nr6 • 2014 • Stefan Paas
28e jaargang nr. 6 (juli 2014)
thema: De orthodox-protestantse kerkelijke kaart over 25 jaar
Nieuwe kerken in Nijkerk
Een vooruitblik
Stefan Paas
‘Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft’, zegt een bekend spreekwoord. Dat is een waarheid als een koe; de toekomst is voor ons een gesloten boek. Toch is mij gevraagd om eens vooruit te kijken naar de religieuze toekomst van Nijkerk en omstreken. En dan gaat het vooral om ‘de ontwikkelingen in de gevestigde (protestantse) kerken en de evangelische en charismatische bewegingen’. Welke tendensen verwacht ik?
Mensen benaderen waarzeggerij het meest wanneer zij in staat zijn om trends door te trekken. Vooral betrouwbare, goed beschreven, lange-termijntrends zijn behulpzaam. Zelfs dan blijft het altijd een beetje koffiedik kijken, maar iets beters hebben we niet. Dat wil ik in deze bijdrage dan ook doen. Welke langdurige trends zijn zichtbaar in de religiegeschiedenis van Nijkerk en wat betekent dit voor de toekomst? Om die vraag te beantwoorden, wend ik me vooral tot het boeiende boekje van Fred van Lieburg over de religiegeschiedenis van Nijkerk.
Trend 1: Een vrije markt van religie
Eén van de dingen die me opvielen in dat boekje was het vanzelfsprekende gebruik van allerlei vormen van macht in het verleden, om zoveel mogelijk een religieuze monocultuur in stand te houden. Ik vond daarvan drie verschillende soorten voorbeelden.
Allereerst zag de kerk er duidelijk geen been in om de politie in de hand te nemen als bijvoorbeeld dronken jongeren een kerkdienst verstoorden of wanneer er veemarkten plaatsvonden op zondag. Bij het eerste kun je nog zeggen dat een kerk recht heeft op ongestoorde vergaderingen, maar het heeft toch iets te zeggen dat de eerste gang blijkbaar naar de schout was en niet naar het café waar de jongeren zich aan het bezatten waren. Er was, zogezegd, een vanzelfsprekend beroep op dwang (in plaats van verleiding en overtuiging). Ergens in die tijd heeft de kerk, aldus veel theologen, het afgeleerd om missionair in de samenleving te staan, om mensen één voor één te winnen en om kwetsbaar en lijdend in de wereld te zijn.
Vervolgens zien we ook hoe de kerk op allerlei manieren probeerde via politieke dwang dissidente geluiden in eigen kring te smoren. Lekenpredikers (zeg maar, de voorlopers van de evangelische kerkelijke ondernemers van nu) werden voor de rechter gedaagd en moesten onder ede beloven het nooit weer te doen. Huissamenkomsten werden verboden. Afgescheidenen kregen inkwartiering. Tot op het laatst heeft men geprobeerd tegen te gaan dat de grote vaderlandse kerk uit elkaar viel. Er was, met andere woorden, weinig respect voor het geloof van mensen. Er werd voor mensen gedacht; men wist wat goed was voor hen. Desnoods werd dat erin geramd.
Ten slotte viel me ook het dédain op waarmee veel predikanten neerkeken op alles wat riekte naar ‘enthousiasme’ en ‘beroering’. De Nijkerkse predikanten die getuige waren van de opwekking in de stad, moesten zich voortdurend verantwoorden tegenover collega’s. Later, in de 19e eeuw, was het van hetzelfde laken een pak. Dit wantrouwen ten aanzien van revivals lijkt typisch Nederlands te zijn. Later zie je het bij het opkomende Pinksterdom, bij Johan de Heer en bij de opwekkingssamenkomsten van Billy Graham. Telkens is de teneur er één van schamperheid en felle afwijzing vanuit de gevestigde kerken. Iets daarvan kun je nog wel terugvinden in de schamele restanten van de vaderlandse vrijzinnigheid: liever vergrijsd ondergaan in vaagheid dan (o, afschuwelijk) ‘EO-achtige taferelen’. In de Angelsaksische cultuur was er veel meer tolerantie voor afwijkende vormen van vroomheid en veel meer oog voor het zelforganiserend vermogen van gelovigen.
