Skip to main content

nr3 • 2004 • Twee getuigen

januari 2004 (18e jaargang nr. 3)

Twee getuigen
Bijbelstudie over Openbaring 11: 3-13

Ds. G. van Meijeren

Het elfde hoofdstuk van Openbaring wordt wel beschouwd als een samenvatting van het gehele boek. De thema’s die het laatste bijbelboek domineren zijn hier goeddeels te vinden. Daarnaast is er een nauwe relatie met wat in de hoofdstukken 12 – 15 volgt. Ik wil me in mijn overwegingen bij Openbaring 11 beperken tot vers 3 – 13, het intrigerende gedeelte omtrent de twee getuigen.

Genadig oponthoud

Dit gedeelte staat ingeklemd tussen het blazen van de zesde en de zevende bazuin. Zoals er tussen de opening van het zesde en zevende zegel een pauze viel (Openb. 7), is hier ook sprake van een intermezzo. In zo’n oponthoud krijgt de lezer zicht op bedoeling en samenhang der geschiedenis. Wij worden bepaald bij ‘de komst van het Rijk’ (N.T. Bakker).
In Openbaring 7 komt het Godsrijk op de wijze van het behoud voor de verkorenen uit de volken en natiën die onder het oordeel liggen. Hier in hoofdstuk 11 wordt een ander accent gelegd: het volk van God geeft profetisch getuigenis voor alle volken en natiën.
Zo dienen de twee getuigen te worden verstaan. Zij representeren het profetisch getuigenis waartoe de kerk is geroepen. En hun getuigenis is bevestiging van de waarheid. Want op de mond van twee of drie getuigen zal een zaak – De Zaak – bestaan. (Deut. 19:15).

Parabel

De Engelse nieuwtestamenticus Richard Bauckham pleit er voor het verhaal over de twee getuigen niet letterlijk te nemen en evenmin te zien als een allegorie. Hij beschouwt het als een parabel. Bij een letterlijke interpretatie valt te denken aan het platte realisme van de boeken van het schrijversduo LaHaye / Jenkins (Left behind) dat wereldwijd zijn honderdduizenden verslaat . In die bestsellers is alle geheimenis en symboliek, zo kenmerkend voor het laatste bijbelboek, verdwenen. Daarnaast zijn er pogingen gedaan om de opeenvolging van gebeurtenissen uit dit hoofdstuk te verbinden met ontwikkelingen in de kerkgeschiedenis (zo o.m. de uitleg van Nicolaas van Lyra).  Wie hoofdstuk 11 leest als een gelijkenis komt een structuur op het spoor. Wat geschiedt er wanneer de kerk getrouw getuigenis geeft aan de wereld?

Twee profeten

De twee getuigen worden voorgesteld als olijfbomen en kandelaren. Daarin ligt een verwijzing naar Zacharia 4. Tevens zijn het beelden van de zalving door de Heilige Geest (olie) en van de kerk (zie de kandelaren in Openb. 1). Verder zijn deze profetische gestalten in de rouw. Ze zijn gehuld in zakken.
Gedurende 1260 dagen (= 3½ jaar) profeteren de getuigen in de naam van hun God. Dat is een verwijzing naar de tijd van Elia (Vgl. Luc. 4:25 en Jak. 5 :17 waar sprake is van een periode van 3½ jaar). Het is ook een tijd van Gods geduld. Het woord van de getuigen is een voorlaatste woord; een genadebewijs aan de wereld.
Het optreden van de getuigen heeft iets onaantastbaars en iets onverzettelijks. Zij zijn dienstbaar aan de God der aarde. In hun doen en laten vertonen zij de trekken van Elia (het vuur dat vijanden verslindt, de macht om de hemel te sluiten) en van Mozes (wateren veranderen in bloed, het treffen van de aarde met plagen). Al wordt er vanuit de Joodse apocalyptiek meer aan Henoch dan Mozes gedacht.

Wanneer de twee hun getuigenis hebben afgelegd zal het beest uit de afgrond oorlog tegen hen voeren. Het beest zal hen overwinnen en hen doden. In de grote stad waar zij getuigenis gaven, die hier wordt aangeduid als Sodom en Egypte en de plek waar hun Heer is gekruisigd, liggen hun lijken drieëneenhalve dag op straat te kijk; de ergste schande die iemand treffen kan. Zij die op de aarde wonen sturen elkaar cadeaus om dit alles te vieren. Er is blijdschap dat er een einde is gekomen aan de kwelling door het getuigenis van deze twee profeten.
De mensen juichen echter te vroeg. De getuigen worden opgewekt en voor het oog van hun vijanden varen zij ten hemel. In diezelfde ure – dit duidt op een theofanie - geschiedt er een aardbeving die zevenduizend mensen doodt. De ‘overigen’ zijn zeer bevreesd en geven de God van de hemel heerlijkheid.

