nr1 • 2006 • De gave van de Geest volgens 1 Korintiërs 12
oktober 2006 (21e jaargang nr. 1)
De gave van de Geest volgens 1 Korintiërs 12
Dr. R. de Reuver
In verschillende kerkelijke discussies of geloofskwesties wordt nogal eens teruggegrepen op het Nieuwe Testament. Zeker bij protestantse gelovigen is dit heel begrijpelijk. Immers ‘alleen de Schrift’ is doorslaggevend. Het bijbelwoord is beslissend en niet wat een gelovige, wie ook, zegt. Zelfs de traditie van de kerk is voor een protestant ondergeschikt aan de tekst van de bijbel. Voor zicht op de gaven van de Geest grijpt menigeen daarom terug op de apostel Paulus, die hier het een en ander over geschreven heeft.
1 Korintiërs 12 is het hoofdstuk dat er al snel wordt bij gepakt. Hoe begrijpelijk dit ook is, bij dit alles kan men gemakkelijk uit de bocht vliegen. Een zorgvuldige omgang met de Schrift is vereist om te horen wat specifieke teksten te zeggen hebben.
Paulus de briefschrijver
De meeste exegeten beschouwen Romeinen, 1 en 2 Korintiërs, Galaten, Filippenzen, 1 Tessalonicenzen en Filemon als authentieke brieven van Paulus. Over de andere bijbelboeken waarin Paulus als auteur wordt genoemd is discussie. Sommige exegeten denken aan een secretaris of leerling die schrijft onder de naam van Paulus. Hoe dit ook precies is geweest, één ding is duidelijk: in het Nieuwe Testament vinden we één soort boeken van Paulus: brieven aan gemeenten en personen. Brieven zijn geen tijdloze verhandelingen, maar een schrijven aan bepaalde geadresseerden in een concrete plaats en tijd. In zijn brieven reageert Paulus op bepaalde situaties. Theologisch is het van belang te beseffen dat de Heilige Geest er niet voor gekozen heeft om naast de evangeliën en de Handelingen der Apostelen een verhandeling van Paulus in de canon op te laten nemen, maar een serie brieven. De inhoud daarvan wordt mede bepaald door de context van de adressanten. Het is toegepaste theologie. Paulus vertolkt zijn theologie in briefvorm, vanuit een hermeneutische omgang van context en boodschap. Geleid door Gods Geest concretiseert hij het evangelie van Jezus Christus, de gekruisigde en opgestane, in wie het eschatologische heil van God verschenen is voor jood en heiden. Met deze brieven wil Paulus de gemeente van Christus opbouwen.
Vanaf het vroegste begin is de christelijke gemeente bedreigd in haar bestaan. Zo ook de gemeente van Korinte. Deze bedreiging kwam niet alleen van buiten af, maar ook van binnenuit door inhoudelijke scheefgroei, rivaliteit, onenigheid en partijschap. In deze geladen context past Paulus zijn theologie in briefvorm toe op de kerkelijke situatie met het oog op de opbouw van de gemeenten.
Dit specifieke karakter van de teksten van Paulus vraagt om een eigen omgang. Zonder een goed begrip van de achtergrond waartegen een brief is geschreven, blijft de betekenis ervan verborgen. Specifieke teksten uit de brieven kunnen daarom niet zomaar worden toegepast op elke kerkelijke situatie. Eerst zal de context van de brief moeten worden verkend, voordat de pointe van de tekst helder wordt. Vervolgens moet worden nagegaan hoe de huidige context zich verhoudt tot die van de brief. Wie dit hermeneutisch ingewikkelde proces niet nauwkeurig volgt, is niet ‘bijbelgetrouw’.
Voor een goed begrip van de gaven van de Geest waarover Paulus in zijn eerste brief aan de gemeente van Korinte schrijft, is het noodzakelijk eerst de situatie van de christelijke gemeente in Korinte in de tweede helft van de eerste eeuw te bezien.
Een gemeente die op scheuren staat
In de eerste eeuw van onze jaartelling groeide Korinte uit tot een belangrijke multiculturele stad. De stad is door niemand minder dan Julius Caesar gesticht als Romeinse kolonie waar vrijgelaten soldaten een nieuw bestaan konden opbouwen. Door de strategische ligging tussen de Egeïsche en Ionische zee bloeide de stad op en werd spoedig de hoofdstad van de Romeinse provincie Achaje. Korinte groeide uit tot een hellenistische smeltkroes van mensen, culturen, filosofieën en godsdiensten.
