we ook hier de logica van de zakdoek moeten volgen. De zakdoek is een belangrijke bondgenoot in het Nederlandse leven van alledag, maar je wordt nog veel dankbaarder voor de zakdoek, als je weet dat hij pas anderhalve eeuw geleden is uitgevonden. Wij leven proper met de zakdoek, maar de Zonnekoning van de zeventiende eeuw had geen zakdoek: hij deed het gewoon in de gordijnen. Bij elk verschijsel waarop je stuit, moet je vragen: Wanneer, waar, waarom, door wie en hoe is dat uitgevonden? Dat moet je niet alleen bij technische uitvindingen vragen, maar ook bij culturele en geestelijke verschijnselen. Dan vraag je dus ook naar het ontstaan van de universiteiten en al die takken van wetenschap die er ontwikkeld zijn.
De universiteit verschijnt omstreeks 1200 op het Europese toneel, maar stoelt zelf weer op de typen scholen die er al vóór 1200 waren: de kathedraalscholen en de kloosterscholen, typen van onderwijs en hoger onderwijs die ook al geen parallel in de oudheid hadden. Het is juist in de kloosterscholen van de tiende eeuw geweest dat men vanuit het bestuderen van de bijbel op jacht naar een nieuwe kwaliteit van denken en academisch onderwijs gegaan is. Fides quarens intellectum. Geloof - in christelijke zin - is op zoek naar inzicht, want juist het geloof geeft te denken.4 Dit verschijnsel zien we alleen bij het christelijke geloof. Religie is niet op zoek naar inzicht. Het is zo. Dan hoef je niet op zoek.
Onderwijs
Vanaf de tiende eeuw bestaat de Europese geschiedenis uit een onophoudelijke golfslag van vernieuwingsbewegingen, die in de Engelstalige wereld tot op de dag van vandaag voortduurt, maar op het continent in de negentiende eeuw is gaan stagneren. Deze golfbeweging zette zich in de tiende eeuw in de monastieke vernieuwing van de benedictijnse gemeenschappen echt door, terwijl ze reeds door het werk van Bonifatius in de achtste eeuw was voorbereid. Zij heeft zich later in vele nieuwe gemeenschappen voortgezet (kleine orden, cisterciënzers en norbertijnen, franciscanen en dominicanen, augustijnen en karmelieten, mystieke bewegingen en de moderne devotie, de Reformatie en de Nadere Reformatie).
Het geloof, zijn groei en vernieuwing staan daarin centraal. Deze positie is instrumenteel weer direct met de bijbel verbonden. Vanaf de tijd van Karel de Grote gaat het verschijnsel bibliotheek een steeds grotere rol spelen. In tegenstelling tot de islamitische recitatiecultuur wordt de christelijke cultuur van het westen een leescultuur, en daarmee een boekcultuur. Het is een handgeschreven wereld. De weg van het begrijpen van het geloof (fides quaerens intellectum) loopt via het begrijpen van de bijbel en deze studie van de bijbel jaagt de kritische en wetenschappelijk passie aan. Hier ligt ook het geheim van de anti-analfabetische inslag van onze cultuur. De verlichte happy few hebben zich nooit het vuur uit de sloffen gelopen om de gewone man en de gewone vrouw een passie voor lezen en schrijven bij te brengen. De kerk heeft ons leren lezen en schrijven en nadenken. Dat hebben we aan de talloze zusters en broeders van de orden, die duizenden scholen gesticht hebben, en aan de talloze priesters en dominees te danken. In Nederland was analfabetisme al in de zeventiende eeuw geen belangrijk obstakel meer, omdat men de bijbel wilde lezen en op geloofsonderricht gericht was.
Geloof en wetenschap: twee handen op één buik
Bijna alle stromingen in onze maatschappij hebben de waardering voor de universiteit gemeenschappelijk. De Nederlandse universiteiten van de zeventiende en achttiende eeuw waren wereldberoemd. Deze wetenschappelijke traditie was ook van meet af aan met de theologische arbeid verbonden - de traditie, die al sinds Leiden (1575) het predikant zijn met de beste wetenschappelijke training en arbeid combineerde. Je ziet dit ook aan de Synode van Dordrecht (1618/19): dit gereformeerde concilie waar kerken van vele landen vertegenwoordigd waren, belichaamde ook de wetenschappelijke traditie van de gereformeerde universiteiten, die toen de crème de la crème van de universitaire wereld waren. De universiteit is echter niet in Nederland uitgevonden. Ook hier is de logica van de zakdoek nodig. Voor het ontstaan van de universiteit moeten we naar omstreeks 1200 teruggaan: Bologna, Parijs en Oxford. De dertiende eeuw is niet alleen de eerste eeuw van de universiteit, maar deze universiteiten waren ook de eerste universiteiten in de geschiedenis van de mensheid.
