nr1 • 2006 • Gaaf, maar toch blijven schaven
oktober 2006 (21e jaargang nr. 1)
Gaaf, maar toch blijven schaven
1 Korintiërs 12-14
Drs. L.W. Smelt
Het is boeiend om deze hoofdstukken uit de eerste brief van Paulus aan de gemeente in Korinte in twee nieuwe vertalingen te lezen: de Nieuwe Bijbel Vertaling en de Naardense Bijbel. Ik krijg van deze begaafde gemeente de indruk, dat het dynamisch toegaat in hun samenkomsten. Verder dat de apostel de gemeente echt wat te zeggen heeft, omdat hij in hun huid kruipt. En ten slotte dat Paulus erin slaagt om alles wat de opbouw van de gemeente betreft te laten scharnieren om de liefde.
Er wordt behoorlijk geschaafd aan de charismatische gemeenschap. Wil het gaaf blijven toegaan in een door de Geest begaafde en opgebouwde gemeente, dan moet de schaaf er blijkbaar aan te pas komen.
Verlangen
Het gesprek over de gaven van de Geest is belangrijk vanwege het verlangen dat er achter ligt om iets van God te merken in deze Geestloze tijd. Mij viel op in 1 Korintiërs 12:2 (NBV): Als heidenen waren ze vroeger volledig in de ban van ‘goden die noch taal noch teken geven.’ Stomme dode afgoden laten niets van zich horen en merken. Ze zijn wel meeslepend en verslavend als het gaat om nepextase. De levende God daarentegen geeft gaven aan iedere gedoopte gelovige. Een veelkleurig begaafde gemeente wordt door één en dezelfde Geest opgebouwd tot één gaaf bouwwerk met de bedoeling zo iets van zichzelf te laten merken. Het verlangen naar het ontvangen van de gaven van de Geest is bij christenen verbonden met het verlangen om God als de Levende aan het werk te zien. Blijkens 2:7 (NBV) is de Geest in iedereen ‘zichtbaar aan het werk’, ten bate van de gemeente. Of schuift het accent hier te veel van het horen naar het zien?
Grensoverschrijdend
Vooral de opzienbarende gaven trekken de aandacht en roepen discussie op. Zoals de gave om te genezen, de kracht om wonderen te verrichten, de gave om te profeteren en om in tongen (klanktaal, NBV) te spreken. Als die gaven zich manifesteren in charismatische en pinksterkerken, dan zullen zij God daarvoor danken omdat ze daarin tekenen zien van zijn genadige toewending tot een wereld verloren in schuld. God leeft en dat merken ze, halleluja!
Mijn presbyteriaanse gemeente in Peru was een pinkstermodaliteit rijk, veelal omdat mensen uit een pinksterkerk waren overgekomen. Zij waren de beste evangelisten in onze buurt en zagen de levende God aan het werk. In sommige gebedsdiensten of vastendagen (wanneer we dus langer dan normaal bij elkaar waren; er is een soort warming up nodig) kon het gebeuren dat sommigen in tongen begonnen te spreken of gingen profeteren. Ook tijdens bezoeken in het binnenland werd mij verteld dat juist bij het ontstaan van de protestantse gemeenten de Geest zich op een zichtbare manier had gemanifesteerd. Waar weerstanden waren (protestanten mochten niet eens op een rooms-katholieke begraafplaats begraven worden!) en zijn, breekt de Geest juist heftig door. Waar grenzen overschreden worden naar een ander dorp of een andere stam, is de Geest extra actief. En vooral armen zonder politieke en economische invloed geeft Hij stem en de dienst der genezing brengt dorpsgenoten tot de erkenning dat God in die nieuwe kerk aan het werk is.
Mijn conclusie was dan ook: Laat dat nu het geheim van de Geest zijn, dat juist daar waar het nodig is de dode afgoden worden geconfronteerd met de levende God. Dat daar waar het evangelie onneembare hindernissen over moet (zie ook Hand. 10;18;19), en dat juist daar waar armen en armen van geest weggeduwd worden, de gaven van de Geest worden geschonken en opgemerkt. Mijns inziens zijn dus 12:2 en 12:22-25 de twee brandpunten waar het bij de charismata om draait. En dan gaat het om het ene middelpunt van het eren van de ene God, de ene Christus en de ene Geest.
