nr4 • 2007 • Kroniek
april 2007 (21e jaargang nr. 4)
Kroniek
Drs. P.J. Verhagen
Ik wil deze keer een paar observaties aan de lezer voorleggen: uit het kerkelijk leven, de kerkelijke praktijk van alledag. Dingen waarover ik me verbaas, die ik niet begrijp, waaraan ik me soms erger. Ik kan me voorstellen dat menigeen zich erover verbaast dat iemand zich over dergelijke dingen druk kan maken. Maar dat is wat mij betreft geen reden om het dan maar niet aan te kaarten. Omdat de lezer elders kan vinden waar ik woon, kan ik niet voorkomen dat de suggestie gewekt wordt dat een en ander zich in die contreien afspeelt. Ik doe geen moeite dat tegen te gaan. Het is niet mijn bedoeling wie of wat dan ook tekort te doen, maar het is niet altijd even leuk. Ik vertel wat ik zie, en heb mijn vragen.
SoW-diensten
Er bestaan, geloof het of niet, nog Samen op Weg-diensten. Ik zou verwachten dat de naam, want dat is waarover ik struikel, veranderd zou zijn in PKN-diensten. In wat ik meemaak, gaat het om middag- of avonddiensten, die de voormalige hervormden en gereformeerde samen houden, terwijl ze ’s ochtends hun eigen samenkomst hebben. Het is dikwijls de enig overgebleven middag/avonddienst, die voor meerdere wijkgemeenten wordt aangeboden om zodoende die tweede dienst nog te handhaven. Gezien het beperkte aantal mensen dat zo’n dienst bezoekt, en de door mij hoog ingeschatte gemiddelde leeftijd, houd ik er ernstig rekening mee dat veel van die diensten zullen verdwijnen, tenzij de toenemende vergrijzing het aantal op peil zal weten te houden. Maar dat is de vraag, want die generatie of de daarop volgende verliet juist de kerk. En de transformatie van religie en spiritualiteit die gaande is, brengt mensen niet direct terug naar een kerk. Het zijn trouwens ook geen diensten die specifiek aangeboden worden voor senioren, zoals ze er zijn voor jongeren. Dat zou volgens mij nog een optie zijn. Maar dat zou dan daadwerkelijk vorm en inhoud moeten krijgen; dat laatste kan ik er niet aan afzien.
Waarom heten deze diensten nog SoW-dienst? Toen ik dat vroeg aan een ‘preekbeurtenregelaar’, die mij uitnodigde om in zo’n dienst voor te gaan, zei hij dat ze er nog niet aan toe waren het een PKN-dienst te noemen, ondanks het feit dat alle deelnemende wijkgemeenten tot de PKN behoren.‘Het ligt te gevoelig’. Het spijt me, maar daar snap ik niets van. Ik vroeg het dus aan de gemeente, die bewuste avond. ‘Waarom noemt u deze dienst een SoW-dienst, waarom niet een PKN-dienst? Ze zeggen me dat het gevoelig ligt, maar wat doet er dan meer pijn als het PKN-dienst gaat heten? Wanneer denkt u er aan toe te zijn? En wat is daar dan voor nodig? Laten we ons geloof belijden met enkele woorden uit een Luthers belijdenisgeschrift, want de evangelisch-luthersen vormen ook met ons, en wij met hen, de PKN.’ Aldus gedaan.
Met elkaar verkeren
Nu vinden sommige lezers dit wellicht plagerig van mij. Maar ik bedoel het toch uiterst serieus. Wat leren mensen op deze wijze over hoe het is om vanuit onderscheiden tradities met elkaar te verkeren onder het ene dak van het huis van God? Ik zou denken en verwachten dat wij als gelovige mensen dat niet uit de weg gaan, en die ervaring ook weten in te zetten ten dienste van de samenleving in kleiner en groter verband. Onze ervaring is immers dat wij binnen de gemeente een gemeenschap vormen van mensen die elkaar niet gekozen hebben, maar vanuit dezelfde inspiratiebron met elkaar optrekken met de verschillen die er nu eenmaal zijn. Behalve dat wij daar zelf in kunnen groeien, kan de samenleving daarvan leren, indien wij bereid zijn dat in praktijk te brengen. Of ben ik nu vreselijk naïef? Is het dan toch waar dat godsdienst dat nu juist niet kan, omdat godsdienst vroeg of laat altijd grenzen trekt en sluit, waarachter mensen zich terugtrekken, alleen geschikt voor gelijkgezinden dus? In het recent verschenen rapport van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, ‘Geloven in het publieke domein’ (www.wrr.nl, een must voor theologen) wordt dat onder meer door prof. Wils (hoogleraar theologische ethiek, Nijmegen) inzichtelijk gemaakt. Niet de heelheid waarover ze het in de kerk graag hebben, maar de verdeeldheid en het conflict staan centraal. Godsdienstige standpunten werken juist conserverend. Hij citeert Simon Peres: ‘Waar religie begint, helpt een compromis niet. Waar heiligheid begint, eindigt de rede’. Anderen hebben laten zien dat in alle wereldreligies een apocalyptisch denken groeit, dat onder andere gepaard gaat met intolerantie en zondebokdenken. Compromissen sluiten is onmogelijk, terwijl dat in een democratische samenleving onontbeerlijk is. Maar absolute waarheden zijn nu eenmaal onbetwistbaar. Je komt dus nooit tot een vorm van inclusieve democratie met godsdienst, want dat verdraagt elkaar niet. Godsdienst gaat nu eenmaal gepaard met een beperkt religieus inlevingsvermogen. Dat is in een paar zinnen een schokkend beeld, dat toch haaks staat op wat het Evangelie probeert te tekenen in het leven van Christus Jezus. De praktijk lijkt het echter te bevestigen. Misschien dat theologen er conceptueel met betrekking tot godsdienst nog wel uit kunnen komen, ik bedoel dat het misschien toch zo bar niet is, maar de dagelijkse werkelijkheid doet erger vermoeden. Ik vind het dus ronduit gebrekkig dat die SoW-diensten in dit opzicht niks om het lijf hebben. Het is voor een paar die nog hechten aan een tweede dienst, een interne kwestie. Maar dat we ‘gedrieën’ iets hebben te ontdekken en leren?
