nr2 • 2004 • Laatst geboekt
december 2004 (19e jaargang nr. 2)
Laatst geboekt
dr. P. van den Heuvel
Er verschijnen veel boeken over vroeger: aandacht voor het verleden is weer ‘in’. Daarbij heeft deze postmoderne tijd bijzondere belangstelling voor ‘het kleine verhaal’. Dat verklaart het succes van de boeken van Geert Mak. Als hij de ontwikkelingen op het platteland beschrijft in Hoe God verdween uit Jorwerd, leren we gewone dorpsbewoners kennen zoals bakker Klaas de Jong die als eerste een douche installeerde en een televisie aanschafte. Ook in zijn grote boek over de geschiedenis van Europa is er voortdurend aandacht voor het kleine verhaal. In De eeuw van mijn vader komt het nog dichterbij en vertelt hij het levensverhaal van zijn eigen vader (en daarmee van hem zelf).
Deze vernieuwde belangstelling voor het verleden berust niet uitsluitend op historische nieuwsgierigheid. In de herinneringen aan vroeger die hierna worden besproken, is het verleden van belang om het heden te verstaan. Hoe ben ik geworden wie ik ben? Welk stempel heeft het verleden op mij gedrukt. Hoe heb ik dat alles verwerkt?
Van protestant katholiek
Henk van der Linde beschrijft hoe hij, groot geworden in een calvinistisch gezin, uiteindelijk rooms-katholiek priester en hoogleraar oecumenische theologie is geworden. De volledige titel van zijn boek luidt: ‘Van protestant katholiek geworden en beide trouw gebleven’. Hij begint met een hoofdstuk ‘Je leven beleven in wereldperspectief’. Van der Linde keert de aandacht voor het kleine verhaal om en laat zien dat wij ons leven slechts kunnen verstaan in het bredere verband van de Europese cultuur en de mondiale samenleving. Hij verwijt de Europese cultuur dat ze wel de vragen van de eeuwigheid aan de orde heeft gesteld, maar niet die van het Koninkrijk van God. Het sociaal engagement is daardoor onderbelicht gebleven, met alle gevolgen van dien. Daardoor was de kerk bij de industriële revolutie de grote afwezige. Vanuit dit wijdere perspectief overziet Van der Linde zijn eigen leven. Hij werd geboren als zoon van een onderwijzer in Utrecht. Maar voordat hij meer over zijn ouders vertelt, schrijft hij over de bijbel. Beslissend in zijn leven is geweest dat hij thuis de bijbel heeft leren kennen ‘in dat alomvattend karakter dat hem kenmerkt, intellectueel, cultureel en spiritueel... Ik heb de bijbel leren kennen vanuit wat mijn ouders van huis uit meebrachten’. Die sprak hem zo aan dat hij zich er in stijgende mate aan gewonnen gaf. ‘Niet ik heb mij de bijbel eigen gemaakt, de bijbel heeft zich van mij meester gemaakt.’ Deze liefde voor de bijbel is hem altijd bijgebleven. De overgang naar de rooms-katholieke kerk heeft aan deze hartstocht voor de Schrift niets veranderd. Daarnaast heeft hij van huis uit cultuur en ethos meegekregen. Van zijn vader erfde hij de brede kerkelijke en culturele interesse. Tekenend voor zijn moeder was haar bevindelijke geloofsbeleving. ‘Wat het leven van mijn moeder aan geest bezat, kwam ook tot uiting aan het einde. Ze was echt en dat bleef ze. Ze kreeg kanker en kwam in het diaconessenziekenhuis terecht. Daar heb ik haar een aantal keren opgezocht. Het kon tot ongedachte gesprekken komen als we met ons tweeën waren. Ze doen me denken aan de gesprekken van Augustinus met zijn moeder Monica, kort voor haar sterven, gesprekken over het eeuwige leven, over hoe God de zijnen zal weiden op grazige weiden’. In de relatie tot de kerk werd veel ruimte gelaten. Zolang de kinderen klein waren, gingen ze met moeder mee naar een predikant van deGereformeerde Bond. Later zochten ze hun eigen weg, dat