Tweelingen

Het lijkt me verantwoord om de twee getuigen te verstaan als het getuigenis van de kerk die trouw is aan haar roeping. Dit heeft anderen er in de uitleggeschiedenis van dit gedeelte niet van weerhouden ook heel concreet namen te noemen van personen die twee aan twee door God werden verwekt om de “heerschappij en afgoderij van het antichristendom” te bestrijden. De laatste woorden zijn ontleend aan de kanttekeningen bij de Statenvertaling waar in dit verband allerlei namen worden genoemd. Onder andere: “Wiclef en Pourneüs in Engeland, Johannes Hus en Hieronymus van Praag in Bohemen, Luther en Melanchton in Duitsland, Zwingli en Oecolampadius in Zwitserland, Farel en Calvijn in Frankrijk”.
Blijkbaar dacht men aan predikanten die de waarheid van het Evangelie en de heerlijkheid van Christus verdedigen en beschermen tegenover de antichrist. Daarbij maakt het natuurlijk wel verschil of men anderen als zodanig herkent, of dat iemand van zichzelf zegt dat hij één van de twee getuigen is (zo Melchior Hoffman die zichzelf vanaf 1530 als Elia ging zien). Overigens raakt dat ook aan de interpretatie van het begrip profetie. Vanuit de Reformatie werd profetie vooral gezien als de uitleg van de Schriften en de toepassing daarvan.

In samenhang met dit nummer over de prediking wil ik graag wat op deze interpretatie voortborduren en de vraag stellen: wat zegt ons dit gedeelte over de roeping van de kerk c.q. de predikers? Hier volgen enkele overwegingen.

De context

De eerste lezers van het boek Openbaring hebben veel herkend van de tegenstelling tussen het beest uit de afgrond en het getuigenis van de beide profeten. Zo gold dat later in bijvoorbeeld de Vroege Kerk en de tijd van de Reformatie opnieuw. De strijd met de leugen die mensen het leven kon kosten, was met de handen te tasten. Vandaag aan de dag denken we aan geloofsgenoten in onder andere China, Soedan en Pakistan die verdrukking ervaren in de strijd van het beest tegenover het Lam.
Waar liggen er weerstanden in onze eigen cultuur tegenover het getuigenis? En indien weerstand nauwelijks voelbaar is, waar ligt dat dan aan? In hoeverre zou dat niet samen kunnen hangen met de aard van ons getuigenis?

In het Schriftgedeelte klinken namen zoals Sodom en Egypte. Deze namen staan symbool voor enerzijds het geweld en de seksuele perversiteit, het gebrek aan gastvrijheid; anderzijds voor de fixatie op vitaliteit en vruchtbaarheid (Nijl). Me dunkt dat daarin aanzetten liggen om de macht van het beest in onze tijd te schilderen en te ontmaskeren. De leugen van het leven zonder God, mijn egoïsme, de betovering door de reclame en de grote leegte van het hedonisme; het onbeperkte vertrouwen in de economie; ze vormen grote bedreigingen. Niet alleen voor de kerk maar voor de hele mensheid. Het ware menszijn, voor Gods aangezicht, is in het geding.
Wel zal het er om gaan bovengenoemde thema’s in pasmunt aan de orde te stellen, willen zij geen leuzen of sjablonen worden. Daar liggen spannende vragen ten aanzien van de vertolking, zowel in de gemeente als in een missionaire situatie.

Het getuigenis

Dat voert ons vervolgens naar het getuigenis van de kerk. In dit bijbelgedeelte worden we opgeroepen een getuigende kerk te zijn. In de afgelopen jaren is in de discussies rond de nieuwe kerkorde de vraag gesteld naar de (on)mogelijkheid van kerstening van de samenleving. De kerk moet bescheidener haar plaats in de wereld innemen, zo is gezegd. Dat zal waar zijn, zeker nu veel vanzelfsprekendheden zijn verdampt. Anderzijds worden we wel geroepen om getuigende kerk te zijn. Dat vraagt niet om een terugtrekken in een hoekje maar om terugkeren tot de kern; want er is een Woord voor de wereld.

Wat voor een Woord is dat? Vanuit Openbaring 11 ligt de nadruk op de boete en de omkeer. De profetie roept terug tot God. Het Woord heeft kritische zin. Is dat niet de consequentie van licht dat op de kandelaars in de duisternis straalt? Tegenover de afgoden die mensen met zich meedragen staat het getuigenis van de God die óns draagt. Tegenover machten die ons binden, staat Hij die ons bevrijdt.
Dit getuigenis is krachtig omdat de profeten bezield worden door de Geest (vers 3). Vanuit het geheel van de Schriften kan het niet anders of het is een getuigenis aangaande de heerschappij van “Hem die ons heeft liefgehad, en ons van onze zonden gewassen heeft in zijn bloed.” (Openb. 1:5). In zichzelf is de kerk en de prediker zonder verweer, het getuigenis ontleent zijn kracht aan de overwinning van het Lam.
Voor de oren van de volkeren die op de aarde wonen – ook voor mijzelf – is dat Woord van redding pijnlijk (vers 10) want het brengt bij het kruis. Door de dood gaat het naar het leven.

