nr4 • 2006 • Seksualiteit en moraliteit
april 2006 (20e jaargang nr. 4)
Seksualiteit en moraliteit
Prof. dr. H.W. de Knijff
De seksuele 'emancipatie' is een van de diepst ingrijpende mentale en maatschappelijke verschijnselen van de twintigste eeuw en geen enkel volksdeel kan zich aan de invloed daarvan onttrekken. Hoe men dit verschijnsel ook waardeert, één ding is duidelijk: onze maatschappij is inzake haar seksuele gewoonten en moraal de laatste vijftig jaar radicaal veranderd. Zoiets komt niet uit de lucht vallen.
Ongetwijfeld is de rigide moraal van de negentiende eeuw een van de hoofdoorzaken - dat is niet zozeer het christendom, maar veeleer het victorianisme.1 De daarin gepraktiseerde radicale onderdrukking en taboeïsering van de seksualiteit is ook in hoge mate debet aan het eenzijdig doorschieten van de emancipatie in onze eeuw, en men kan zelfs de vraag stellen, of deze naar de oorspronkelijke bedoeling niet mislukt is. Want deze 'bevrijding' was noodzakelijk, maar is kennelijk - de uitwassen zijn zo evident, dat ik mij het noemen van voorbeelden kan besparen - ten offer gevallen aan een verkeerde opvatting van vrijheid. Wat daardoor verdween, was het verband van de seksualiteit met het totale menszijn, en daarmee met de seksualiteit als moreel gegeven. Men heeft het van de daken gepredikt: de seksualiteit is niets moreels, evenmin als eten, drinken en slapen; het is gewoon een - ook in de dierenwereld aanwezige - vitale basisbehoefte. Door deze opvatting is onze maatschappij haar gevoel voor de humane en morele rijkdom van het geslachtsleven, voor de geslachtelijkheid als expressie van het totale mens zijn, kwijtgeraakt. In plaats van de gepredikte bevrijding ontstonden nieuwe vormen van slavernij en ondanks de bepleite rijkdom aan variaties werd de seksualiteit buitengewoon eentonig.
Het veranderde levenspatroon
Wat is er zo radicaal veranderd?
1. In godsdienstig-moreel opzicht valt op, dat de autonomie van het individu een alles beheersende plaats heeft gekregen. Alle heteronomie staat onder zware druk, veel van de 'klassieke' vormen ervan zijn uitgehold of verdwenen: het geloof in een persoonlijk God, de geldigheid van het goddelijk gebod en van moreel-maatschappelijke instituties als overheid en huwelijk, het gezag van de opvoeder en van algemeen aanvaarde kennis, enzovoorts. Wat reeds vroeg (in eerste instantie welgezinde) critici van de Franse Revolutie (bijv. F. Schiller) waarnamen, is waar gebleken: de mens kan de vrijheid niet aan, hij barbariseert. In veel opzichten betekent dit, dat hij ten prooi valt aan anonieme krachten, die hij nauwelijks weet te benoemen, laat staan beheersen.
2. Deze opvatting krijgt psychologisch en seksuologisch steun vanuit de (veelal gepopulariseerde) wetenschap. Informatie over de verbreiding van wat eerder als anomalie werd versleten, kennis van de in veel opzichten treurige staat van de huwelijksseksualiteit, medische voorlichting en middelen (de pil) veranderen het beeld van de seksualiteit grondig: zij wordt 'seks', een biologische behoefte en daarmee een marktartikel. Het goede in deze kennistoename is, dat de seksualiteit als elementaire levensfactor wordt erkend en als expressie van persoonlijk menszijn ruimte krijgt. Maar deze dreigt zij weer te verspelen, omdat zij vooral zichzelf en niet het totale menszijn uitdrukt: bevrijding van de seksualiteit is nog geen bevrijding van de mens! Daardoor wordt het uiterst lastig, haar grenzen te bepalen en haar in te kaderen in het moreel-personale leven.
3. Maatschappelijk gezien krijgt het instituut van het huwelijk een geheel andere betekenis. Als instituut heeft het alle bovenindividuele inhoud verloren. Dat het iets met God of zelfs met het morele verband van een aan humane waarden gebonden mensengemeenschap te maken heeft, wordt wijd en zijd niet meer beseft. Het is dan ook niet in de eerste plaats een maatschappelijk instituut meer, maar een opzegbare contractuele regeling van een door iedereen op zijne wijs ingevulde seksuele relatie.
