nr5 • 2004 • Laatst geboekt
mei 2004 (18e jaargang nr. 5)
Laatst geboekt
Drs. P.A. Verbaan
Op 27 maart 2004 werd ter gelegenheid van de diës van de Utrechtse Universiteit een themadag gehouden over ‘De maakbare mens’. Een wetenschapper aan de frontlinies van het stamcelonderzoek, prof. Christine Mumery, voerde het woord. En schrijver, politicus en wetenschapper Jan Terlouw liet zijn licht schijnen over de uitwerking van de biotechnische ontwikkelingen op het maatschappelijke leven. De vraag, aan beiden gesteld: wat hebben we te verwachten van genoemde ontwikkelingen? Heil of horror?
Diverse faculteiten organiseerden ’s middags op het eigen terrein van onderzoek een aan het thema gelieerde workshop. Mij trof dat er interfacultair zoveel aandacht was voor deze materie. Hoe kostbaar dat er met de universiteit een forum gegeven is, waar zulke vragen breed aan de orde kúnnen komen!
1300 gram hersenvlees
De lezing van De ijzeren wil verging me als een bezoekje aan een van die workshops. Het is even uit een ander vaatje tappen. De auteur, Bas Haring (1968) promoveerde in kunstmatige intelligentie en is inmiddels aan de Leidse universiteit hoofddocent. Voor zijn Kaas en de evolutietheorie ontving hij eerder de Gouden Uil voor jeugdliteratuur en de Eureka! Wetenschapsprijs. Dit boek is een populair-wetenschappelijke beschouwing over de vraag of computers ook een geest of eigen wil hebben. Het gemakkelijk leesbare boek, met (al te) veel voorbeelden uit het dagelijkse leven blijkt tegelijk een doortimmerd betoog. Met als conclusie: we zijn in zekere zin maar - biologische - robots. Zoals een robot alleen maar zin kan geven aan zijn bestaan door te luisteren naar ingeprogrammeerde drijfveren, zo geldt dat ook van de mens. Ons denken, voelen en bewustzijn, het zogenaamde menselijke ‘extra’, is bij nader inzien niet veel meer dan een self-fulfilling prophecy. “Voor de marsman zijn mensenwil, konijnenwil en robotwil…hetzelfde. Van de buitenkant is er nauwelijks verschil. Eigenlijk zijn wij de enigen die beweren dat onze wil zo bijzonder is. Maar wanneer ik een marsman zou zijn (lees: het van een meta-niveau bekijk, PAV) zou ik me niet afvragen wat dit bijzondere nou is…. Ik zou me afvragen hoe het toch komt dat die mensen geloven dat het zoiets bijzonders is” (165).
Het bijzondere van de mens zit ‘m niet in zijn denken, voelen, en willen. Dat zijn maar woorden (nomina!), die we eraan gegeven hebben. Op die manier kunnen we net zo goed spreken van de wil van een eencellig oogdiertje of van een robot. Nee, het bijzondere van de mens, als je er nog van wilt spreken, zit alleen daarin dat waar wij nu nog een computer ter grootte van een olietanker nodig zouden hebben om alle functies van het brein over te nemen, de mens dat alles in 1300 gram hersenvlees huisvest. Rest ons over enige tijd dus alleen nog de vraag: mag het ook een onsje meer zijn?
Ik heb deze poging tot ontmythologisering van de mens gelezen als een uitdaging: Allereerst om bij al die woorden waar de lucht zwanger van is - voelen, ervaren, willen – te roepen: stop! Het is maar een nomen. Ik denk niet dat u iets bijzonders heeft gevoeld terwijl u zei dat u het zo voelde, wel? Ziet u hoe u de zaken versimpelt? Hebt u misschien ook argumenten?
