nr2 • 2003 • Welkom Amerika of terug naar Europese wortels?
november 2003 (18e jaargang nr. 2)
Welkom Amerika of terug naar Europese wortels?
Kerkmuziek anno 2003
Tia Deij en Gerrit Dekker
Onderstaand artikel is een gesprek tussen twee muzikale culturen, vertegenwoordigd door Gerrit Dekker (24) en Tia Deij (38). Beiden studeerden aan het conservatorium te Zwolle: Gerrit eerstegraads schoolmuziek en Tia orgel en kerkmuziek. Gerrit studeerde dit jaar af met een muziektheater op het lijdensevangelie getiteld ˋArise My Love’, aan de hand van bestaande en zelf gecomponeerde gospelmuziek. In dit artikel bevragen Gerrit en Tia elkaar kritisch, in de hoop dat dit gesprek leidt tot meer helderheid in de wijze waarop de kerk haar houding kan bepalen ten aanzien van de vragen die er vanuit de jongerencultuur op haar afkomen. De hoofdvraag die aan ons is voorgelegd, is de vraag: moet de kerk zich aanpassen aan de jongerencultuur van vandaag die zegt dat ze niets meer heeft met psalmmelodieën, de afstandelijke taal van psalmen en gezangen en het instrument orgel?
Cultuurverschil handhaven?
Tia Deij: Gerrit, als de kerk zich muzikaal aanpast aan de smaak van jongeren die luisteren naar Radio 538, welk klimaatsverschil is er dan nog tussen kerk en wereld?
Gerrit Dekker: De kerk heeft vandaag helaas niet meer de positie om zich cultuurbepalend op te stellen. Ze is door haar minderheidspositie gedwongen zich te richten op de cultuur buiten de kerk. Zij moet zich wervend opstellen en kan er niet vanuit gaan dat ze blijft bestaan wanneer zij haar eigen koers blijft varen. Dit heeft dus ook zijn invloed op haar muziekcultuur. Natuurlijk hoeft ze niet zo ver te gaan dat het verschil tussen muziek van radio 538 en kerkmuziek niet meer aanwezig is. De kerk heeft een rijke muziekcultuur die je niet in een klap overboord moet gooien. Maar we moeten wel kijken naar aansluiting met de (jongeren)cultuur van vandaag.
Allereerst vind ik dat het orgel zijn tijd heeft gehad. Het wordt door jongeren geassocieerd met oubollig en saai en kent buiten de kerk nauwelijks meer een functie. De orgelklank roept een wereld op die ver van ons bed staat. Een ander probleem is dat er nauwelijks meer organisten bestaan die recht doen aan het instrument. Er zijn te weinig goed opgeleide mensen die weten wat goed registreren en harmoniseren is. Alle psalmen worden plots wel erg simpel geharmoniseerd en toevallige verhogingen zijn meer regel dan uitzondering. Het aantal orgelstudenten op Conservatoria kun je op een paar handen tellen. Een duidelijk signaal dat het instrument zijn tijd heeft gehad.
Aansluiting van de psalmen met de jongerencultuur is nog beroerder dan die met het orgel. Vandaag is de manier van communiceren totaal anders dan halverwege de 16e eeuw. Onze jongerencultuur staat voor een directe gevoelscommunicatie. Direct, zonder omhaal van woorden met een grote mate van intensiteit. Communicatie waarin ruimte is voor persoonlijke beleving. De taal van de psalmen is natuurlijk prachtig, maar allesbehalve direct. Met grote omhaal van woorden wordt op een dichterlijke manier beschreven hoe ontzagwekkend onze God is. Dan kan een lied uit Opwekking, ‘God is zo groot’, ontzettend plat klinken. Je kunt ook zeggen dat het zonder omhaal van woorden belijden is van wat je gelooft. Niet iets waar je een half uurtje over mijmert, maar een spontaan belijden.