Een van de lange-termijntrends die we in de afgelopen eeuwen hebben gezien is dat deze monopoliepositie langzaam maar zeker is ondermijnd. Via allerlei tussenfasen zijn we inmiddels aanbeland in een volledig vrije markt van religie. Ruwweg houdt dat in dat kerk en staat volledig gescheiden zijn, met twee gevolgen:
Je kunt in Nederland burger zijn in volle rechten en plichten zonder kerklid te zijn, of zonder zelfs maar iets te hebben met religie. Er is dus geen enkel voordeel verbonden aan kerklidmaatschap. Dat betekent dat religieuze betrokkenheid vandaag de dag geheel en al uit de intrinsieke motivatie van mensen moet komen.
Geen enkele levensbeschouwing of levensbeschouwelijke groepering wordt bevoordeeld boven de andere. Met andere woorden, het staat iedereen geheel vrij zich op de markt van religie te begeven als ondernemer.
De gevolgen daarvan voor kerken lijken me glashelder. In onze tijd zullen kerken ondernemend moeten zijn. Ze kunnen niet langer verwachten dat mensen ‘toch wel komen’, vanuit een gevoel dat het zo hoort of vanuit verplichting of zelfs vanuit een zekere mate van dwang. Vandaag is er nog maar één reden waarom mensen betrokken willen zijn bij een kerk en dat is omdat ze het willen. Een ondernemende kerk realiseert zich dat en zal dit respecteren. Zij zal geen tijd verspillen met mopperen over ‘consumentisme’ en zij zal niet te lang stilstaan bij nostalgie over de volkskerk. Zij zal erover gaan nadenken waarom mensen vandaag naar de kerk komen en zij zal proberen contact te leggen met de intrinsieke motivaties van mensen.
Dat doet zij op twee manieren: door een uniek profiel te vinden en door te werken aan kwaliteit.
Een kerk kan vandaag alleen overleven en bloeien, wanneer zij een heel scherp beeld heeft van wat haar onderscheidt van anderen op de (religieuze) markt. Zij zal zich dus de vraag stellen: wat is het dat mensen alleen hier kunnen vinden en nergens anders? Let wel: dat hoeft niet per se te betekenen dat kerken zich moeten beperken tot simpele slogans. Het mag best een boodschap zijn van mysterie en diepgang, graag zelfs. Maar een kerk die denkt er te komen met ‘discussies’ over ‘spiritualiteit’ zal het niet lang maken. Dat kan overal, daar heb je de kerk niet voor nodig. Uiteindelijk zal de kerk een plek moeten zijn waar mensen God ontmoeten.
En vervolgens zal zij streven naar kwaliteit. Ook dat is een logisch gevolg van de vrije markt. Zolang mensen toch wel komen, omdat het zo hoort of omdat er sprake is van zachte dwang, hoeft een kerk zich niet erg in te spannen om hen vast te houden. Zij kan een bevoogdende, paternalistische stijl ontwikkelen; zij kan genoegen nemen met slechte muziek en rommelige en saaie preken; zij kan de schouders ophalen over een kille, afstandelijke omgang met elkaar. Voor de duidelijkheid: ik zeg niet dat dit met alle kerken het geval is, maar het kán. Een kerk met een monopolie kan er de kantjes aflopen, zonder ervoor gestraft te worden. Het geld komt toch wel binnen. Dat is nu echter niet meer mogelijk.
De evangelische beweging heeft in de vrije markt een duidelijk voordeel boven de oudere kerken. Het gaat vaak om ondernemende kerken met een duidelijk profiel en een heldere boodschap, die veel investeren in kwaliteit van muziek en gemeenschap. Vooral in traditioneel-kerkelijke gebieden zoals rondom Nijkerk zullen ze het daarom nog wel een tijdje goed doen. Daarbuiten doen ze het veel minder goed, omdat evangelische gemeenten veel beter zijn in het benaderen van traditioneel-kerkelijke mensen dan ‘echte’ ongelovigen.
De meer traditionele kerken kunnen twee kanten op: of ze blijven zich afzetten tegen de evangeliegemeenten, met als gevolg dat ze ieder jaar een aanzienlijk aantal mensen verliezen aan de concurrentie en wel vooral de mensen die ‘werk willen maken’ van hun geloof.