De gestalte

Schriftuitleggers uit de tijd van de vervolgingen in de zestiende eeuw wijzen er op dat het beest tegen de getuigen strijdt met vleselijke wapens: drogredenen, listige tactieken, met de ban, zware straffen en terreur… In zoverre overwint de antichrist. Maar hij wordt bestreden – en zal uiteindelijk worden overwonnen – met geestelijke wapens. Met het woord van Gods kracht.
Onwillekeurig denk ik aan een citaat van W. Barnard over het woord van God als zwaard van de Geest. Hij schrijft in verband met de geestelijke wapenrusting: “Het – woord - is zó bescheiden, dat zelfs ‘verbaal geweld’, overdonderende  rhetoriek, is uitgesloten. De prille kerk was er niet op uit, de samenleving uit te dagen. Zij leefde eigenlijk, zo men wil, erg introvert. Zij lééfde alleen maar. En dat is uitdaging genoeg gebleken”. (Stille omgang)

Niet voor niets gaat het om slechts twee getuigen. Nu is dat in het licht van Deuteronium 19 geen bezwaar. Maar de kleding waarmee deze twee mannen zijn bekleed spreekt duidelijke taal. Hun gestalte wordt gekenmerkt door onaanzienlijkheid.
Voor de eerste lezers van deze rondzendbrief was dat heel herkenbaar. Het vroege christendom was klein en verbrokkeld. Er zijn schattingen dat aan het einde van de eerste eeuw minder dan tienduizend mensen in het Romeinse rijk christen waren; een eeuw later zo’n honderdduizend. Op de totale bevolking van het Romeinse rijk (zestig miljoen inwoners) nog steeds een druppel in een volkerenzee.

Die onaanzienlijkheid treedt heden opnieuw aan de dag. Zó staat de kerk in de wereld. Kwetsbaar en bescheiden. Dikwijls gering geacht door de spraakmakende gemeente. Dat geeft aan de positie van kerk en haar dienaren onmiskenbaar een ootmoedig karakter. Enkele jaren geleden had de publieke omroep de slogan “Kijk ons nou!” Vanuit het perspectief van Openbaring 11 is voor zo’n parmantig devies in de kerk geen ruimte. Liever: “Zie het Lam Gods!”

Kruis en opstanding

Van de weeromstuit dreigt zo echter het gevaar van de romantiek. De verheerlijking van de smalle gemeente. Small is beautiful, zoiets. Openbaring 11 leert ons andere dingen. Een kerk die getuigt kan de ondergang over zich afroepen. De twee getuigen worden gedood. Zij delven het onderspit tegenover het geweld van het beest. Dat is bitter. Er kunnen tijden zijn dat het getuigenis van de kerk dood neerligt.

Maar dat is niet alles. Wie goed leest ziet hoe de twee getuigen treden in de voetstappen van Christus. Zij worden met Hem mee gekruisigd in de stad waar ook hun Here stierf. En net als Hij worden ze opgewekt en verheerlijkt. Ze hebben deel aan Jezus’ kruisweg. Ze treden in zijn voetstappen. Dat betekent enerzijds inderdaad weerstand en vernedering. De onderste weg gaan. Maar de weg van het kruis is ook de weg van de hoop. De trouwe getuigen delen in Jezus’ overwinning door de kracht van de Geest. Dát geeft moed.

Moed voor de wereld

Ook voor de wereld. Dat laatste is misschien wel het meest verrassende aspect van dit hoofdstuk. De verheerlijking van de getuigen – een bevestiging van de rechtvaardigheid van hun zaak – en de grote aardbeving in diezelfde ure die de stad treft (vers 13), brengt velen tot inkeer. Vijanden geven heerlijkheid aan de God van de hemel.

Dat is opmerkelijk. In hoofdstuk 9:20 wordt gesproken van ‘overigen’ die zich niet bekeren na Gods oordelen. Hier wordt in contrast daarmee onderstreept dat de ‘overigen’ godvrezend worden. Nog enkele voorbeelden: op verschillende plaatsen in het Oude Testament wordt een rest die één-tiende deel uitmaakt, gered (Amos 5:3). Negen-tiende deel wordt weggevaagd door Gods oordeel. Wanneer in de tijd van koning Achab de profeet Elia in diepe moedeloosheid neerligt, krijgt hij te horen dat er nog 7000 zijn overgebleven die de knie niet hebben gebogen voor Baäl. Deze verhoudingen worden hier omgekeerd. 7000 komen om en een schare die niemand tellen kan blijft over.
De spits van de passage over de twee getuigen ligt hierin: hun optreden grijpt in in de gang van de wereldgeschiedenis. God gebruikt de kerk en haar getuigenis in de regering van de wereld. Het troostboek Openbaring moedigt ons niet aan tot schuilen in een stormvrije kelder omdat het toch maar gaat om een handjevol uitverkorenen. Het geloof in de enig ware God moet worden betuigd aan de volken. Dat is de roeping van de gemeente van Christus in het laatste der dagen. Want het Woord zal niet ledig weerkeren.

Ds. G. van Meijeren is hervormd predikant in Dirksland