De psalmmelodieën zijn ook een sta in de weg voor directe communicatie. Ze kunnen net zo schoon zijn als de dichterlijke taal van de psalmen, maar ze staan net zo ver van ons bed. Allereerst komt dat door de kerkmodi. Jongeren zijn daar volkomen van vervreemd. Zij kennen alleen zuiver majeur en mineur. De neiging om psalmmelodieën te vervormen is dan ook erg groot. Toch is dit niet meer dan logisch. Vanuit de Romantiek ontstonden er al allerlei toevallige verhogingen. Wat is er nog Mixolydisch aan psalm 27 met extra verhogingen? De kracht van de melodie verdwijnt daarmee, alsook haar harmonische consequenties. Doorzingen in kerkmodi werkt een totale vervreemding in de hand. De psalmmelodieën zijn volledig melodisch gedacht. In tegenstelling tot veel lichte muziek, waarbij melodie ondergeschikt is aan harmonie. Daarbij speelt ritme een veel grotere rol dan vroeger. De psalmen hebben slechts kwartnoten en halve noten. Dat wordt als saai ervaren.
Functie van kunst
Tia Deij: Voordat ik inga op verschillende genoemde aspecten, wil ik eerst zeggen wat kunst voor mij betekent. Het geloof in God is voor mij, naast alles wat je over Hem en zijn handelen in de geschiedenis geleerd hebt en meent te weten, ten diepste een mysterie. Als nu dit mysterie zou wegvallen, zou het zijn of ik God en zijn doen en laten ontrafeld had. Wanneer ik Hem echter ontrafeld heb, is Hij voor mij geen God meer. Als ik in aanraking kom met kunst, hetzij in de vorm van muziek, schilderkunst, bouwkunst, literatuur, dan tref ik daarin iets aan wat mijn voorstellingsvermogen overstijgt. Het kunstwerk of de natuur heft mij uit boven het alledaagse bestaan, het platte vlak, het functionele en zakelijke appèl dat van deze maatschappij uitgaat. Het leidt mij binnen in een soort hogere wereld en doet mij iets vermoeden van de grootheid van Gods werkelijkheid. Om deze reden is kunst voor mij bij uitstek het middel om juist dat geloofsmysterie zo dicht mogelijk te benaderen. Een kunstwerk brengt je terecht op heilige grond. In de bijbel trek je op heilige grond je schoenen uit, je doet een stapje terug. Zo vergaat het mij in een Gotische kathedraal, bij een cantate van Bach, een mis van Palestrina, het Magnificat van Bert Matter, een plafondschildering van Michelangelo; je wordt er stil van, het vervult je met ontzag. Het onzeglijke wordt bij benadering gezegd, een tipje van de sluier van het onzichtbare wordt opgetild.
Functie muziek in kerk
Tia Deij: Gerrit, moet kerkmuziek vooral uitdrukking van de menselijke geloofservaring zijn, of dient ze te beschrijven wie God is en welke daden Hij deed? En zijn muziek en tekst bij machte om een Godsbeeld op te roepen? Het alternatief, de opwekkingsliederen, klinkt in mijn oren alsof God inmiddels ontrafeld is; elk verder theologiseren is verloren tijd. Dat komt door mijn smaak, als ook door de kwaliteit van muziek en tekst. Vaak denk ik aan de kritiek van componist Richard Wagner op de grote opera’s, dat zij uit zijn op ˋeffect zonder reden’. Jij vraagt hoe we het gebruik van kerkmodi in de dienst nog kunnen verantwoorden omdat jongeren daarvan vervreemd zijn. Aan de hand van een voorbeeld zal ik dit verduidelijken. Vergelijk Opwekking 263 ˋEr is een Verlosser’ met Liedboek 359 ˋMidden in de dood’. De melodie van de eerste zinsnede van beide liederen is precies gelijk: e (e) d e f e. Maar omdat Opwekking 263 jonisch is en Liedboek 359 phrygisch, roepen dezelfde melodieën een heel andere klankwereld op. Bovendien heeft Opwekking 263 nauwelijks een zelfstandige melodie. De melodie is volledig afhankelijk van de harmonie. Je kunt vanwege het woordaccent op de 4e trap (op lettergreep los van Verlosser) niet anders harmoniseren dan I-I-V-I-IV-I. Liedboek 359 heeft wel een zelfstandig ontworpen melodie. Dankzij deze phrygische toonsoort ontbreekt elke vanzelfsprekendheid in het harmoniseren en wordt een diepere werkelijkheid gerealiseerd waardoor de tekst voluit tot zijn recht komt. Opwekking 263 is het aap-noot-mies van de muziek, met huppeltjes op de woorden God en Zoon. Werkelijk een ˋeffect zonder reden’. En al zou je Opwekking 263 ook op de terts laten beginnen zoals Liedboek 359, het maakt geen verschil. Opwekking is zo harmonisch gedacht, dat het niets uitmaakt of je op grondtoon of terts begint. Opwekking doet maar wat; het stijgt en daalt zonder reden. Het klinkt lief, zoet en aardig, maar niet meer dan dat. Bovendien rammelt het van de muzikale fouten. Opwekking geeft ons een aai over onze bol. Het is het nauwe venster van onze eigen ziel. De theologie en wereld op hun breedst zijn uit het blikveld verdwenen.