De andere mogelijkheid is dat zij zich ook ontwikkelen tot ondernemende kerken. Dat betekent dat zij ophouden met te treuren over de verloren 19e eeuw en accepteren dat de tijd van de volkskerk voorbij is. Voor een deel zullen zij succesformules van anderen overnemen (opwekkingsmuziek in de kerk), maar voor een ander deel zullen zij zich op een eigen manier profileren in de markt. Zij zullen hun eigen kracht zoeken – een goede pastor, theologisch doorwrochte preken, een fraaie klassieke liturgie, een sfeer waarin je niet steeds wat moet, enzovoort – en zich daarmee profileren. Zij zullen een kwaliteitsslag doormaken. Zij zullen nieuwe gemeenten stichten, die geen evangelische gemeenten na-apen, maar experimenteren met liturgie, inzetten op apologetiek en kunst. Zo zullen ze ook mensen afsnoepen van de evangelische gemeenten: mensen die moe geworden zijn van het activisme, die wat stoerders willen dan therapeutisch gedoe, die theologische diepgang zoeken, of die in een meer mystieke en verstilde fase van hun leven zijn gekomen.
Voor alle duidelijkheid: op veel plaatsen gebeurt dit al. Dat is één van de redenen dat de groei van de evangelische beweging er bijna overal uit is. Er is voor veel mensen simpelweg niet genoeg reden meer om nog van kerk te veranderen. Alleen in plaatsen waar nog restanten van een monopolie bestaan, werkt de evangelische formule nog. Evangelische leiders weten dat: daarom strijken de Doorbrekers eerst in Barneveld neer en straks in Amersfoort en dan in Zwolle en Zeeland.
Ten slotte: kerken die vaag blijven over hun profiel en verder geen unieke sterke kwaliteiten hebben waarop zij zich kunnen profileren, zullen het in elk scenario steeds moeilijker krijgen. Zij bestaan bij de gratie van een gesloten burgerlijke gemeenschap, waarin weinig levensbeschouwelijke opties zijn. Zulke gemeenschappen verdwijnen in razendsnel tempo. Dat is één van de redenen waarom de grote kerkelijke verkaveling op het platteland nog maar net begonnen is. Daar zullen nog veel kerken verdwijnen, min of meer om dezelfde redenen als waarom talloze bakkerijtjes en kruideniers zijn verdwenen: te weinig, te laat en te duur. Maar hier en daar zullen er ook christelijke gemeenschapsvormen blijven, die erin slagen zich te nestelen in het veranderende platteland. Ik denk dan aan gemeenschappen met een duidelijk sterk punt (een goede dorpspastor of een warme en open gemeenschap), of aan gemeenschappen die een doorstart kunnen maken, bijvoorbeeld als huiskerk of in een kloosterachtige vorm.
Trend 2: Doorgaande subjectivering
Een andere trend die al heel lang aan de gang is, kunnen we ‘subjectivering’ noemen. Daarin zit het woord ‘subject’: het betekent dat mensen steeds meer zijn aangewezen op zichzelf als het gaat om hun levensrichting. Vroeger werd de gang van ons leven voor een groot deel bepaald door de wieg waarin we geboren waren, door de omgeving, door bepaalde sociale rangordes, en ga zo maar door. Kort en goed, de richting kwam van buiten. Dat is veranderd: steeds meer gaan mensen bij zichzelf te rade om erachter te komen wat ze moeten doen en hoe ze moeten leven. Sterker nog, we vinden het tegenwoordig bijna allemaal raar als iemand zijn leven laat bepalen door verwachtingen uit zijn omgeving, zonder er zelf wat van te vinden. Dat geldt ook in het geloof. Tegenwoordig vinden we het belangrijk dat iemand er zelf voor kiest, dat een geloof ook persoonlijk en doorleefd is. Of, om het woord maar te gebruiken: we vinden het belangrijk dat mensen ‘authentiek’ zijn.
Daarachter zit een wereld van ontwikkelingen, die ik nu laat rusten. Het is niet nodig om het hier uit te werken; ik denk dat bijna iedereen het wel herkent. Voor steeds meer mensen is het leven niet zozeer iets wat ons wordt gegeven door ons voorgeslacht en door dorpstradities, maar het is een project geworden, of een weg om te gaan. Het leven is een voortdurende stroom van ontdekkingen en levenslessen. Mensen zijn pelgrims geworden.
Ook dit heeft gevolgen voor het onderwerp van dit artikel. Een student van mij onderzocht laatst waarom kerkleden in Hardenberg (ook zo’n kerkelijk bolwerk) overgingen tot de evangeliegemeente in die plaats. Hij kwam drie redenen tegen en ik vermoed dat die redenen wel op meer plaatsen geldig zijn:
Therapeutische redenen: veel mensen gingen over na een echtscheiding of een ander trauma. Vaak voelden zij zich niet meer op hun gemak in hun oude kerk, hadden het gevoel dat zij veroordeeld werden. In de evangeliegemeente ervoeren zij een meer troostende theologie en spiritualiteit, met aandacht voor hun eigen gevoelens en pijn.