was ieders vrije keuze. Maar er was een band die bleef en die door niets verbroken kon worden. ‘Je wortelde met elkaar in hetzelfde en het eigenlijke’. In het gezin Van der Linde waren vijf jongens, van wie er vier predikant werden in de Nederlandse Hervormde Kerk. Drie van hen werden later hoogleraarwaarbij zij zich in heel verschillende richtingen ontwikkelden. Simon werd bekend als kenner van Reformatie en Nadere Reformatie. Jo nam een vooraanstaande plaats in bij de Hernhutters en werd hoogleraar missiologie. Henk ging over naar de rooms-katholieke kerk, werd priester en later hoogleraar oecumenische theologie. Maar deze overstap betekent niet dat hij zijn opvoeding vaarwel heeft gezegd. Zijn leven lang is hij bezig gebleven deze erfenis te verwerken. En vooral om de bijbelse boodschap dieper te verstaan. Hij spaart de protestantse kerk en haar theologie de kritiek niet. Maar al aanvaardt hij het primaat van de paus, toch is hij buitengewoon kritisch naar de huidige paus. Hij stelt de vraag of het leidinggevende eenheidsambt van Petrus, als heilzaam bedoeld, niet tot een gezwel is geworden dat al het andere wegdrukt. Hij vertelt van zijn motieven om zich te voegen in de RKK en welke pijnlijke gevolgen dat (toen) had. Zijn betrokkenheid op de oecumene had de doorslag gegeven. Alleen een dynamische en allesomvattende kerk zou een antwoord kunnen voorleven op de vraag naar een eigentijdse cultuur.
In zonde ontvangen en geboren
Ook in de bundel interviews van Petra Pronk gaat het om de verwerking van het verleden. De ondervraagde personen zijn allen afkomstig uit een orthodox calvinistisch gezin, variërend van hervormd, synodaal-, vrijgemaakt- of oud-gereformeerd tot de gemeente van ds. Paauwe. Ze hebben gemeenschappelijk dat ze (een groot deel van) de opvattingen van thuis hebben losgelaten. Sommigen zijn overtuigd christen gebleven, al hebben ze nu een andere visie op de bijbel en een ander beeld van God. Anderen zijn in hun zoektocht naar God verder gegaan en werden aanhangers van een gnostiek of esoterisch christendom. Maar er zijn er ook bij voor wie het geloof in God een volstrekte onmogelijkheid is geworden. Dit boek roept de vraag op: hoe valt te verklaren dat kinderen uit één gezin zo verschillend terechtkomen? Bij Van der Linde komen de jongens in verschillende kerken terecht, maar de hartstocht voor God en zijn Woord houdt hen dicht bij elkaar. Petra Pronk laat zien dat het veel verder kan gaan. Rutger Kopland vindt het onbegrijpelijk dat mensen op volwassen leeftijd nog christen kunnen zijn. Zijn christelijk verleden heeft hem gevormd en roept een zekere weemoed op, maar hij neemt er radicaal afstand van. ‘Hoewel hij als kind stellig geloofde wat hem over God werd verteld, had Rutger eigenlijk geen aanleg voor gelovige’. Is al of niet geloven een kwestie van aanleg? Bij Kopland voltrok zich het afscheid zonder veel strijd. Het geloof is gewoon weggesijpeld, een groot verlies was het niet. Eigenlijk is er alleen maar ballast overboord gezet. Anderen kwamen er niet zo gemakkelijk af. Jan Siebelink lijkt verdwaald tussen twee werelden: God speelt in zijn persoonlijk leven geen enkele rol. Maar hij zegt ook: ‘Ik heb van God gehouden, omdat het geloof van mijn vader mij fascineerde. De passie en de hartstocht waarmee hij zijn geloof beleefde. Ik heb geen duidelijk geloof en geen duidelijk ongeloof’. Eigenlijk hoopt hij nog altijd op een wonder van krachtdadig ingrijpen van boven, zoals dat zijn vader is overkomen. In het boek neemt het woord ‘angst’ een dominante plaats in. Gevoelens van angst en machteloosheid blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld in het afscheid van de orthodoxie. ‘God was iemand voor wie je behoorlijk moest uitkijken. Hij zag alles, kon teleurgesteld zijn en boos’. Hij kon je het recht ontnemen om in de hemel te komen. Margreet Hoepel spreekt van een ‘totaal gebrek aan veiligheid’ en ze noemt dat ‘fundamentalistische kindermishandeling’. Het is ook schokkend wat ze vertelt: als meisje van zes moest ze de vragen van Jacobus Borstius leren, dat God de hel gemaakt heeft voor de kwade kinderen en alle goddeloze mensen. Kwade kinderen zijn die hun ouders en onderwijzers ongehoorzaam zijn en Gods geboden verachten. Zij zullen daar branden in het eeuwige vuur. Ze overleefde door onderscheid te maken tussen God en godsdienst. Er was in haar gezin sprake van een diepe en oprechte liefde tussen ouders en kinderen, maar de geestelijke bagage van haar jeugd heeft haar zwaar beschadigd. Verschillende keren komt de kruisdood van Jezus ter sprake. Dat verhaal roept zowel rationeel als emotioneel verzet op. Bij Cees den Heyer is de afwijzing van de klassieke verzoeningsleer een ‘logische volgende stap’. Voor Ineke van der Vinne werd het dogma van de kruisdood als kind van tien een bron van angst en later haar grootste vraagteken. Ze besefte dat het daarin om het belangrijkste aspect van het christendom ging, maar ze kon er niets mee. Een gemeenschappelijke pijn is het negatieve levensbesef: wij mogen er niet zijn, wij liggen onder het oordeel, voor onze vragen en twijfels is er geen plaats. Er waren soms lange omzwervingen nodig om te leren ontdekken en aanvaarden dat God ons de moeite waard vindt en dat wij er mogen zijn. De boodschap van afwijzing was zo dominant, de visie op de mens zo negatief, dat er voor aanvaarding geen ruimte overbleef. Anderen zijn stuk gelopen op het bastion van zekerheden van de rationele gereformeerde wereld waarin voor emoties en ervaring geen ruimte was. De interviews stemmen mij verdrietig. Wat hebben sommigen veel moeten verduren op de weg van het geloof! Het mag dan wel een wonder heten als men het geloof in God heeft bewaard. Het is eigenlijk de Inleiding van het boek die mij het meest dwars zit. Daarin geeft Pronk voor outsiders een korte introductie in de orthodoxe stroming van het christendom. In de orthodoxie, zo stelt ze, worden de geloofsovertuigingen zonder terughoudendheid als de waarheid gepresenteerd. Antwoorden worden verabsoluteerd en daardoor worden mensen in het nauw gebracht. Het is een geloof van grote woorden en massieve zekerheden, waarin voor nuanceringen nauwelijks ruimte is. Het denken in tegenstellingen maakt de wereld overzichtelijk maar ook onbarmhartig. De boodschap wordt met zoveel autoriteit gebracht, dat kritische vragen al snel worden verstaan als opstand tegen God zelf. Pronk weet dat het negatieve mensbeeld niet overal zo rigoureus wordt doorgevoerd (ze verwijst naar H.G. de Graaff). Het merendeel van de orthodoxe gelovigen heeft geen last van de angst, maar in de praktijk draait het daar vaak wel om. Dit boek gaat over mensen die daar niet mee konden leven en afstand hebben genomen van de kerk van hun jeugd. Wat mij dwars zit is niet dat het onwaar is wat ze schrijft, maar dat er zoveel waarheid in schuilt. We kunnen ons er niet van afmaken door te zeggen dat bij ons Borstius niet wordt onderwezen (gelukkig niet!). Het valt niet te ontkennen dat een statisch waarheidsbegrip ons geducht parten speelt: we hebben de grootste moeite om in onze kerkelijke gesprekken nuanceringen een plaats te geven. Er zit maar weinig ruimte tussen onze opvattingen en Gods Waarheid.