Nieuwe vormen
Gerrit Dekker: Kunst betekent voor mij ook een stukje weerspiegeling van Gods grootheid. Wanneer ik naar een cantate van Bach luister, hoor ik een stukje hemel op aarde, schoonheid die de aardse werkelijkheid overstijgt. Maar wanneer ik diezelfde cantate aan mijn buurjongen laat horen, die in zijn auto constant naar radio 538 luistert, zal die het gevoel hebben dat hij de pruikentijd binnenstapt. Dan zijn de hemelse klanken ineens niet zo hemels meer, maar verschrikkelijk truttig en ouderwets. Ik vind dat je kerkmuziek en kunst ten eerste van elkaar moet scheiden. De kerkmuziek heeft zich alleen kunnen ontwikkelen als zelfstandige kunstvorm door de positie van de kerk. Kerk en staat waren zo goed als één en de invloed van de kerk is tot het begin van de twintigste eeuw altijd groot geweest. Componisten schreven in opdracht van de kerk, waren zelf gelovigen, schreven zowel geestelijke als wereldlijke liederen. Die scheiding was er niet zo sterk. Vandaag is dat compleet anders. Alles wat er binnen de kerk gebeurt, is niet meer van invloed op wat buiten gebeurt. Kerkmuziek is er in de eerste plaats ook niet voor zich te verzelfstandigen als kunstvorm. Muziek binnen de eredienst heeft een dienende functie. Het helpt de mens woorden uit te spreken van lof, dank, aanbidding. Idealiter gaan uiteraard kunst en kerkmuziek samen op. Maar wanneer de kunstvorm niet meer communiceert met de buitenwereld, dan moeten we niet bang zijn die kunstvorm los te laten en op zoek te gaan naar nieuwe vormen. Kunst is niet afhankelijk van een bepaalde stijl of genre, maar ook te vinden binnen de lichte muziek.
Jij stelt de vraag of kerkmuziek uitdrukking moet zijn van geloofservaring of dat ze dient te beschrijven wie God is en welke daden Hij deed. Ik denk beide. Zowel uitdrukking van persoonlijk ervaring, alsook beschrijving van wie God is en Zijn daden. Jongeren missen teveel ervaring tijdens het psalmzingen.
Terug in de geschiedenis
Gerrit Dekker: Kun jij met enkele historische lijnen aangeven in hoeverre wereldlijke muziek de kerkelijke beïnvloed heeft (of andersom) en of de kerk daaruit consequenties kan trekken in haar houding ten opzichte van wereldlijke muziek?