Ten tweede, en dat is fundamenteler, bekijk je je eigen werk ook weer even door een andere bril. Hoe vaak bedien je je niet ongemerkt van wat vanuit een ander taalveld als ‘mythevormend vocabulaire’ zal worden aangemerkt? Zeg je niet ook wel eens té veel, bijvoorbeeld in een uitvaartdienst? Altijd weer als we psalm 103 zingen of lezen, valt mijn oog op die natuurlijke beschrijving van de dood. Dat heeft dus ook zijn plaats. De mens naast de bloem. En tegelijk: hoe ontworstelen we ons aan het reductionisme dat zo om zich heen grijpt? Hoe brengen we in zo’n klimaat het ‘maar’ van Psalm 103:17 - dat nota bene uitloopt op de ménswording Gods – ter sprake? Dat is toch Pasen, dat het vergankelijke in Christus onvergankelijkheid heeft aangedaan?
De magneet van het christelijke geloof
Ellen van Wolde, hoogleraar Oude Testament en Hebreeuws te Tilburg, gidst in Een topografie van de geest de lezer door het landschap van taal en betekenis.
Ze benadrukt, geschoold in de cognitieve taalkunde, de contextualiteit van ons kennen. Hersencellen zijn niet blanco, maar worden voorgevormd door eerder processen van gestuurde en gesorteerde waarneming. Vanaf de geboorte krijgt iemand ´prototypesˋ aangereikt. Maar die worden in een dynamisch proces, waarin iemand vanuit een culturele context steeds nieuwe relaties aangaat, steeds opnieuw geordend en gerangschikt. Inhoud ontstaat daar waar relaties opnieuw worden gelegd en aangegaan. Mooi voorbeeld is Columbus, die op weg naar Amerika eerst op de Caribische eilanden aankomt. Wat schreef hij in zijn logboek? ´De Cariben zijn prachtig, ze zien eruit als Valencia in de lente´. Zo zijn mensen. Wij profileren iets nieuws altijd tegen de achtergrond van iets bekends. En zo krijgt het betekenis.
En na deze leerzame omzwerving komt ze dan bij haar eigenlijke vraag: Is de magneet van het christelijke geloof en ook die van het westerse godgeleerde denken niet al te sterk ingesteld op een lineaire, causale denkwijze? God is verbonden met de eerste oorzaak en het uiteindelijke doel. Aangezien de natuurwetenschappen eveneens gebaseerd zijn op een soortgelijk denken waarin fenomenen worden verklaard door ze terug te brengen tot een definiërende essentie en verklarende oorzaak, konden theologie, geloof en natuurwetenschappen elkaar in de wielen rijden. Daarom zijn veel mensen in de twintigste eeuw tot de overtuiging geraakt dat de natuurwetenschappelijke verklaringen de geloofsvisies vervangen hebben (28). Maar moeten we in een tijd waarin we weten dat ‘een vlinder in Brazilië een storm in Texas kan bewerkstelligen’ niet stellen: was er in de fine tuning van de christelijke traditie misschien te weinig oog voor een ruimtelijke en contextuele wijze om over God te denken? Moeten we niet theologisch doorvertalen wat we weten over de fenomenen: dat ze niet terug te brengen zijn tot één oorzaak, maar dat er veel factoren en processen op elkaar inwerken? Neem Job. Job´s geloof in God biedt geen verklaringsmodel, maar een leefkader. En Prediker neemt zelfs de ambiguïteit van het leven tot uitgangspunt (33).
Wordt het niet tijd om God te beschouwen als de aanbieder van mogelijkheden voor degenen die de bereidheid hebben open te staan voor deze mogelijkheden? God veelmeer als een leefkader dan een verklaringsmodel? “Ik denk dat God minder in de categorie van ‘must be’ of van ‘actually being’ zit, en meer in de categorie ‘may be’. God als eye-opener in andere mensen en fenomenen aanwezig, als aanzet of inspiratiebron en als zodanig wel op te nemen in leven, kijken en gedrag”(53).
Zo probeert Van Wolde, vanuit Levinas, een nieuw kader aan te reiken voor wat tegenwoordig God-talk heet. Een ding moet je zeggen: er blijft zo naast de empirische wetenschappen volop ruimte voor geloofstaal. Hoe echter de verlies- en winstrekening bij het overgaan van deze wissel uitvalt, of er onderweg niet veel verloren gaat van het klassiek christelijke erfgoed, en of dat te repareren valt binnen dit kader, blijft vooralsnog een vraag.
