Skip to main content

nr6 • 2004 • Een oude dame met eeuwige jeugd

juli 2004 (18e jaargang nr. 6)

Een oude dame met eeuwige jeugd
Over de omgang met de Heidelbergse catechismus

Drs. A.J. Zoutendijk

In Turijn hebben ze een voetbalclub die door de supporters liefkozend de oude dame genoemd wordt. De naam van de club betekent trouwens het omgekeerde. Juventus, dat is: jeugd.
Een jeugdige oude dame met een schare aanhangers, die hebben we hier ook. Feyenoord? Nee, de Heidelbergse Catechismus. Een kerkelijk leerboekje uit de zestiende eeuw, vol vragen en antwoorden. Je kunt daar een geleerd stukje over schrijven, hoe het ontstaan is en welke concepten de schrijver (een theoloog van achterin de twintig) hanteerde. Dat wilde ik niet doen. Liever teken ik een portret van deze oude dame, met haar grandeur en (natuurlijk) rimpels, met haar wijsheid en pretoogjes. Over deze vier karakteristieken schrijf ik in het kort. Wel liefkozend, want ik ben een fan.

Grandeur

Die is er meteen al aan het begin. Wat is je enige troost in leven en in sterven? Om met zo’n confronterende vraag te beginnen, moet je daar lef voor hebben? Zoals sommige journalisten, die hun slachtoffers de meest onbeschaamde en intieme vragen stellen? Nee, om deze vraag te kunnen stellen, moet je allure hebben. De oude dame biedt je een stoel aan en komt meteen terzake. Zij mag dat doen, want ze ondervraagt je niet om je uit te horen. Ze stelt deze vraag al eeuwen en is ook bereid je een handje te helpen bij het antwoord.
Mijn enige troost, zegt ze, is dat ik het eigendom ben van Jezus Christus, met lijf en ziel. Ik heb dit antwoord (dat nog wat langer is) vroeger uit mijn hoofd geleerd en ik vraag vandaag aan jongeren om hetzelfde te doen.
Maar - moeten wij dan niet over dit antwoord discussiëren? Moeten wij ons niet afvragen of wij hier vandaag ‘nog iets mee kunnen’? Nee, dat moeten wij niet doen. Een muis moet niet tegen een berg brullen dat-ie wat kleiner moet worden. Een berg moet je beklimmen om van het uitzicht te genieten. Als je weer beneden bent, kun je gerust discussiëren.
Een ander hoogtepunt. Hoe ben je rechtvaardig voor God? (vraag 60). Ik geef het antwoord wat uitvoeriger weer: Alleen door te geloven in Jezus Christus. Ik moet wel eerlijk bekennen (mijn geweten zegt dat), dat ik niet zo’n goed mens ben als ik wel dacht. Ik kan bijvoorbeeld Gods geboden gemakkelijk naast me neerleggen en m’n eigen zin doordrijven, met alle ellendige gevolgen van dien. God weet dat als geen ander maar toch geeft Hij mij, terwijl ik het niet verdien, een nieuw begin. Hij kijkt naar mij via Christus. Die deed alles goed, die deed en dacht geen zonde. Als God naar mij kijkt via Christus, dan ziet Hij mij als een rechtvaardig mens, zonder zonde. Wanneer geldt dit? Als ik mijn vertrouwen stel op Jezus Christus.
Waarom is dit groots? Omdat hier over geloven gesproken wordt vanuit het: en toch. Je valt niet mee en God weet dat, en toch… Ik houd niet van een spiritualiteit die altijd maar ‘en dus’ zegt. Ik ervaar zulke mooie dingen, en dus… Of: ik ben toch wel een oprechte zoeker, en dus… De oude dame leert je anders: zalig worden is een zaak van genade en van Christus alleen. Daarom zegt een christenmens: en toch. Als je van genade leeft, ontvang je bovendien een zekerheid die het ‘en dus’ je nooit kan geven.