Vanuit de democratie van het geloof worden opvoeding en onderwijs opgebouwd, maar men wil ook begrijpen wat er staat. Hier is de basis van een educatieve cultuur gelegd, die zich ook in de creatie van nieuwe typen scholen uit: de klooster- en kathedraalscholen en universiteiten. Er is wat afgebouwd, maar daar zijn ook teamvorming en specialisatie uitgevonden. Een geweldige academische cultuur ontvlamt aan de scherpe intellectuele uitdagingen die het christelijke geloof stelt. Het geloof is een geschenk beyond imagination, maar het is complex, en moeilijk te begrijpen. Het staat ook haaks op de Griekse filosofie en het antieke denken. Het zou daardoor verpletterd zijn, als het niet een geheel eigen alternatief had ontwikkeld. Dat is nu inhoudelijk juist het geheim. De theologie wordt opgebouwd en roept zelf weer een nieuwe philosophia christiana in het aanzijn.5 Deze scholastiek methode die een analytische, logische en argumentatieve methode is, zou ons universitair onderwijs en onderzoek tot omstreeks 1800 bepalen. Het wetenschappelijke denken is niet uit de lucht komen vallen. Dat danken we aan de scholastieke methode van de scholen van de elfde en twaalfde eeuw en de universiteit tussen 1200 en 1800. Die methode is uit het samenspel van logica en theologie gegroeid. Deze dynamiek is geheel en al ontvlamd aan het geloof in Jezus Christus die alle dingen nieuw maakt - een geloof dat niet in de zede en de rede van de oudheid was in te passen. Als het jongetje van Bethlehem niet gekomen was, hadden we niet veel te vertellen.
Dit verhaal is voor de gehele cultuur te vertellen. Of het nu Italië is, of Nederland en België, Engeland of Frankrijk, agrarische technologie of logica en wijsbegeerte, schilderkunst, letterkunde of theologie, bij alle ontdekkingen en innovaties blijkt de rol van het geloof beslissend geweest te zijn. Dat brengt ons ook op de relatie van cultuur en godsdienst. Het geloof werd hier niet aan de cultuur toegevoegd. Het christelijke geloof is niet supra cultureel. Er was nog geen schriftelijke cultuur, en wat er was, was voor een groot deel weer door de volksverhuizingen weggevaagd.
Het is niet zomaar dat het christelijke geloof alleen maar wat scherpe kantjes van de Germaanse woestheid en wreedheid afgeslepen heeft, het geloof was zelf de kribbe van onze cultuur. Zonder de komst en de functie van kerk en geloof was Nederland een armzalig gebied van moerassen en bossen gebleven. De Germanen en Romanen hebben niet als Germanen en Romanen wetenschap en cultuur geschapen, maar zij hebben dat als christelijke voorouders gedaan.
Opdracht
De geschiedenis van geloof, kerk en theologie is in het bijzonder in Europa een adembenemend verhaal, maar dat verhaal blijft ongelezen, als men enkele manco's niet wil overwinnen. Het eerste beslissende manco bestaat hierin dat de middeleeuwen simpelweg worden overgeslagen - de benaming middeleeuwen geeft dat al aan. Springt men over de middeleeuwen heen, dan kan men het begrijpen van onze eigen cultuur wel uit het hoofd zetten. Het negeren ervan maakt elk begrip kansloos. De tweede methodische fout bestaat hierin dat de geschiedenis van geloof en spiritualiteit over het hoofd wordt gezien. Juist daar ligt de sleutel voor het begrijpen van de middeleeuwse cultuur en wetenschap.
Ik zette bij onderwijs en wetenschap in, omdat zij zichzelf een slechte dienst bewijzen door de historische rol van het christelijke geloof te negeren, omdat ze dan zichzelf niet meer kunnen begrijpen. Het zal ook duidelijk zijn dat daar niet primaire motief van het christelijke geloof lag. Dat richt zich op Hem met wie het allemaal begon. Bekeer u, want alles is nieuw geworden. We drinken niet water, maar wijn. Door de ethiek van Jezus Christus explodeerde de antieke moraliteit. Wat men goed vond, bleek helemaal niet goed te zijn. Op termijn kwam er een nieuwe rede, maar eerst kwam er een nieuwe zede. Dat riep ook een nieuw sociaal besef op. De individuele barmhartigheid verbreedde zich tot sociale barmhartigheid. Die gehele ontwikkeling is - tot aan de uitvinding van ziekenhuizen en bejaardencentra in Cappadocië, Pontus en Klein-Armenië in de tweede helft van de vierde eeuw toe - in de messiaanse kritiek van het evangelie getoonzet. Het mededogen met de zieke en oude mens en de diaconale zorg ontsproten vooral aan de vernieuwing van het monastieke christendom, maar verbreedden zich door bewegingen als puritanisme, Nadere Reformatie en piëtisme ook in de protestantse volkskerken.
Wanneer we de logica van de zakdoek volgen, geeft ook een gebrekkige canon veel te denken. Als we steeds vragen waarom het gedaan is, hoe uitgevonden, hoe men zo heeft kunnen schrijven, krijgen we antwoorden die een nieuwe fascinatie verdienen. Het geloof blijft op zoek naar inzicht, omdat de Logos vlees geworden is.
Dr. A. Vos is docent dogmatiek aan de Protestantse Theologische Universiteit
Noten:
1. Zie A. Vos, ˋLigt Europa in Holland?,' Kontekstueel 15.4 (2001) 26-35, en idem, ˋDe kerk is te zwak om zich op de wereld te richten,' in K. van der Zwaag (red.), De kerk op weg naar 2000, Leiden 1992, 216-26.
2. Zie A. Vos, ˋIs ˋhet einde van het protestantisme' het einde?,' Beweging 68.2 (zomer 2004) 5-9.
3. Zie A. Vos, ˋOver christelijk geloof en Europa,' Kerk en Theologie 57 (2006) 292-314.
4. Zie Andreas Beck en Henri Veldhuis (red.), Geloof geeft te denken. Opstellen over de theologie van Johannes Duns Scotus, Assen 2005.
5. Zie A. Vos, The Philosophy of John Duns Scotus, Edinburgh UP 2006, waarin het christelijke alternatief over het gehele spectrum van de wijsgerige bezinning uiteengezet wordt.