Seksualiteit thans en voorheen
'Relatie' is thans de term geworden voor wat vroeger huwelijk heette. Zelfs de overheid vraagt op invulbiljetten: partner in plaats van echtgenoot. In het spraakgebruik hanteert men 'vriend' of 'vriendin'. Allemaal mooie woorden, maar iets anders dan echtgenoot. De inhoudelijke motivatie voor het aangaan van een seksuele relatie is in hoge mate door de seksuele component bepaald. Het verschil met vroeger is opmerkelijk. In negentiende-eeuwse romans valt op, dat men veel langer 'om elkaar heen draait', voordat men kiest. Men heeft een wensbeeld van mannelijkheid of vrouwelijkheid en men toetst dat, bewust en onbewust. Natuurlijk is ook dat seksuele toenadering, alleen: hier is sprake van een veel wijder begrip van seksualiteit. Men heeft een veel sterker besef, wat het huwelijk als verbintenis voor het leven inhoudt en men zoekt naar de betekenis, die de totale persoon van de ander voor jou hebben kan.
Het huwelijksideaal van de negentiende eeuw is in hoge mate beïnvloed door de Romantiek. Daarin wordt de ontmoeting tussen de geslachten sterk bepaald door een leef- en ervaringswereld van geïdealiseerde vrouwelijkheid en mannelijkheid. Men bevindt zich in een verfijnd, alles doordringend erotisch fluïdum, men heeft vaak zielsverwantschappen met meerdere partners (Schleiermacher beminde de vrouw van zijn vriend, Schiller twee zusters - alles in eer en deugd). Het romantische ideaal heeft in maatschappelijk opzicht een sterk vertragende (de verloving!) en daarmee expressie verhogende werking, maar het is door zijn eenzijdige idealisering niet zonder gevaren en schaduwzijden. Daar komt bij, dat het huwelijk in tal van kringen vaak opgelegd werd, doorgaans ten koste van de in hoge mate rechteloze vrouw. In dat geval is van geleidelijke toenadering weinig sprake en de negentiende eeuw laat drama's van mislukte huwelijken zien. Er blijft ook een omvangrijke onderwereld van prostitutie bestaan. Maar in het algemeen heeft men op het punt van de huwelijkskeuze toch een veel sterker beeld van de rijkdom van het andere wezen, dat in zijn uniciteit als geschenk wordt gezocht. Ik denk, dat de kans voor de gemiddelde mens om duurzaam gelukkig te worden toch in de 'oude bedeling' groter was dan heden ten dage.
Wat er in de seksuele emancipatie is gebeurd, kan men - ietwat schematisch - aanduiden met een veranderde nadruk in de spanningsverhouding tussen lichaam en geest: in de negentiende eeuw lag het accent op het geestelijke, in onze eeuw op het lichamelijke. Beide opvattingen doen geen recht aan het menszijn als bezielde lichamelijkheid, als eenheid(!) waarin de geest als leidend beginsel zich uitdrukt door middel van het lichaam als orgaan.
In de 'oude' vorm is de geest eenzijdig bepalend: men kiest weliswaar voor de ander als persoon, men kiest ook voor de gezamenlijke seksualiteit, maar tegelijkertijd weet men daarmee geen raad. Zij wordt vooral gezien als lichamelijke drift en het is dit driftkarakter, dat sinds oude tijden de seksualiteit doet zien als een demonische wereld vol gevaren en als een oorzaak van veel menselijke verloedering. Zij heeft als het ware zoveel eigen gewicht, dat van de organische expressie van de mens als persoon weinig over dreigt te blijven. Dit bewustzijn van de gevaren leidt tot de genoemde fatale reactie: de seksualiteit wordt onderdrukt, verzwegen, uit de openbaarheid gebannen. Freud heeft laten zien waartoe dat leidde en de seksuele emancipatie heeft terecht korte metten gemaakt met deze antropologische dwaalweg.