Taaldenken
Een ding maakt de wandelroute van Van Wolde in ieder geval duidelijk: het taaldenken is niet meer weg te denken uit de theologie. Nu is Van Wolde niet de eerste die dat beweert. Dat was niemand minder dan Friedrich Schleiermacher. Over deze grondlegger van het taaldenken – ook wel de ‘hermeneutische theologie’ - is een dissertatie verschenen van de hand van Heleen Zorgdrager (zie onder). Het mooie boek verdient elders een deskundige bespreking, ik maak in dit kader slechts enkele opmerkingen. Het boek was voor mij vooral een inleiding tot het oeuvre van deze niet bepaald toegankelijke theoloog. Opnieuw ontdek je, hoe hij al in zijn tijd – we schrijven begin negentiende eeuw! – het probleem van het christendom in een geseculariseerde wereld heeft gepeild. Schleiermacher gaat met al zijn intellectuele denkkracht staan voor het verachte fenomeen van de religie. Hij kiest – inderdaad na Kant – een originele positie in de breuk tussen taal en wat zich aandient als religieuze ervaring. Zorgdrager spreekt van een ‘Schleiermacher-renaissance’, zowel vanwege de linguistic turn in de theologie als vanwege de focus op religieuze ervaring hedentendage. Het mooie vond ik in deze studie, dat in de schets van Schleiermachers theologische ontwikkeling theologie en biografie nauw op elkaar betrokken worden. Deze aanpak, mede ingegeven door de bril van de sekse-differentie die de onderzoekster opzet, levert ook wat op. Je ziet een ontwikkeling in zijn denken, parallel met zijn leven. Je gaat met Schleiermacher meezoeken om in de pluriformiteit aan religieuze ervaring met nieuwe woorden het evangelie te verkondigen, bijvoorbeeld zonde als ‘Lebenshemmung’. Hij wordt nu van meet af aan in context gelezen. Bovendien reikt Zorgdrager ook een – niet dé, want daarover valt wel te twisten - sleutel aan om zijn lastige hoofdwerk Christliche Glaube te ontsluiten. Je gaat zien dat Schleiermacher ook daarom voorrang aan religieuze intuïtie geeft, omdat hij ten tijde van de Frühromantik de salons van Berlijn frequenteerde en daar onder de indruk kwam van iemand als Henriette Herz. Wie zal trouwens ontkennen dat ook voor een theoloog leer en leven samenhangen? Natuurlijk kun je je afvragen of brieven van een minnaar altijd een goed licht werpen op theologische uiteenzettingen. Bovendien maakte het boek me nieuwsgierig naar de homiletische arbeid van deze begenadigde (hof)prediker. Laten zich daarin de aangereikte onderscheidingen teruglezen?
Een brief bloost niet
Op dat punt van theologie en biografie las ik dezer dagen ook een roman, die ik in de ramsj niet voorbij kon lopen. Jostein Gaarder, sinds zijn De wereld van Sophie wereldberoemd, vertaalt naar eigen zeggen in deze roman een brief van de concubine van kerkvader Augustinus die hij op het spoor is gekomen en waarvan het Vaticaan het bestaan ontkent. De bisschop van Hippo wordt in dit boek wel diep in het vlees getrokken. Bijna voel je je een voyeur. Gepassioneerd minnaar als Aurelius ooit moet zijn geweest, wordt de kerkvader na zijn bekering en in zijn theologisch ontwerp een vergaande vorm van sublimatie aangewreven. De rol van (schoon)moeder Monica wordt kritisch tegen het licht gehouden en Floria spreekt haar vrees uit voor de dag dat de mannen met Augustinus’ woorden in de hand de vrouwen - uit wie ze zelf ter wereld zijn gekomen - zullen verachten. Toch schrijft ze – en een brief bloost niet – nog altijd van hem te houden. Het was een kostelijke aanleiding om passages uit de Confessiones nog weer te lezen en de voorgegeven contextualiteit ervan te overwegen. Bovendien is het boek gelardeerd met fraaie citaten van klassieke schrijvers.