In deze welvarende stad met zijn multiculturele bevolking en grote sociale en religieuze diversiteit komt Paulus als zendeling in het najaar van het jaar 50 AD. Als Romeins staatsburger vindt hij gemakkelijk aansluiting bij de bevolking van de stad. Volgens Lucas verblijft Paulus anderhalf jaar in Korinte. Verschillende mensen komen tijdens zijn verblijf en na zijn vertrek tot geloof. Mensen uit eenvoudig milieu, maar ook mensen van aanzien; voornamelijk niet-joden, maar ook joden. Al snel weerspiegelt zich binnen de christelijke gemeente de diversiteit van de bevolking.
Doordat er (nog) geen centraal gezag is en men samenkomt in huiskringen, ontstaan er huisgemeenten. Drie jaar na het vertrek van Paulus blijken deze uitgegroeid te zijn tot partijen met een eigen subidentiteit. Voorgangers als Paulus, zijn opvolger Apollos en Petrus zijn partijnamen geworden. Er is zelfs een huisgemeente die zich ‘de partij van Christus’ noemt. Deze steeds sterker wordende partijschap is voor Paulus een belangrijke reden om de eerste brief aan de Korintiërs te schrijven. Onderling verschil van mening is niet erg. Deze ‘partijvorming’ (hairesis) moet er zelfs zijn. Die werkt zuiverend (11:19) en maakt duidelijk dat elke groep en iedere mening binnen de christelijke gemeente slechts een deel van de waarheid verstaat. De waarheid is veel te groot om door één groep, modaliteit of mening gevat te kunnen worden. Maar scheuringen (schismata) mogen er niet zijn (1:10), want die komen door partijschap waarbij de ene groep de andere achterstelt en uitsluit. Exclusiviteit van de eigen groep is de dood in de pot van de christelijke gemeente. De katholiciteit van de kerk verdraagt dit niet.
Deze exclusiviteit heerst in Korinte en de gemeente dreigt hierdoor te scheuren. Dit mag niet, want dan wordt Christus opnieuw verdeeld (1:13). Direct aan het begin van zijn brief roept Paulus de christenen in Korinte dan ook op ‘om eensgezind te zijn, om scheuringen (schismata) te vermijden, om in uw denken en uw overtuiging volkomen één te zijn’ (1:10). Hoewel Paulus alweer enige tijd weg is uit Korinte, er na zijn vertrek een andere geestelijke wind is gaan waaien en zijn gezag is afgenomen, voelt hij zich gedrongen een vermanende brief te sturen. In deze brief stelt hij allerlei kwesties aan de orde vanuit de dwaasheid van het kruis van Christus.
Dwaze wijsheid
De partijschap in Korinte werd gevoed door een hellenistische visie op wijsheid (sofia). Menigeen dacht: hoe dieper de wijsheid, hoe groter het inzicht in geestelijke zaken en hoe hoger men klimt op de geestelijke ladder. Men meende dat deze wijsheid zich vooral uit in het spreken in tongen, in ‘klanktaal’ (NBV). Wie deze wijsheid bezit, zo was de gedachte, die is reeds in het Koninkrijk van God. Voor hem of haar is het eschaton realiteit. Wie de gave van tongen, (nog) niet bezit, telt daarom (nog) niet echt mee, maar bevindt zich nog in het hier en nu en bezit nog weinig geestelijke wijsheid.