De tweede - hedendaagse, niet minder eenzijdige - vorm is een soort wraak op de voorafgaande. Nu verovert het lichaam zijn rechten terug. De seksualiteit wordt een zaak van de zinnen. Het verleden heette lustonderdrukkend te zijn, thans wordt het lichamelijke genot het dirigerend gezichtspunt. Seksualiteit wordt tot zelfstandige werkelijkheid, een vrucht van 'esthetisch' en niet van 'moreel' vermogen. Als werkelijkheid staat zij buiten de moraal, zij is iets onschuldigs. Waar zij onder een morele beoordeling valt, heeft deze haar grond - als bij incest - in een bijkomende schending van de vrijheid van de persoon, niet in de seksualiteit zelf. Het is geen wonder, dat wij in plaats van over seksualiteit over 'seks' spreken: voorheen het duidelijke gegeven van de al of niet voltrokken 'geslachtsgemeenschap', thans een wijdvertakte, gevarieerde bezigheid met vele overgangen tussen wel en niet, gezamenlijk of alleen, virtueel of echt. Het is daarmee ook een soort artikel geworden.
Seksualiteit als persoonsexpressie
Wat is er mis met deze 'bevrijding'? Dit, dat het persoonsverband van de geslachtelijkheid is losgelaten. Anders gezegd: dat haar moreel karakter wordt ontkend. Seksualiteit is echter een moreel gegeven, misschien zelfs bij uitstek, omdat zij een van de allereerste factoren is van onze menselijkheid, van onze menswording in de breedste zin van het woord. Door haar leren wij leven, liefhebben, verantwoordelijkheid, trouw, medemenselijkheid enzovoorts; door haar worden wij voluit persoon.2 Inderdaad: het huwelijk als leerschool des levens! Het gaat dus om veel meer dan een beetje 'moraal', en al helemaal niet om 'moralisme'.
De moderne seksualiteit lijdt dus schade door haar isolering. Dat valt te demonstreren, ten eerste in de algemene beleving aan de beperking tot het lust- of genotsaspect, en ten tweede in de seksuologie als beperking tot een biologische drift.
De beperking tot het lustaspect veroorzaakt wat ik de paradox van alle genotbeleving zou willen noemen. Deze paradox houdt in, dat lichamelijke genieting nooit 'selfsufficient' is; zij wil altijd verder, intenser. 'Denn alle Lust will Ewigkeit' (Nietzsche). Of nog sterker, met de volksmond: 'het bezit van de zaak, is het einde van het vermaak.' Isoleert men de lust als uitsluitende inhoud van de seksuele beleving, dan veroordeelt men zichzelf tot een jacht op telkens intenser, excentrieker en, in feite, ook steeds banaler ervaringen. Het einde is de leegte en de onmenselijkheid, zoals men die in vele levens (en op het scherm en in de literatuur) kan waarnemen. De buitenmorele on-schuld van de moderne Casanova's blijkt een horrorwereld a là Hieronymus Bosch te zijn.
Helaas doet de wetenschap het veelal niet beter. In de loffelijke poging de seksualiteit haar antropologisch en psychologisch recht terug te geven, gaat zij doorgaans uit van de seksualiteit als vitale drift, die eigen is aan onze biologische natuur. Onze psychologische en morele opgave bestaat dan daarin deze basale driftmatige natuur te vermenselijken. Deze vermenselijking blijft het karakter houden van een arrangement, want het dier in ons te temmen - dat valt niet mee. Men doet er daarom wijs aan, in veel gevallen een oogje dicht te doen (zolang het geen kwaad kan). De antropologische fout in deze redenering komt voort uit het feit, dat men de menselijke seksualiteit alleen kan begrijpen, als men haar van meet af aan als menselijke, dat wil zeggen geheel eigensoortige seksualiteit beschouwt (zie boven). Bij geen enkele diersoort is de seksualiteit de expressie van zijn historisch gearticuleerd wezen, het beslissende aspect van de ontmoeting ontbreekt. Voor de gangbare wetenschappelijke zienswijze geldt: zo begonnen, komt men nooit bij de menselijke seksualiteit uit.