Tia Deij: Deze vraag is niet rechtstreeks te beantwoorden. De kerktoonsoorten vinden hun oorsprong in de Griekse tetrachorden (reeksen van 4 tonen). In de Middeleeuwen is er pas vanaf ± 1100 wereldlijke muziek genoteerd. Kerkmuziek had de basis gelegd voor de ontwikkeling van de Westerse muziek. Zij maakte gebruik van de modi, terwijl de wereldlijke muziek veel eerder gebruik maakte van de populaire terts. Aan het eind van een lied werd bijvoorbeeld een Alleluia gezongen, met veel noten op de eerste a. Daarop mocht de zanger zich vrij uitleven. Hij gebruikte daarvoor soms flarden van een wereldlijk lied. Dit groeide uit tot de sequensen. Op deze wijze drong er iets van het volkslied de kerk binnen. Het concilie van Trente liet van de 6000 sequensen er maar 6 over. De sequens ˋVictimae Paschali Laudes’ is later melodisch gebruikt voor onze psalm 80. In de laat-gothiek (1300-1400) komt het gebruik van kerktoonsoorten al onder spanning te staan door moeilijke polyfonie en onder druk van de wereldlijke muziek. Vanaf Dufay (1400) bouwden componisten hun missen en motetten soms op wereldlijke melodieën. De bewering dat psalmmelodieën gebaseerd zijn op volksliedjes schijnt nauwelijks waar te zijn. Ik denk dat dit hooguit bij een aantal jonischen het geval is, bijv. psalm 138. Calvijn vindt dat er een duidelijke scheiding in stijl moet zijn tussen wereldlijk en geestelijk lied. Zelfs de psalmzettingen van Goudimel waren bedoeld voor huiskamergebruik.
De kring rond Luther had minder schroom om melodisch materiaal van wereldlijke liederen te gebruiken voor de gezangen. ‘O Haupt voll Blut und Wunden’ is overgenomen van een liefdesliedje ‘Mein G’müt ist mir verwirret, von einer Jungfrau zart’. En ‘O Welt, ich muss dich lassen’ (LB 365) komt van ‘Innsbruck, ich muss dich lassen’. Vanaf de Reformatie zie je een langzame verschuiving van de kerktoonaarden naar ons majeur en mineur. Vanaf 1547 is jonisch al de meest gebruikte toonsoort en in 1558 is de terts het fundament van alle harmonie. Daarmee is er een wending in gang gezet; dacht men in de Middeleeuwen voluit melodisch, langzaamaan dringt het harmonisch denken zich op, dat uiteindelijk ten koste gaat van zelfstandige melodievorming. In de Evangelische Gezangen van 1807 wordt de dorische melodie van ‘Sollt ich meinem Gott nicht singen’ (LB 426) in gangbaar mineur aangepast tot ‘Alle roem is uitgesloten’. Tekstueel wordt het eigen ik, de persoonlijke beleving, steeds meer het centrale punt in het kerklied vanaf 1800. (vgl. LB 117 ˋ Hoe zal ik U ontvangen.’) Deze ontwikkeling zet zich op allerlei fronten van kunst al in de late Renaissance door en wordt versterkt door de Barok, waarin composities verschijnen met het woord ‘tranen’ in de titel. Vele Klaagliederen van Jeremia werden dan ook op muziek gezet. Uiteindelijk is er haast niets meer over van de zuivere kerktoonsoorten. Vanaf Luther en Calvijn is er steeds minder grote scheiding tussen wereldlijke en kerkelijke muziek. Toch zie je de kerktoonsoorten weer opduiken bij de moderne Franse componisten van de 20e eeuw uit de Katholieke traditie. Zij weefden Gregoriaanse melodieën in orgel- en koorwerken. In de Katholieke kerk is er blijkbaar wel ruimte voor.
Uit de muzikale traditie vanaf de Middeleeuwen tot nu toe, kun je geen argumenten halen om het bewijs te leveren voor tolerantie van lichte muziek in de kerk. In mijn ogen bewijst de geschiedenis eerder het tegendeel. Want muziek ging in kerk en wereld vanaf de Barok steeds meer op elkaar lijken. Veel componisten componeerden zowel geestelijk als wereldlijk repertoire. Het was beide kwaliteitsmuziek, beide gefundeerd op Europese muzikale wetten, muziek was in beide gevallen ‘klassiek’ te noemen. Nu komt er echter met de opwekkings- en gospelmuziek een andere cultuur, de Amerikaanse, overwaaien.