De geest van Berkhof
Tot slot noem ik hier nog de onlangs uitgegeven preken van Prof.dr. Berkhof, gehouden in de Kloosterkerk tussen ’82 en ‘89. Dankzij cassettebandjes zijn die bewaard gebleven en nu aan het papier toevertrouwd. Het viel me op hoe hier, zeker in verhouding tot de eerder verschenen bijbeloverdenkingen van Berkhof, naast de knappe, speelse exegeet die hij was nu ook de persoon van de prediker meer in beeld komt. Berkhof brengt je werkelijk ín het Woord. Ik zag mezelf weer zitten daar in ’t Woudt, waar hij indertijd over – naar nu blijkt zijn lievelingstekst - Psalm 36:10 (‘In uw licht zien wij licht’) preekte. Het is waar, wat de inleider en samensteller Dr. Vaandrager noteert uit de mond van een hoorder: de preken van Berkhof bleven je bij. Iedere tekst wordt tegen het licht van de tijd gehouden. Maar ook de weerstanden die een tekst oproept worden – vaak op anekdotische wijze - gepeild. Verder heeft Berkhof altijd het drievoudig publiek van de kerkelijke verkondiging voor ogen: maatschappij, academie en kerk. Tegenover alles wat er over de kerk en over de christenen te zeggen valt en ook gezegd moet worden houdt hij staande: ‘Maar er moet een plaats zijn, waar je niet wordt aangesproken op je ziekte of je huursubsidie of op weet ik wat, maar waar je wordt aangesproken op je totale mens-zijn’(81), of: ‘Kijk goed wat er staat: zo is het onder u niet. En nou kan ik wel zeggen: ja dat zegt Jezus en hij bedoelt natuurlijk: zo zou het moeten zijn. Ik zou ook willen zeggen, ik zeg het niet iedere zondag, dat kan niet, dat is gevaarlijk, maar je moet het eens in het halve jaar durven te zeggen: dat is een eigen geheim van de gemeente. En die steekt met haar geheim, met haar contrast af in de wereld….We weten het vaak niet en we denken er niet aan en we moeten er ook niet altijd aan denken. Maar we moeten wel weten dat als we erbij willen horen, we niet alleen zuchtend moeten zeggen: zo zou het moeten zijn. Maar kijkend naar de weg van Jezus zeggen: ik ben benoemd om me te oefenen in een nieuw mensontwerp, waarvan ik weet dat dat het enige goede is, dat het de wereld voor de verzieking bewaart, dat het het winnen zal ook. Zo is het dan ook onder ons. Door Jezus Christus, onze Heer’(125).
Verder viel op dat – de samensteller benoemt het en de preken getuigen ervan -de Geest voor de latere Berkhof een steeds belangrijker thema werd. Op de tiende zondag na Pinksteren stelt hij juist de Heilige Geest en zijn werk weer centraal. ‘U hebt al gemerkt aan de schriftlezingen dat het vandaag over de heilige Geest gaat. Is Berkhof in de war? Dat is hij wel meer, zoals we weten. Pinksteren hebben we toch allang gehad. O ja? Hebben we Pinksteren gehad?’
Ik onderdruk de neiging om nog meer te citeren. Iedere hoorder, ook diegene die in de afgelopen tijd al te vaak de eerste hoorder van eigen preken was, vindt hier wat van zijn gading.
De volgende boeken werden genoemd:
Jostein Gaarder, Vita brevis een liefdesgeschiedenis. (De Prom/Houtekiet, Baarn 2001.3)
Bas Haring, De ijzeren wil (Houtekiet, Antwerpen 2003)
A.B. Vaandrager, Preken van Henk Berkhof – Twaalf preken, gehouden door prof dr. H. Berkhof in de Haagse Kloosterkerk in de jaren 1982/1989. (Meinema Zoetermeer 2003)
Ellen van Wolde, Een topografie van de geest - Een verkenningstocht door het landschap van taal en betekenis, denken en geloven. (Thijmessay. Valkhof Pers Nijmegen 2000)
Heleen Zorgdrager, Theologie die verschil maakt - Taal en sekse/differentie als sleutels tot Schleiermacher denken (Boekencentrum Zoetermeer, 2003)