Rimpels

Dat de grand old lady geen achttien meer is, is te merken. De rimpels van het verleden liggen op haar gezicht, prachtig en eerbiedwaardig. Soms zitten de plooien wat in de weg. Bijvoorbeeld als er gevraagd wordt hoe het zit met de verhouding tussen de goddelijke en de menselijke natuur van Christus na zijn hemelvaart (vraag en antwoord 48). Jezus is niet meer bij ons (als mens) en toch wel bij ons (in zijn goddelijke natuur). Goed, dat is nog uit te leggen. Maar als er vervolgens wordt doorgevraagd over hoe het dan precies zit met de verhouding tussen de goddelijke en menselijke natuur (worden de twee naturen in Christus niet van elkaar gescheiden?), dan ruik je zestiende-eeuwse discussies waar ik de gemeente vandaag niet mee zou willen opzadelen.
En dan natuurlijk ‘de paapse mis’. In vraag en antwoord 80 wordt gezegd dat de mis een vervloekte afgoderij is. Tja, dat zou ik vandaag anders zeggen. Ik zie mijn kerkelijke buurman, pastoor Jan van Dril van de Augustinusparochie, niet als een afgodendienaar. Maar om nu te zeggen dat we samen aan één tafel gaan, nee. Ik maak geen revérence voor de hostie; ik geloof ook niet dat een priester iets ‘bewerkt’ in het sacrament. Alles is bewerkt door Christus. Maar als mijn roomse buurman me zegt, dat hij dat eigenlijk ook zo ziet, dan denk ik: sinds 1563 is er wel iets veranderd. Laten we de vervloekingen in een laatje opbergen.

Wijsheid

De Catechismus is niet van gisteren. Daarom is haar wijsheid geheel bij de tijd. Wijsheid is dat je gaandeweg ontdekt hebt dat je niet altijd met één woord kunt spreken maar er soms twee nodig hebt of drie. Een voorbeeld: Geloven, zegt ze, is kennis èn vertrouwen (vraag en antwoord 21). Dus niet alleen een ‘leer’ die je erin stampt, maar ook de overgave van het hart. En omgekeerd: geloven gaat niet op in religieus gevoel. Het is terdege kennen, je iets eigen maken, omgaan met God in zijn woord. Vandaag zwelgen velen in religieuze ervaring; in zo’n context kan de oude Catechismus je helpen om op twee benen te lopen.
Ander voorbeeld. Wanneer doe je iets goed? Velen zullen zeggen: als ik er een goed gevoel bij heb. De oude dame schiet in de lach. Zo ben je wel gauw klaar met je eigen goedheid. Zelf is ze wijzer geworden. Je hebt wel drie woorden nodig om te zeggen wanneer iets goed is. Wat zijn goede werken? Dat zijn alleen de dingen, die je doet uit het geloof (1), naar de richtlijn van God (2) en tot Zijn eer (3) – en dat valt niet samen met de dingen die jezelf een goed gevoel geven of waarvan ‘men’ zegt dat ze goed zijn (vraag en antwoord 91). ‘Goed’ is een driedimensionaal begrip. Met zo’n inzicht kunnen we ons voordeel doen, tot in de Tweede Kamer toe.

Pretoogjes

De Catechismus heeft de reputatie van een strenge meesteres (de mens is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad is het bekendste citaat), maar dit beeld wordt vooral in stand gehouden door mensen die nog nooit haar glinsterende ogen gezien hebben.  
Welke troost put je uit het geloofsartikel van het eeuwige leven? (vraag 58). Ik voel nu al in mijn hart het begin van de eeuwige vreugde en dat is een voorproefje van wat me te wachten staat: de heerlijkheid die komt, die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en die in geen mensenhart is opgekomen. Een christen is iemand met een binnenpretje, tegen de verdrukking in. Het is wonderlijk, dat een verward mensenhart de plek kan zijn waar de eeuwigheid aanbreekt. En dat die eeuwigheid blijdschap is. Soms zie ik dit wonder terug in de ogen van mensen, jong en oud.
Dit glinsterende zie je ook in de uitleg die de Catechismus geeft van het sabbatsgebod. Op de rustdag ga je naar de gemeente Gods, om het Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, de naam des Heren aan te roepen en de armen handreiking te doen. Maar er is nog iets: op de rustdag laat je al je werk liggen, ook je boze werken. De bedoeling hiervan is, dat je al je dagen je boze werken laat rusten en God in je laat werken door zijn Geest (vraag en antwoord 103). Dit is één van de ontspannendste adviezen die ik ken. Als je nu eens leerde rusten en God in je liet werken! Dan vallen vele zonden van je af, als dode takken. Als moderne mensen de ware en blijde betekenis van de zondag weer ontdekken, verdwijnt er veel onvrede en hebben therapeuten minder te doen.