Religieuze participatie
Ik vond het geweldig dat de paus zijn schoenen uit deed om te kunnen bidden in die prachtige blauwe moskee. Zo doe je dat als je op elkaars heilige plaatsen bent. Maar er zijn grenzen aan de religieuze participatie. Een tijdje terug maakte ik een afscheidsdienst mee in verband met een overlijden. De dienst bleek ingericht met gebruikmaking van boeddhistische teksten en rituelen. Ik had het kunnen weten, want ik had de overledene vrij goed gekend, maar ik was er niet op verdacht geweest. Op een gegeven moment werden de aanwezigen uitgenodigd om een kaarsje aan te steken, ik ben eerlijk gezegd kwijt met welke woorden dat werd ingeleid of van betekenis werd voorzien. Maar ik deed niet mee. Waarom dan niet?
Nu herinner ik me van een evangelische voorganger, dat hij zijn gehoor voorhield naar aanleiding van de kwestie dat Naäman een hand aarde meeneemt en niet zal kunnen voorkomen, dat hij voor Rimmon moet buigen en van Elisa de zegen mee krijgt. Hij wist het mooi voor te stellen: de evangelischen zouden moord en brand roepen en zeggen: niet doen Naäman, dat is occult. De orthodoxen zouden zeggen: niet doen, want dat gaat in tegen het eerste gebod zoals de catechismus ons leert. Maar feit is dat Elia hem zijn zegen meegeeft en er geen woord van zegt. Met andere woorden: ik had geen enkele aanvechting om me uit deze religieuze plechtigheid terug te trekken vanwege vermeende occulte zaken of gebodsovertredingen, maar met het kaarsje branden kon ik niets en ik bleef zitten. Het was voor mij geen wijze van herinneren of in herinnering voort doen bestaan, of wat ook. Ik heb niets met kaarsjes branden voor overledenen, ik hoef er ook niet aan mee te doen, zonder dat ik me hoef te distantiëren van zovelen voor wie dat veel betekent; daar krijg ik om zo te zeggen ‘niks’ van.
Ik heb trouwens niets tegen brandende kaarsen. Ik snap ook helemaal niet waarom in de gemeenten waar ik veelal kom er geen brandende (paas)kaars staat, of als er een kaars staat, dat deze niet brandt. Het gaat toch om één van de (voor mij) fraaiste christelijke symbolen, dat ook veel verder reikt dan de talloze kaarsjes met Kerst. Laatst bracht ik het symbool ter sprake in een preek. Ik vergeleek naar aanleiding van Johannes 15 het leven van de vrienden van Jezus, die zijn gebod van de liefde doen, met dat van brandende kaarsen. Hoe dan? Wat doet een kaars anders dan zichzelf helemaal weggeven aan het licht en de warmte van Christus, zo ook zijn vrienden. Die geven zich geheel, onvoorwaardelijk en onbaatzuchtig aan de liefde van Christus, omdat ze vrienden van Hem zijn. Dat bedoel ik met dat ‘met elkaar verkeren’, zoals we dat in de christelijke gemeente leren, niet slechts voor onszelf, maar als vrienden van Jezus, Die ons zijn vrienden maakt (herscheppend, een make-over), zodat wij ook vrienden maken (missionair)! Na afloop zijn de broeders dan wel zo spontaan en ook vrij om te zeggen: ‘De volgende keer dat u komt steken we de kaars(en) aan’, en dan lachen we vrolijk. Zo eenvoudig is het dus?