In overeenstemming met dit inzicht formuleerde de kritische rooms-katholieke Duitse psychiater Ernst Michel midden in de emancipatieperiode de seksualiteit als ervaring van het totale menszijn; met zijn term: als 'gemeenschap des lichaams'. Hij zegt: '(Men) begrijpt het geslachtelijke volstrekt verkeerd, wanneer men… van de zgn. individuele geslachtsdrift uitgaat, die de enkeling ertoe zou brengen om een passende partner te zoeken, met wie men dan ieder van zijn kant de geslachtsgemeenschap inging. Maar het geslachtelijke en de betrekkingen tussen de geslachten zijn niet afhankelijk van de individuele geslachtsdrift en kunnen daaruit niet verklaard worden; het is juist andersom: de geslachtsdrift krijgt zin binnen de werkelijkheid van het geslachtsverband, dat hem te boven gaat. Het geslachtelijke is namelijk geen zelfstandige kracht, aanleg, of eigenschap van het individu, maar een energie, die in werking treedt en opbloeit tussen twee mensen, in hun ontmoeting en die tussen hen zijn levensdraden weeft… Het gaat hier om gemeenschap des lichaams, niet om gemeenschap van een paar lichamen.' 3 Michel verstaat onder seksualiteit het geheel van alle expressieve betrekkingen tussen de partners, het totaal van hun seksueel bepaalde menswording, hun gezamenlijke belevingen, de ganse wederzijdse 'taal' en gedeelde historie. Maar ook verzorging en onthouding (bij ziekte, ouderdom, afwezigheid enz.) zijn uitingen van seksualiteit in deze brede betekenis. In zekere zin kan men dit een panseksualisering van het bestaan noemen, alleen wordt deze totalisering niet bepaald door het geïsoleerde gegeven van de 'seks', maar door de in de persoon wortelende keuze voor het volledig en duurzaam in de geslachtelijkheid gegronde samenzijn met deze ander.
De seksuele relatie vandaag
Nu zal men misschien opmerken, dat bovengenoemd beeld van 'geïsoleerde' seksualiteit eenzijdig is en dat het het wezenlijke van het menselijk verlangen niet raakt. Want ten diepste zoeken ook heden ten dage de meeste mensen, ook op hun seksuele zwerftochten, niet de seksualiteit als zodanig, maar bevrijding van hun eenzaamheid. Het gaat toch bijvoorbeeld in de meeste echtscheidingen niet in de eerste plaats om onbevredigde seks, maar om elementaire relationele problemen, om schipbreuken in de persoonsontmoeting. Dat is natuurlijk juist. En het vormt uiteraard een (moeilijk) hoofdstuk apart. Maar hiernaast hebben wij in het huidige seksuele panorama te maken met een (uiterst) publiek totaalbeeld van de genoemde geïsoleerde seksualiteit, de waargenomen en penetrant aanwezige uitwendige 'voorzijde' ervan. Die is als primaire leefwereld uiteraard wel in hoge mate begripsbepalend en oefent daardoor een onmiskenbare invloed uit op relationele keuzen, ook al is zij niet allesbepalend.
Men neme als voorbeeld uit de film de blik-op-afstand, voorafgaande aan een ontmoeting. Deze blik suggereert in de moderne film bijna altijd een, meestal spoedig volgende en doorgaans heftige, seksuele ontmoeting. De beleving van 'dit is het' is geheel beperkt tot de lichamelijke lustontmoeting. Zij kan weliswaar de suggestie inhouden van een aankomende verliefdheid. Maar daarvan geldt hetzelfde: de verliefdheid wordt in hoge mate lichamelijk beleefd en is doorgaans van beperkte duur. In oudere films is deze blik-op-afstand veel geheimzinniger, in feite veel 'erotischer' (indien men althans erotiek als cultureel gevormde expressieve 'taal' opvat), het oog 'ziet' veel meer dan een lustobject, veeleer appelleert het geziene aan diepere gevoelens van mogelijk geluk en duurzaam samenzijn. De oudere film besteedt dan ook aanmerkelijk meer tijd aan de weg naar vereniging dan de moderne; en in het reële leven was dat niet anders. De klassieke verliefdheid kent vele, vaak kostbare, momenten van retardatie en wordt gekenmerkt door een breed gevarieerd en zich ontwikkelend gevoelspatroon. Ook de kus wordt in de film anders uitgebeeld dan vroeger. Kon men destijds nog wel een studie maken van de vele variaties daarvan, zo lijkt thans alleen die variant overgebleven, waarbij de minnenden elkaar lijken te willen opvreten.