De oude dame zit op haar plek. Tegenover haar is altijd wel een stoel vrij. Wat doen we? Laten we haar achter de geraniums zitten en zwaaien we in het voorbijgaan? Misschien kunnen we een dokter raadplegen: Hebt u niet een spuitje? Ze is al zo oud. Maar het moet wel kalm en vredig gebeuren.
Er is nog een mogelijkheid. Een keer per week langsgaan, op zondagmiddag. Plaatsnemen in de stoel. En dan luisteren, leren, lachen.

Verantwoording

Het bovenstaande schreef ik destijds voor het blad Woord & Dienst, een magazine voor de SoW-kerken. Hieraan heb ik niets toe te voegen, maar de redactie vroeg mij een verantwoording voor de wijze waarop ik de catechismus portretteerde. Dat zal ik puntsgewijs doen.

1. Het is de moeite waard om de catechismus te introduceren bij een bredere schare dan tot dusver. Als de catechismus een specialiteit blijft van de rechterflank, zal men in de rest van de kerk steeds glaziger naar dit historisch document gaan kijken. Dat is jammer en ook onnodig, want het ontij voor de belijdenis is inmiddels verstreken. De Maarten ’t Hart - generatie loopt ten einde en er staat een geslacht op dat onbevangen op zoek is naar bronnen. Sommigen zouden verrast kunnen opkijken bij de taal van de catechismus en de geloofstraditie die ermee verwoord wordt.

2. Dan moet de catechismus wel geïntroduceerd worden: niet als iets stoffigs maar als iets aardigs. Als een geschrift met woorden en zinnen die je aan het denken kunnen zetten. Geen systeem, dat je dwingt om ‘alles’ aan te nemen en ook nog in de goede volgorde. Meer een gesprekspartner.
De neiging om na te denken over geloof is kerkbreed groeiende, zie de cursussen theologische vorming voor gemeenteleden. Eigenlijk is dat voortgezette catechese en daarbij kan de catechismus ongedwongen ter tafel komen. Met het oog op de eigen kring vermoed ik, dat de rol van de catechismus als leerboek voor jongeren afneemt en als oriënterende leesstof bij voortgezet onderricht kan toenemen.

3. Een tijdje terug betoogde C. Graafland, dat we de Bijbel ‘in de handen der mensen’ moeten geven en laten – met alle risico’s vandien. Geen hek eromheen plaatsen, geen zekeringen aanbrengen. Hij bedoelde dit met het oog op wat in de samenleving, onder andere door cabaretiers en theatermakers, met de Bijbel gebeurt. Wij kunnen de Schrift niet claimen voor onszelf. Het Woord moet voor zichzelf kunnen spreken. Als ermee gesold wordt, kunnen we dat niet verbieden – we kunnen hopen op het doorbreken van licht. Misschien komen er vragen naar ons toe: wat bedoelt die Bijbel toch?
Als dit van de Bijbel geldt, dan toch zeker van de belijdenisgeschriften. Men mag erbij denken wat men wil. Nu kun je hiertegen inbrengen, dat je als lid van de PKN toch een binding hebt aan de belijdenis. Dat lijkt me juist, maar zo’n binding kun je niet formeel opleggen. Binding heeft te maken met omgang. En omgang veronderstelt ruimte. De ruimte om kennis te maken, te aarzelen, in discussie te gaan, blij te worden, je te laten overhalen en toch je eigen vragen te houden.

4. Ik zie de catechismus dus als gesprekspartner en niet als systeem. Meer een dame dan een database. Traditie is een wrijfpaal, een tegenover dat prikkelt, tot nadenken brengt en hopelijk tot bescheidenheid en eerbied voor wat al gedacht is. Ik kan me voorstellen dat de levende vroomheid die erin doorklinkt mensen nieuwsgierig maakt. Ook kerkmensen.
Een mooie taak is het om deze waarheid te verbreiden – om te beginnen in de Protestantse Kerk in Nedferland.