Gerrit Dekker: De scheiding tussen wereldlijke en kerkelijke muziek is vanaf de Reformatoren dus alleen maar kleiner geworden. Toch kwamen de zuivere kerktoonsoorten onder spanning te staan door druk van wereldlijke muziek. Vasthouden aan de kerkmodi zorgde voor gekunstelde vormen. De kerk kon volharden in het gebruik van kerkmodi door haar positie. De massa was toch wel kerkelijk. Iedereen leerde psalmen van jongs af aan. Kerkelijke muziekcultuur kon prima bestaan naast algemene muziekcultuur. Het klassieke genre had tot begin van de 20e eeuw de overhand in kerk en samenleving. Is dat in onze eeuw niet veranderd? Scheiding tussen lichte en klassieke muziek is groot. De massa wordt dankzij technische ontwikkelingen gevoed met allerlei lichtere stijlen. De klassieke muziek heeft zich ook doorontwikkeld, maar duidelijk het onderspit gedolven. Moet de kerk juist vasthouden aan het klassieke genre? Moeten we zo ‘geheel anders’ zijn of communiceren met de massa door haar eigen taal te spreken?
Stellingname Tia Deij
Tia Deij: Kan opwekkingsmuziek nu wel of niet in de kerk? Ten eerste wil ik weten wat er in een gemeente al gezongen wordt. Jongeren die vragen om eigentijdse muziek, hebben die al kennisgemaakt met de nieuwe berijming en het Liedboek? Als dat niet het geval is, zou ik voorstellen om dat eerst eens grondig te proberen. Of roept het Liedboek teveel associaties op met de psalmen? Er staan in ieder geval genoeg moderne liederen in die ook goed met piano zijn te begeleiden, alsmede liederen voor bepaalde rubrieken waarmee men nooit kennismaakte (rubriek avondmaal).
Verder vind ik dat het overleg over muziek in de kerk moet verlopen via de kerkmusicus. Het lijkt erop dat iedereen zich er nu mee gaat bemoeien en de kerk zich laat overrompelen door de vraag naar eigentijdse lichte muziek. De rechterflank in de kerk heeft nauwelijks antwoorden omdat kerkmuziek en liturgie daar veelal een asbakkenrasje zijn. Het kerkelijk jaar functioneert nog niet goed en kennis over muziek die daarbij aansluit is er nauwelijks. Ik heb het sterke vermoeden dat als men zich meer voor dit interessante gebied openstelt, er een wereld opengaat.
Soms worden er vanuit een gemeente aparte praiseavonden georganiseerd, omdat jongeren in de kerk muzikaal niet aan hun trekken komen. Alsof de ‘kerkmuziek’ ineens ondergronds moet. Misschien komt de vraag naar moderne muziek wel dringender op ons af omdat we ons in een vacuüm bevinden. Er valt niets meer te beleven met die klassieke kerkmuziek, er wordt namelijk verder niets mee gedaan. Want, wat is hun oorsprong, hoe hebben ze zich ontwikkeld, in welk liturgisch kader staan ze, en zijn ze alleen op deze manier te zingen?
Niemand vertelt de gemeente waarom muziek kwaliteit heeft. En degenen die pleiten voor ‘muziek van deze tijd’, hebben die ooit kennis genomen van de 20e eeuwse klassieke muziek? Ook ik til zwaar aan het feit dat jongeren de kerk verlaten en ik wil de missionaire vragen zeker niet ontlopen. Maar zal binnenhalen van lichte muziek in de kerk niet een tijdelijke remedie blijken? Worden kerkdienst, geloofsbeleving en godsbeeld daarmee uiteindelijk ook niet meer dan een wegwerpartikel? Vanuit de bijbel vraag ik mij af of het normaal is dat een christen luistert naar populaire en aanverwante muziek. Waarin worden wij nog opgeroepen ‘geheel anders’ te zijn?