Toen en nu
Het is nodig in elke fase van de (kerk)geschiedenis deze hoofdstukken opnieuw aan het Woord te laten. Het mag dan niet zo zijn dat ons alleen 14:34 bekend voorkomt of dat 14:39 ons niet uitkomt (zie B.J. van der Graaf in Theologia Reformata, sept. 1997). De beweging van de Geest en het pinkstervuur mag niet te gemakkelijk geblust worden door een beroep op de orde- en rustteksten (14:33.40). Wat er al of niet gebeurt in de gemeente of wat er al of niet volgens ons mag gebeuren, speelt onmiskenbaar altijd mee bij ons lezen en exegetiseren van deze hoofdstukken (zie J. Reiling in Kerk en Theologie, okt.1996). Toch mag deze bril niet zó onze blik bepalen, dat we de Geest geen verrassingen meer toestaan. Het nuchtere Hollandse verstand kan beschaamd worden door de arme en allochtone pinksterkerken. Lukt het de kerken, die tegen klanktaal zijn of niet jagen naar het profeteren wél om ongelovigen te ontmaskeren en zo tot de belijdenis te brengen, dat God in ons midden is (14:25)? Raakt God ons sowieso nog wel?
Nadruk op de gaven van de Geest - en dan vooral op de opzienbarende - moet niet dwangmatig worden. We weten niet precies hoe het vroeger in Korinte was, dus kunnen we ook niet duidelijk weten hoe het nu moet toegaan. Wél mag er verlangen zijn dat ook buitenstaanders opmerken dat de levende God in ons midden is. De kerken met een stabiele ambtelijke structuur kunnen zich terecht beroepen op 12:28-31. Met wijsheid leiding geven en goed bijbels onderwijs geven is belangrijker voor de gemeenteopbouw dan spectaculaire uitingen van de Geest. Maar, o wee, als de nadruk op orde angstige en duffe rust roest wordt en wanneer de dorst naar de levende God niet wordt geuit en gelest. Wanneer alleen maar de schaaf van de kritiek wordt gehanteerd en een beschaafd protestantisme wordt gepropageerd, houden we niet zomaar vanzelfsprekend een gave begaafde gemeente in stand. Waar geestesgaven worden gedegradeerd tot ‘startversterkers’ wordt miskend dat nieuw opstarten telkens weer nodig is.
Complicaties en gebed
Waar in een emotiecultuur veel nadruk wordt gelegd op opzienbare geestesgaven liggen wel veel gevaarlijke complicaties op de loer. Als het dan ook nog aan gezaghebbend geestelijk leiderschap ontbreekt, treedt spoedig verwarring op tussen de Geest met een hoofdletter en de menselijke geest. A. van Brummelen zei het in een artikel in De Waarheidsvriend over ‘Profetie en toetsing’ zo: ‘Wij mensen zijn in het geestelijke nooit zo muurvast en zo kaarsrecht. Gaat in het geestelijke doorgaans nogal wat wiebelend toe. Er komt soms een vreemde scheut van ons karakter door en vervolgens weer een eigenaardige trilling vanwege ons gevoel.Wanneer wij onszelf een weinig kennen, ervaren wij dat. Het geloofsleven, dat gewekt wordt door de Heilige Geest sluit het klein menselijke niet uit, maar in… Men gaapt kometen aan, die toch gewoonlijk maar kort schitteren, maar sterren ziet men niet.’
Maar nogmaals: angst voor de valkuilen en aberraties mag het verlangen naar voortdurende verdieping en verbreding van ons bevindelijk geloofsleven niet smoren. De schaaf staat ten dienste van gaaf. Kom, Heilige Geest, wek vaker in ons het verlangen dat de levende God zich laat kennen. Getuig met onze geest, dat we kinderen Gods mogen zijn (Rom. 8:16) en zucht in ons met onuitsprekelijke zuchtingen (Rom. 8:26). Totdat we geheel gaaf, ‘tamim’, zonder vlek of rimpel in Uw koninkrijk zullen zijn, waar iedere tong belijdt dat Jezus Heer is.
Drs. L.W. Smelt is predikant van de Hervormde gemeente te De Bilt