Ik zou mij deze wat bloemrijke peroratie kunnen besparen, als zij niet zo duidelijk een signaal afgaf voor de gevaren die de relationele ontmoeting vandaag de dag loopt. Zij getuigt door genoemde vereenzijdiging reeds op zichzelf van een buitengewoon armetierige seksualiteitsbeleving. Maar het ernstigst is de uitholling van het besef, dat het aangaan van een seksuele relatie een overwogen beslissing vereist en dat daarvoor een weg is te gaan. In veel gevallen leidt thans het genoemde instant procédé tot een relatie of zelfs huwelijk en fungeert het als 'leitbild' voor het beginnen daarvan. En met deze vaststelling zitten we dan volop in de veelal treurige werkelijkheid van aangegane en weer opgegeven relaties, desillusies en menigmaal verschrikkelijke scheidingsgevechten. Ik zei in het begin, dat ik de gelukskans in de Victoriaanse orde hoger inschatte dan in de huidige tijd. Dat te zeggen is gewaagd, want ook aan het klassieke erotische programma (zoals dat zichtbaar wordt in de klassieke verliefdheid) kleven vele gevaren van onmin en desillusie (ook al behoudt de seksualiteit hier een veel grotere waardigheid). Ook in deze context blijven zelfkennis en inzicht in de menselijke natuur, maatschappelijke ondersteuning en een zekere natuurlijke wijsheid onmisbaar, maar zij vonden in ieder geval een algemeen aanvaarde erkenning. Dat laatste is in onze geïndividualiseerde seksuele wereld maar in zeer beperkte mate het geval.
Conclusies
Het zal kerk en theologie niet misstaan, als zij opkomt voor de seksualiteit als expressie van het totale menszijn en daarmee als moreel gegeven. Hierin is ook de christelijke ethiek, onder de indruk van het emancipatiestreven, niet altijd even duidelijk geweest. Het is niet zonder ironie, vast te stellen, dat de kerk in deze verdediging niet alleen opkomt voor het huwelijk, maar niet het minst ook voor de seksualiteit zelf als bron van levensvreugde en als wereld van humane schoonheid. Voor de kerkelijke praktijk geldt, dat kennis en inzicht in Gods bedoelingen en in de menselijke natuur door prediking en catechese kunnen worden bevorderd. Catechese (ook huwelijkscatechese) lijkt mij nog altijd een niet te onderschatten middel. De situatie van de puber, onder de verlokking van de disco en op school onder de druk van gepropageerde vroegtijdige seksuele ervaringen, is niet eenvoudig. Men zou hun zo graag de ouderwetse jeugdverliefdheid gunnen.
Verzet heeft ook in kerkelijke kringen het voorheen als schande beschouwde samenwonen (bijv. van de eigen kinderen) opgeroepen. Het lijkt mij niet verstandig, gezien de maatschappelijke en psychologische omstandigheden, hiertegen een oorlog te beginnen. Er zou al veel gewonnen zijn, als men zich de elementair personale aard van de seksualiteit als relatie tussen personen en als vrucht van een weloverwogen keuze bewust wil maken. Dat dit veelal het geval is, blijkt uit het feit, dat op het samenwonen dikwijls een huwelijk volgt. Ook het samenwonen dient dus met de maatstaf van het huwelijk, dat wil zeggen met zijn elementair karakter als exclusief, totaal en duurzaam verbond te worden gemeten. Mislukkingen en desillusies zijn, met name in jonge en onervaren levens, niet uit te sluiten. Maar wij leven niet onder de Wet, maar onder het Evangelie.
Noten:
1. In zijn Geschiedenis van het seksuele probleem (1968) toonde J.W.M. van Ussel dat de 'verpreutsing van het westen' zijn wortels vooral had in de pedagogiek en gezondheidsleer van de Verlichting.
2. Men moet ook over het voortbrengen van nageslacht niet gering denken, alsof het een niet-wezenlijke bijomstigheid van de seksualiteit zou zijn; het is een van de meest primaire beoefeningen van verantwoordelijkheid. Hans Jonas spreekt in zijn Das Prinzip Verantwortung, Versuch einer Ethik für die technologische Zivilisation (1979) van het kind als 'Urgegenstand der Verantwortung' (p. 234vv).
3. Vgl. E. Michel, Het huwelijk, Een antthropologie van het geslachtelijk samenzijn (1955), p. 24v.
Prof. dr. H.W. de Knijff is emeritus kerkelijk hoogleraar (PKN)