Het zwaarst weegt voor mij het feit dat Nederland lijdt aan geestelijk en cultureel identiteitsverlies. Steeds meer Engelse woorden sluipen het Nederlands binnen en onze uitspraak verengelst. Zingen binnen lichte muziek is nauwelijks zingen te noemen, het heeft meer weg van schreeuwen. Taal, uitspraak, zang, muziekstijl; alles verpopulariseert. Het is de veramerikanisering van onze samenleving. Europa heeft, vergeleken met Amerika, veel oudere papieren in haar kunstportefeuille. Deze dreigen nu bij gebrek aan kennis om zeep geholpen te worden. Dat alles omwille van de dominante, oppervlakkige cultuur; de commercie, die zich diep schaamt voor alles wat neigt naar authenticiteit en zuiverheid. Waarom moet een kerk zich daarmee vereenzelvigen?
Ik vind dat de jongeren vooral weer moeten leren van de kwaliteit, tekst en muziek (een psalm zit boordevol ervaring) over de Europese wortels van kunst en het besef dat God ons meer geeft dan een aai over de bol. Als het gaat om nieuwe muziek in de kerk, pleit ik voor bewerkingen van psalmen en gezangen in de jas van de nieuwe klassieke muziek, gecomponeerd door kerkmusici als Bert Matter, Jan Welmers, Toon Hagen. Met deze muziek kunnen we iets totaal nieuws ontdekken. Het blijft kwaliteitsmuziek, het kost tijd om deze muziek te leren begrijpen, maar dan heb je ook echt wat. Jongeren worden ingeschakeld in een jongerencantorij en zo deelgenoot van een nieuwe ervaring. De muziek is zeer ritmisch van aard, dat moet ze aanspreken. Laatst opperde een afgestudeerd theoloog om nieuwe psalmmelodieën in te voeren omwille van de toegankelijkheid. Hij dacht daarbij aan psalm 1 op de manier van Opwekking ˋWelzalig de man die niet wandelt.’ Waarop ik hem antwoordde: ˋSchoenmaker, hou je bij je leest! Ik als kerkorganist ga toch ook niet van jou vragen of je straks uit de kinderbijbel wilt gaan preken?’
Visie Gerrit Dekker
Gerrit Dekker: Tia, jij zoekt vernieuwing binnen het klassieke genre. Nieuwe psalmbewerkingen van Hagen en Matter brengen misschien vernieuwing binnen de kerk, maar dat heeft niks te maken met aansluiting bij de jongerencultuur. Tevens spreek je over cultuurverschillen binnen en buiten de kerk, terwijl deze verschillen ook binnen de kerk zelf bestaan. Verder speel je psalmen voortdurend uit tegen Opwekkingsliederen. Ik erken de muzikale armoe van veel Opwekkingsliederen. Toch worden ze enorm veel gezongen. Niet alleen om tekstuele redenen. Muzikaal gaat er een intentie vanuit die mensen raakt. De muziek is te eenvoudig om afgeleid te worden, maar zet een intentie neer die tekstondersteunend werkt. Het is jammer dat er zo weinig goede alternatieven zijn voor de psalmen. Jij oppert het Liedboek. Het is in ieder geval een stuk beter dan de oudberijmde psalmen. De taal is toegankelijker en melodisch zijn de toevallige verhogingen eruit gelaten. Toch blijven de eerder genoemde nadelen tegen de psalmen staan. Het is belangrijk dat er geluisterd wordt naar geluiden van de jongerencultuur. Jij vindt aparte praiseavonden geen goed idee; alsof kerkmuziek ondergronds moet. Volgens mij is het belangrijk dat de kerk juist in deze behoefte voorziet. Ze moet ervoor oppassen dat jongeren geen subcultuur buiten de kerk worden.
Jij zegt dat lichte muziek in de kerk wellicht een tijdelijke remedie is. Dat weet ik niet. Ik vind het ook heel moeilijk. Ik weet wel wat ik zie: jongeren verkassen naar gemeentes waar opwekkingsmuziek gezongen wordt, starten een jongerenkerk op (GodFashion Zwolle) of haken af. Dat lijkt me niet de bedoeling.
Geraadpleegde literatuur:
Curt Sachs en Otto Hamburg, Geschiedenis van de muziek
G.E. Zevenbergen en J.R. Luth, Kleine geschiedenis van het kerklied