Vriend van zondaren
In het boek van J. het Lam komen deze vragen aan de orde vanuit een andere invalshoek. Het gaat over vermanen in het pastoraat, maar laat ik voorop stellen dat het zeker niet is geschreven uit de behoefte om anderen eens flink de waarheid te zeggen. Integendeel, het is geboren uit verlegenheid. De auteur voelt zich als pastor geroepen mensen aan te spreken vanuit het Woord van God. Maar als hij aan deze roeping gehoor geeft, voelt hij zich een betweter, een farizeeër. De vermaning gaat hem niet gemakkelijk af: hij spreekt van een ‘pastoraal mijnenveld’. Als er een serieuze confrontatie moet plaatsvinden, krijgt hij het onaangename gevoel van pastor te veranderen in zedenmeester. Hij geeft in het boek waardevolle adviezen over de pastorale grondhouding, de wijze van gespreksvoering, over nederigheid en de liefde van Christus. Het is zijn verlangen dicht bij de pastorant te blijven, met werkelijke aandacht voor diens situatie en vragen. Toch laat het boek mij in verlegenheid achter. De probleemstelling luidt: ‘Aangenomen dat we duidelijk weten wat goed en fout is in die specifieke situaties, hoe kunnen we het dan het beste aanpakken?’ Daar begint het voor mij te knellen: weten wij zo duidelijk wat concreet goed en fout is? Het Lam wijdt daar een afzonderlijk hoofdstuk aan met verschillende benaderingen: ‘Hoe weet ik wat goed of fout is?’. Hij voelde zich aangetrokken door de ‘bijbelsgenormeerde gemeente-ethiek’ van H. Loonstra die het hoge gezag van Gods Woord wil betrekken op het levensgevoel van de moderne mens. Op die manier zou er ruimte komen voor pastoranten die de bijbel iets anders zijn gaan lezen maar oprecht aan Gods Woord zoeken gehoorzaam te zijn. Kunnen we hen niet het voordeel van de twijfel geven (of nog royaler: hun mening respecteren)? Toch wijst Het Lam deze benadering af. Ze zou de indruk kunnen wekken dat er meerdere waarheden zijn of dat we niet kunnen weten wat waarheid is. Al zijn er vragen waarop we niet een eenduidig antwoord kunnen vinden, op vele andere terreinen spreekt de Schrift zeer helder. Daarom kiest hij voor ‘de ethiek van de bijbel’. Die tracht zorgvuldig de wet van God gehoorzaam te zijn. Door God gegeven gezagsverhoudingen zijn belangrijk. Daarbij kan de liefde dienen om de verschillende bijbelse geboden ‘op hun waarde te schatten en op de juiste plaats te houden’. Sommige liggen dichter bij de kern van het Evangelie, andere er verder vandaan. De indruk wordt gewekt dat ‘de ethiek van de bijbel’ een afgerond systeem is, waaraan elk geval kan worden getoetst. ‘Volgens de ethiek van de Bijbel leeft hij in zonde’. Alsof er bij de geboden van God geen (menselijke) vertaalslag nodig is naar de concrete situatie. Een enkele keer aarzelt hij of de pastor niet te soepel heeft gereageerd: ‘Hopelijk past dit nog binnen de ethiek van de Bijbel’. Pastores moeten zich weliswaar voortdurend bezinnen op de vraag wat God in de Schrift werkelijk bedoelt. Maar de gemeente lijkt in deze bezinning niet betrokken te zijn. De pastorant van wie erkend wordt dat hij biddend gehoorzaam wil zijn aan het Woord van God, krijgt zelfs niet het voordeel van de twijfel, laat staan dat zijn of haar mening gerespecteerd wordt. Uiteindelijk lijkt er - ook in ethische vragen - één waarheid te zijn, die wordt vertegenwoordigd door de pastor. Mijn vraag is: zijn we daarmee ver verwijderd van het waarheidsbegrip dat Petra Pronk signaleerde? Hoeveel ruimte zit er bij ons tussen onze eigen visie en Gods waarheid?
Besproken werden:
Henk van der Linde, Van Protestant katholiek geworden en beide trouw gebleven, Budel 2004.
Petra Pronk, In zonde ontvangen en geboren. Tien bekende en onbekende Nederlanders over hun afscheid van de orthodoxie, Kampen 2003.
J. het Lam, Vriend van zondaren. Over vermanen in het pastoraat, Zoetermeer 2004.