De Heer is geweken
Ik maakte laatst zo’n SoW-dienst mee. Het zag er precies zo uit als ik hierboven aangaf. Ik vertel het om even het soort onderwijs te typeren. Het ging over Simson en Delila (Richt. 16). Op een gegeven moment kwam dat woord uit vers 20 aan bod, dat Simson nog niet wist dat de Heer van hem geweken was. En ja hoor, de voorganger betrok het op ons bezig zijn en de mogelijkheid dat we als kerk niet weten dat de Heer al van ons geweken is. Nou zal je het hebben, dacht ik. Wij zitten hier in een SoW-dienst en we hebben niet in de gaten wat er aan de hand is of wat ons werkelijk te doen staat. Ik had in de zondagsbrief gelezen dat in het kader van de beleidsplanontwikkeling uit de gemeente dit naar voren was gekomen: niet te veel, niet te snel; althans zo was het bij mij blijven hangen. (Zou dat conserverend moeten heten?) Maar even zo snel als de voorganger de gedachte op had laten komen, nam hij haar ook weer weg. Nee, dat kon niet waar zijn! Daar was hij, zei hij, te eigenwijs voor. Hij bedoelde dat zo, dat hij zich weigerde neer te leggen bij statistieken die laten zien dat de kerk alleen maar achteruit gaat. Hij bedoelde dus gelovig eigenwijs tegen trends of getallen in. Ik kan dat wel begrijpen, maar vond hem daarmee niet zozeer eigenwijs als wel ziende blind. Zie ons hier zitten, dacht ik, allemaal keurig geknipt. Wij gingen vervolgens braaf onze weg. SoW-dienst? Een nepvlag voor een onduidelijke lading, het spijt me.
Oude of nieuwe kerk?
Ik woon in een rare stad als het om kerkelijke zaken gaat. Als je er komt wonen, krijg je, zoals ons dus ook gebeurde, vlot een vriendelijke brief waarin je als nieuwe bewoners welkom geheten wordt. Vervolgens wordt er uitgelegd dat er een zogenaamde oude kerk en een nieuwe kerk is en dat men binnen enkele weken zal komen horen tot welke van de twee je gerekend wilt worden. Over heelheid of verdeeldheid, mooi visitekaartje?! Ik was meer dan verbaasd. Stel dat iemand vreemd aan de situatie, komend uit een ander deel van het land, zo’n brief leest, wat zal hij of zij dan denken? Oude kerk? Nieuwe kerk? PKN? Of als zo iemand zich aan de rand bevindt, of eigenlijk al niet meer betrokken is? Maar ook als je de situatie wel kent, ligt het dan inderdaad werkelijk zo voor de hand om op het voorstel in te gaan, en je te melden bij het een of het ander, want wij zijn natuurlijk, van huis uit, opgevoed bij dit en bij dat? Nu ja, de twee vrijwilligers die na verloop van enkele weken bij ons kwamen informeren hebben het geweten. Mijn vrouw en ik hebben onze verontwaardiging over hen uitgestort, in alle vriendelijkheid overigens. ‘Ja, ja’, ze begrepen het natuurlijk wel, ‘maar zo ligt het hier nu eenmaal’. Wij wilden niet kiezen en zijn gemeentelid bij de een en gastlid bij de ander, lezen twee kerkbladen, en hebben nog geen formule bedacht voor hoe het met de kerkelijke bijdrage moet. Of het zin heeft?
Wat is dit voor situatie? Die is er vast op meer plaatsen. Maar wat is dat toch dat de een nog altijd zijn exodus, die volgens de overlevering plaats gevonden moet hebben in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, viert uit de ander. Sindsdien zijn het meer of minder gescheiden werelden gebleven, met dus ook twee algemene kerkenraden. Het mag allemaal met de kerkorde in de hand, maar deugt het ook? Op tal van plaatsen is de huisstijl van bijvoorbeeld het kerkblad niet aangepast, geen enkele verwijzing naar de PKN. Moet dat dan? Nee, vast niet. Toen ik in een bijzondere dienst voorlas uit de Nieuwe Bijbelvertaling, dat is ons toch van de zijde van de PKN voorgesteld om te oefenen in bijzondere diensten, vroeg na afloop iemand me: ‘Wij lezen hier toch uit de statenvertaling?’ ‘Ja’, zei ik, ‘dat doen we ook’, en ik legde opnieuw het verzoek van de PKN uit. De PKN?, las ik als één groot vraagteken op het gezicht van de vragensteller. Iemand had intrede gedaan in een gemeente en sprak de wens en stellige verwachting uit dat er grote dingen zouden gaan gebeuren in de gemeente. En ik vroeg me of deze voorganger er ook aan gedacht zou kunnen hebben dat er in die stad al lang heel grote dingen gebeuren, maar op een andere plek. En hoe zou het uitgepakt hebben als hij dat hardop gezegd zou hebben? Heeft Wils gelijk? Is het met godsdienst nu eenmaal niet anders?
Wat mij dwars zit is het woord uit Spreuken 11:10 ‘Als het rechtvaardigen goed gaat, is heel de stad verheugd’. Ik lees dat als volgt. De locale kerk heeft oog, visie voor de stad en het land, zoals de landelijke kerk dat heeft. Mijn zorg is dat wat ik hier heb proberen te beschrijven daar ernstig afbreuk aan doet. Werkelijke visie is in haar uitwerking en uitstraling een bron van vreugde voor de gemeenschap, voor de stad en voor het land. De stad komt er door tot bloei, staat er. Zo maak je vrienden.