nr6 • 2006 • Oxford and Evangelical Theology
juli 2006 (20e jaargang nr. 6)
Oxford and Evangelical Theology
Krijn Hage
Krijn Hage en Theo Doornebal studeerden een half jaar theologie in Oxford. Over hun ervaringen schreven ze voor Kontekstueel enkele columns. De eerste is van Krijn Hage.
Oxford is beroemd. Dat komt vanzelfsprekend door zijn universiteit: een stokoud maar bruisend bolwerk van geleerdheid, befaamd om zijn lange geschiedenis van kennis en kunde. Het gewicht van academische prestaties druipt van de vele, schier ontelbare torens, gevelspitsen en koepeldaken. Oxford is een kleine stad vol van grijsgetinte gebouwen omringd door gras en grind. Hier kan je uren lang ronddwalen over de grassige velden en de uitgestrekte meadows die toebehoren aan de talrijke ommuurde colleges. En wanneer de vaak laaghangende winterwolken optrekken, kondigt de prille zonneschijn de lente aan en worden de kille grijze muren verzacht tot vriendelijke natuurstenen gebouwen met een kloosterachtige uitstraling. Die zachtaardige, kloosterachtige sfeer wordt versterkt doordat ieder college een chapel heeft. Deze combinatie van kerk en school getuigt er in stilte van dat geleerdheid en godsvrucht bij elkaar horen. Hier studeren is leren leven van de verwondering. Het is nog eens wat anders dan theologie studeren temidden van het doodse beton van de Uithof en de steriliteit van het Van Unnikgebouw.
Oxford is beroemd. Maar niet alleen vanwege de wetenschap. Ook dankzij Inspector Morse. Chief Inspector Morse heeft met de onaflatende steun van zijn assistent Lewis in 34 afleveringen talrijke moorden opgelost in en rond Oxford. Want Oxford is niet alleen mooi, het is ook de perfecte plaats voor een moord. De victoriaanse gebouwen buiten het centrum zijn meer imposant dan elegant. En bij regenachtig weer zelfs uitgesproken luguber. De hoge muren met de kleine spitse ramen herbergen talrijke geheimen. Het is eigenlijk meteen duidelijk: Inspector Morse hoort eenvoudig bij Oxford. Met zijn fijnzinnige vermogen tot vragen, denken en reconstrueren, verkent en speurt Morse alles af om de dader te vinden, zoals men binnen de muren van de academie naar de waarheid van de werkelijkheid zoekt.
Ik studeer een half jaar aan Wycliffe Hall, het centrum van de evangelicale theologie in Engeland. Wycliffe Hall ligt een klein eindje buiten het oude centrum van de stad. Inderdaad, gevestigd in een victoriaans gebouw. Er is hier bij mijn weten nog geen moord gepleegd. Maar wel probeer ik zoals Morse door vragen, lezen en denken en in de ontmoeting met studenten en tutors het waarheidsmoment van de evangelicale theologie op het spoor te komen. Of dat lukt? Ik ben nog bezig. Maar tot nu toe vallen mij twee dingen bijzonder op. Dat zijn het missionaire elan en de gemeenschapsvormende kracht van de dagelijkse chapel services.
Een paar maanden studeren aan Wycliffe is al genoeg om te zien dat de kracht van de evangelicals gevormd wordt door het besef van de noodzaak van missie en evangelisatie. Er leeft hier een gedreven sense of urgency dat in Nederland nog dikwijls ontbreekt. Dat gevoel van urgentie reikt ver. Het zet de toon voor zowel de spiritualiteit als de opbouw van het curriculum van de predikantsopleiding. En omdat de opleiding hier maar twee jaar duurt, ligt de nadruk meer op de praktische vorming dan op theologisch-wetenschappelijke reflectie. En als je in dat verband wilt weten welk antwoord de evangelical theology geeft op de ook in Engeland nog steeds voortknagende secularisatie, dan is dat antwoord vooral praktisch van aard. Domweg praktisch. Veel aandacht gaat daarbij uit naar nieuwe en missionaire kerkvormen: fresh expressions of church en church planting.
Eén van mijn eerste ervaringen hier met zo’n fresh expression was een kerkdienst, georganiseerd door de docent in spiritualiteit van Wycliffe Hall en bedoeld om het missionaire karakter van de kerk te verduidelijken. Ik zeg kerkdienst, maar het was een space-shuttle dienst. De kerk was omgetoverd tot donker ruimteschip en de voorganger/captain zocht contact met de in duister verkerende aarde in de bedoeling daar wat Licht te laten schijnen onder verwijzing naar de incarnatie van Jezus. Tijdens het inzetten van de landing op planet earth werd het avondmaal gevierd. In een vlaag van eerbied en ontzag zette het cabinepersoneel de ruimtemaskers af voordat zij daadwerkelijk de Holy Communion vierden. De ‘bemanning’ werd na de landing uiteindelijk met een star-wars-achtig lampje de wereld ingezonden om het Licht te verspreiden.
Tijdens deze space-shuttle dienst dacht ik aan Van Unnik. Nu niet zozeer aan het betonnen gebouw, maar aan de naamgever. Van Unnik heeft eens de vraag gesteld of Engeland verder ligt dan de maan. En zijn antwoord daarop was bevestigend. Op dat moment was ik het hartroerend met hem eens. Engeland ligt verder dan de maan.
Van Unnik doelde met zijn uitspraak op het grote verschil in theologisch klimaat tussen Engeland en het vaste land van Europa. Hoewel de verschillende tradities sinds Van Unniks uitspraak misschien meer naar elkaar toe zijn toegegroeid, blijft er in dit geval toch iets van waar. In de Engelse theologie wemelt het van het woorden als common sense, experience en conscience. Dit soort begrippen geldt hier vaak als iets waarop men zich vroeg of laat beroept. Een theologische parallel vind je in de nadruk op de incarnatie als bevestiging van de geschapen orde, in plaats van een kritiek op de gevallen schepping vanuit kruis en opstanding. Zo ontstaat er (te?) eenvoudig een synthese van het evangelie met de geest van de tijd. Ik vraag me voortdurend af of dit een adequaat antwoord is op de secularisatie. De heiden in mij vindt voorlopig van niet. De christen trouwens ook niet.
Veel kritische reflectie op deze ‘Engelse’ manier van theologisch denken ben ik aan Wycliffe Hall nog niet tegengekomen. Maar misschien komt dat met de tijd. Het is al een indrukwekkende prestatie dat Allister McGrath Wycliffe Hall een tiental jaar geleden de universiteit heeft binnengeloodst. Wycliffe Hall is sindsdien een officieel erkende private hall van Oxford University. Maar toch, misschien ligt Wycliffe Hall niet alleen geografisch wat uit het centrum van Oxford, maar ook wetenschappelijk. Een aantal studenten typeerde Wycliffe Hall niet helemaal ten onrechte als ‘the backdoor to university’.
Backdoor of niet, de chapel service van Wycliffe Hall is van een gemeenschapsvormende kracht waar ik jaloers op ben. De dagelijkse beweging van gezamenlijk bidden en zingen zet de toon voor de wetenschappelijke activiteit. Het is de noodzakelijke voorwaarde voor het leven op een college. Het zal in Utrecht moeilijk te realiseren zijn, maar toch zou een periodieke viering niet misstaan in de nieuw te vormen Protestantse Theologische Universiteit. Dat geleerdheid en godsvrucht bij elkaar horen, en daar is iedereen het over eens, kan daarin naar voren komen. En dan is het ook niet langer een ramp om in het Van Unnikgebouw te studeren. Intussen dwaal ik nog een paar maanden verwonderd door Oxford.