Direct in het eerste hoofdstuk van zijn brief polemiseert Paulus tegen deze zienswijze. Tegenover de ‘diepzinnige welsprekendheid’ (1:17), ‘wijsheid van de wijzen’ (1:19) en ‘van de wereld’ (1:20) stelt hij de dwaasheid van zijn verkondiging: ‘een gekruisigde Christus, voor joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas’ (1:23). De wijsheid van de wereld is dwaasheid voor God (3:19), maar de dwaasheid van de gekruisigde Christus is de kracht en wijsheid van God (1:24). Dit zwakke en dwaze van God is sterker en wijzer dan mensen (1:25). Paulus schrijft dat deze wijsheid weet dat het koninkrijk van God nog niet gerealiseerd is. De gemeente verwacht de komst van Christus (4:5). Toch delen gelovigen, joden en niet-joden, nu reeds door de Geest in het in Christus gerealiseerde heil van God. Dit is geen kwestie van hoge spirituele wijsheid of buitensporige pneumatische gaven, maar van lid zijn van het lichaam van Christus. Niet gemeenteleden met zogenaamd diep spiritueel inzicht en hoge geestelijke gaven zijn bepalend voor de christelijke gemeente, maar de gekruisigde Christus. Hij is het fundament van de gemeente (3:11). Wie Hem door de Geest belijdt als Heer (12;3), deelt in Gods eschatologische heil als lid van zijn lichaam.
Een charismatische gemeente
Na allerlei misstanden in de gemeente van Korinte aan de orde gesteld te hebben, wijdt Paulus hoofdstuk 12 van zijn brief aan de ‘uitingen (‘gaven’, NBV) van de Geest’ (pneumatikoon 12:1). – In de tekst is niet helemaal duidelijk of het hier gaat om ‘geestelijke lieden’ of om ‘uitingen van de Geest’. Ook als men kiest voor het neutrum, ‘uitingen van de Geest’, is het duidelijk dat deze zich realiseren in mensen. – Subtiel pakt Paulus dit favoriete woord van de Korintiërs op om het in vers 4 in te wisselen voor ‘genadegaven’ (charismata). - Helaas valt dit woord in de NBV wat weg doordat het wordt vertaald met ‘gaven’. - Dit woord gebruikt Paulus zeventien keer. Hiernaast komt het in het Nieuwe Testament alleen nog voor in 1 Petrus 4:10. Paulus bedoelt met dit woord genade (charis) die God de mens schenkt door zijn Geest in de vorm van een bepaalde gave, tot opbouw van zijn gemeente. Niet de spectaculaire uitingen van de Geest (pneumatikoon) zijn een teken van het reeds delen in het heil van God, maar de verschillende gaven (charismata) die de Geest schenkt aan leden van het lichaam van Christus.
Deze gaven zijn geen eigendom van gelovigen. God zelf is de bron. Hij geeft ze door zijn Geest. Ook het doel van deze gaven is niet op de mens gericht. Door deze gave komt men niet tot hogere spirituele wijsheid waardoor men klimt op de geestelijke ladder. Nee, alle gaven hebben hetzelfde doel: de opbouw van de gemeente van Christus. Geestesgaven verdelen de christelijke gemeente niet, maar versterken de eenheid.
De Geest schenkt vele gaven aan de gemeente en slaat hierbij geen lid van de gemeente over (12:7) . Behoren tot de christelijke gemeente betekent leven van de genade van God in Christus en daarom ook door de Geest delen in de genadegaven van God. In het lichaam kan geen lid gemist worden. Een lichaam dat een lid mist, is gehandicapt. Niet welke gave men bezit is beslissend, maar of men met de ontvangen gave de opbouw van het ene gemeente dient.
Het is dan ook begrijpelijk dat de drie lijsten met gaven van de Geest in het Nieuwe Testament (Rom. 12: 3-8, 1 Kor. 12:4-11 en Ef. 4:11-16) onderling verschillen. In elke situatie maakt de Geest een specifieke toepassing. Juist de diversiteit illustreert de overvloedige rijkdom van Gods genade. De een krijgt bijvoorbeeld de gave van het onderwijzen, een ander de gave van het gastvrouw zijn in de kerk en een derde de gave van het voorlezen bij een ziek gemeentelid.
In de gemeente van Korinte leidden de uitingen van de Geest bijna tot een scheuring van de gemeente. Paulus corrigeert deze spiritualisering van het heil door alle nadruk te leggen op de genade van God, die in specifieke gaven concreet wordt in het leven van gelovigen. Het geeft te denken dat voor God, wiens diepste wijsheid het kruis van Christus is, gaven die wij nauwelijks tellen het zwaarste wegen (12:22-25).
Dr. R, de Reuver is predikant van de Hervormde Gemeente te Boskoop