nr2 • 2004 • De derde roeping van Jona
december 2004 (19e jaargang nr. 2)
De derde roeping van Jona
Over de roeping van Jona naar de stad Nineve
drs. P.L. de Jong
`Toen zei de HERE: Gij wilde de wonderboom sparen, waarvoor gij u geen moeite hebt gegeven
en die gij niet hebt doen groeien, die in één nacht is ontstaan en in één nacht vergaan. Zou Ik dan Nineve niet sparen, de grote stad, waarin meer dan 120.000 mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechter en hun linkerhand, benevens veel vee?’ Jona 4: 10-11
Een bijbelstudie / preek over Jona ligt in dit nummer over ‘kerk in de stad’ voor de hand. Omdat het een verhaal is over een grote stad en een profeet, die God roept om daar zijn Woord te verkondigen. De stad is Nineve en de profeet heet Jona. Die heeft echter grote moeite met zijn roeping en gaat er meteen als een haas vandoor. God heeft de handen vol hem zo ver te krijgen, dat hij toch naar Nineve gaat en daar de boodschap van God brengt.
Het verhaal staat ook in de Koran. Ook daar is Jona of Joenoes een behoorlijk heftige profeet.
Ook daar is sprake van een schip en een vis, een stad en een boompje. Maar het verhaal gaat heel anders. De spits ligt vooral bij het geduld, dat Jona moet leren. Die gedachte nemen we mee. Want geduld heb je niet gauw genoeg, als in de stad je roeping ligt. Maar in de bijbel wordt een veel diepere laag aangeboord. Want waarom heeft Jona zo’n moeite met de stad Nineve? En waarom wil de Here God hem daar met alle geweld hebben? Je zou kunnen zeggen, dat God maar liefst drie keer Jona roept om naar de stad te gaan.
Eerste roeping
Met de eerste roeping begint het verhaal. Jona, maak je op, ga naar de stad Nineve! Maar Jona voelde er niets voor, hij vluchtte meteen weg richting de kust en nam een schip naar Tarsis. Volgens de meeste uitleggers een plaatsje in Spanje, een wel heel andere richting en regio dus. Niet de stad, maar Spanje! Waarom deed Jona dat? Nineve was niet zomaar een stad, het was bepaald geen Jeruzalem. Vanuit de hoek van de Assyriërs had men in Israël al heel veel ellende beleefd. Nineve stond voor alles wat niet van en volgens God was. Het was een grote stad, zo wordt steeds herhaald, maar ze waren vooral groot in het kwaad doen. In het onderdrukken van mensen, armen, ellendigen en niet te vergeten alle mogelijke volken en volkjes, tot in Israël toe. In het noorden hadden de Assyriërs verwoestend huisgehouden, ze hadden hele dorpen afgevoerd in de vreemde, meedogenloos zonder enig erbarmen. En naar die stad moest Jona toe met de verkondiging van God? In geen geval, dacht hij. In die stad heb ik met het evangelie van God niets te zoeken, dat is daar aan niemand besteed. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Toen ik indertijd van de Veluwe richting Rotterdam ging, zei daar een zeer gelovige broeder, een flinke boer, tegen me: ‘Doe je best, maar is daar wel een akker voor God? Als boer weet ik: altijd te zaaien, maar er moet wel een akker zijn, ik ben bang die is daar niet.’ Zo ongeveer Jona. ‘Ik ga liever naar Spanje.’
Tweede roeping
Maar al gauw ging hij kopje onder en via een kort verblijf in de maag van een grote vis
belandde hij weer op het vasteland. En toen riep God hem voor de tweede keer. Jona, sta
op, en ga naar de grote stad, naar Nineve! Toen ging hij wel, zelfs zonder commentaar. Het zeewier zat bij wijze van spreken ook nog tussen zijn tenen. Maar echt van harte ging hij nog
steeds niet. Want wel reisde hij naar Nineve. En ook ging hij de stad in, echter maar één dagreis, terwijl het een stad van drie dagreizen was. Maar verder ging hij niet. Hij kwam dus niet in het hart van de stad, niet in de echte city, niet aan de Lijnbaan of bij de Pauluskerk…. hij bleef ergens steken op zuid. En nog iets: Jona liet heel duidelijk van zich horen. Maar de kern van zijn boodschap: nog 40 dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd! Dus: een keiharde boodschap van God. Alzo zegt de Heer: Ik neem het niet meer, Ik heb er genoeg van. Nog 40 dagen en dan gaat de stad onderste boven, Sodom en Gomorrah,zoiets. Had de Here God hem zo geinstrueerd? Zat er op z’n minst in die 40 dagen die God nog gaf niet een opening en uitnodiging tot omkeer en tot boete? Of verwachtte hij zelf van deze mensen niets aan bekering of boete? En zag hij daarom niets? Want er gebeurde ontzettend veel. Jona’s woorden sloegen in als een bom. Overal gingen mensen meteen in zak en as, deden boete voor God. En de koning stond op van zijn troon. En zelfs de dieren deden mee. Wie weet, God mocht zich omkeren en berouw hebben. En zo gebeurde. God kreeg berouw van zijn plan en het kwaad, dat Hij besloten had, dat deed Hij niet. De 40 dagen gingen voorbij, er kwam geen Sodom en Gomorra.
Gelukkig, denk je onwillekeurig. Ja maar wacht. Er is ook een andere kant aan deze gang van zaken. Want nu de stad gespaard blijft, staat Jona nu niet voor schut? En is dat wel consequent van God? Die mensen doen even boete en ineens is God een en al barmhartigheid? Dat kan allemaal heel mooi lijken, maar ergens klopt dat niet. Die mensen in Nineve hebben ontzettend veel slachtoffers gemaakt. Laat God dat gaan, omdat ze de schrik in hun benen krijgen? Jona staat het in elk geval ontzettend tegen. Daarin toont hij zich een echte profeet. En dat zegt hij dan ook tegen God, emotioneel en heftig. `Dat heb ik al steeds gedacht, dat U genadig en barmhartig bent…. Dat heb ik steeds gedacht en daarom ook meteen gedacht: het maakt niet uit, ik ga liever naar Spanje. Godis toch barmhartig.’
Voor ons gevoel is dit een heel vreemd moment. Dat Jona moeite heeft met Gods barmhartigheid, terwijl die mensen zo in zak en as zitten. Is dat niet buitengewoononfraai van hem? Zeg dat niet te vlug. Ook voor ons gevoel mag God hier en daar echt welwat minder barmhartig zijn en zou het ons liever zijn, dat Hij eens een harde klap uitdeelde.
En verder: maakt het dan helemaal niet uit, of je God dient of niet dient? Dat die mensen inNineve een paar weken in zak en as zitten, wat zegt dat? Je moet ze een half jaar later nog eens zien. Als je in Dijkzigt op je rug ligt, dan piept iedereen, toch? Zo heeft Jona waarschijnlijk die boetebeweging bekeken. En zeker de bekering van de koning. Daar zit toch wat achter? Als Bush soms voor de tv zegt: ‘Nu kunnen we alleen nog maar bidden’, dan is er vrijwel niemand die de man serieus neemt. Jona was er kennelijk ook niet van onder de indruk. De barmhartigheid van God is ook best ingewikkeld. ‘Ik vind God veel te barmhartig, zei eens een vrouw tegen me na een Avondmaalsviering. Omdat zij bij de viering haar ex had gezien, die haar bedrogen had met een vrouw uit de buurt, en beiden kwamen aan de Tafel van Christus. Is God niet veel te barmhartig? Had Hij dat stel niet weg moeten bliksemen?
Derde roeping
Maar dan komt Gods derde roeping. ‘Is het terecht, vraagt God, dat je zo boos bent over het verlies van dat boompje? Jij wilde dat boompje sparen en Ik zou Nineve niet sparen, die grote stad?’ Sparen (SV verschonen) is een beetje vlakke vertaling. Letterlijk: verdriet hebben (NBV) om iets waarvan je afstand moet doen. Huilen om iets wat je los moet laten. ‘Jij huilt om het verlies van die wonderboom, en Ik zou niet huilen om het verlies van die stad?’
Hier kijk je de Here God ineens heel diep in het hart! God tilt ontzettend zwaar aan zijn mensen. Als jij al huilt om zoiets als het verlies van een boom. Op zich heel begrijpelijk. Want zo’n verlies, dat is ontzettend jammer. Zeg: het verlies van je fiets of in de tram pikt iemand je portemonnee. Daar kun je inderdaad dagen je heel beroerd van voelen. Maar als jij daarover al verdriet hebt en soms ook letterlijk huilt, zou Ik dan niet huilen over het verlies van de stad, die grote stad?
God is ontzettend blij, als Hij ziet dat die mensen zich bekeren. Ook al is het voor velen van hen mogelijk maar een Dijkzigtbekering. De intentie die is er toch. En als Bush alleen nog maar kan bidden, laat hij dat vooral doen. God is kennelijkheel blij als Hij mensen zich ziet bewegen in zijn richting. Want aan zijn oordelen heeft de Here God nooit enig plezier beleefd. Aan zijn oordelen en gerichten lijdt Hij zelf altijd het allermeest. Jij hebt aan dat boompje helemaal niks gedaan. Maar Ik, zo’n stad draag Ik al heel lang met Mij mee. In die stad heb Ik al zoveel geinvesteerd. Zou Ik niet mogen huilen om het verlies van die stad en de gelegenheid aangrijpen om die stad te sparen? Ja maar, Heer, heel veel mensen leven in de stad als beesten. Dat klopt, zegt God. Er zijn daar inderdaad veel beesten. En veel mensen die geen verschil weten tussen rechts en links. Niet alleen kinderen. En er zijn inderdaad veel dieren, veel koeien en ezels in een stad. Maar ook schapen en die hebben gewoon een herder nodig. Iemand die naar hen omkijkt.
Een herder nodig
God spreekt Jona drie keer aan. Herkenbaar. Eerste roeping: Ga naar de stad en verkondig het Woord van God, recht zo die gaat! Ja maar,is daar wel een akker? En moet ik daar mijn gezin groot brengen? En en masse is de kerk uit de stad gevlucht. Toen kwam er zoiets als een tweede roeping: wij mogen de stad niet loslaten, wij moeten de mensen daar het evangelie verkondigen. Wij aan hen…! Zoals Jona, getuigend, maar nog steeds met veel afstand naar mensen. Want zij moeten zich bekeren en wij zitten goed. Die houding deugt niet. Dan komt Gods derde roeping. Daarin gaat de Here God helemaal voor de mensen als zodanig, rechts of links, maakt niet uit. En zelfs voor de dieren. Er moet een Herder komen. Een die zoekt, totdat Hij vindt. Zou Ik niet huilen als Ik afstand moet doen van zoveel mooie mensen die Mij niet kennen? God heeft veel geduld en compassie. De derde roeping zet ons heel dicht bij het hart van Gods eigen bedoelen met mensen. En met de stad. Die is gewoon van God.
Verkorte tekst van de preek bij de bevestiging van drie missionaire werkers in Rotterdam-Delfshaven
september 2004