Ontwikkeling van een meer persoonlijk geloof: veel mensen die overgingen, vertelden dat zij in de jaren ervoor steeds meer twijfels hadden gekregen bij alles wat de kerk hun steeds had voorgehouden. Zij waren zelf in de Bijbel gaan lezen, ontdekten daar dingen die in hun kerk niet gebeurden (of andersom). Toen zij daarover gingen praten, voelden zij zich vaak niet serieus genomen. Typerend was de uitspraak dat het in de oude kerk ‘vaak ging om een angstgeloof’, of om ‘gewoontegeloof’. In de evangeliegemeente vonden zij een meer ‘authentiek’ geloof.
Vooral mensen met groter wordende kinderen vonden de evangeliegemeente vaak een betere plek om hun kinderen bij het geloof te houden: meer eigentijds, moderner, met meer ruimte voor multimedia, moderne muziek en in het algemeen een kindvriendelijker klimaat.
Wat je hier ziet, is iets van de dynamiek achter het kerkelijk verhuizen van mensen. Een overgang heeft vaak te maken met breuken in je eigen biografie, of nieuwe fasen in je geloofsleven. In onze tijd betekent dat bijna automatisch dat mensen zichzelf opnieuw gaan onderzoeken: wat geloof ik nu echt? En dat kan leiden tot afhaken, tot vernieuwde toewijding, maar ook tot verhuizen naar een andere kerk of naar een andere vorm van religie (New Age bijvoorbeeld).
We zien ook welke kerken het goed doen in de nieuwe religieuze vrije markt. Dat zijn kerken die mensen helpen om ‘authentiek’ te geloven – althans in hun eigen ogen. Hiernaar is veel onderzoek gedaan. Zulke kerken helpen mensen om hun eigen verhaal te vinden, door hun taal te bieden die hun innerlijk ontsluit (psychologisch, gaven, therapeutisch), door een klimaat te bieden voor zelfonderzoek (getuigenissen, verhalen, veel bemoediging en bevestiging, kwetsbare en charismatische rolmodellen), door praktische oriëntatie te bieden (levenslessen en praktisch bijbels onderwijs), door aansluiting te vinden bij hun dagelijkse leefwereld (multimedia, eigentijdse sfeer, moderne muziek, moderne gebouwen, moderne typen voorgangers), en ten slotte door het kleine verhaal van mensen op de een of andere manier te verbinden met een groot verhaal (in dit geval: een christelijk ‘theo-drama’).
Naar mijn idee zijn dit kenmerken die voorlopig wel belangrijk zullen blijven. Natuurlijk zijn ze variabel, in die zin dat de één een hechtere gemeenschap verlangt dan de ander, dat de een meer individuele experimenteerruimte wil dan de ander, en dat persoon A een andere intellectuele benadering zoekt dan persoon B. Maar ik ben ervan overtuigd dat kerken die in de huidige vrije markt van religie willen overleven en bloeien, deze zoektocht naar authenticiteit serieus moeten nemen.
Zijn dat vooral evangelische gemeenten? Opnieuw zou ik zeggen: in plaatsen waar traditionele kerkelijkheid (volkskerkelijkheid, verbonden met sterke familietradities) nog behoorlijk aanwezig is, is dat wel zo. Daar zijn de evangeliegemeenten vaak de vertegenwoordigers van laat-modern christendom. Maar in de steden, bijvoorbeeld in Amsterdam, is dat veel minder het geval. Daar zijn bijna alle kerken al door die zeef heen gegaan. Daar zie je ruwweg een tweedeling van kerken die het behoorlijk goed doen: enerzijds de kerken die hebben geïnvesteerd in een mooi gebouw, een esthetisch fraaie liturgie, kortom in een ruimte waarin mensen schoonheid en diepgang kunnen beleven, maar zonder al te intiem te worden. Dit sluit goed aan bij mensen met een zekere behoefte aan mystiek en beschouwelijkheid. Daarnaast zijn er kerken die meer inzetten op het begeleiden van de persoonlijke levensloop, in de stad vooral van jongere mensen in de eerste fase van hun carrière. Het verschil tussen evangelische en gereformeerde kerken is daarbij niet zo groot meer. Er zijn natuurlijk wel stijlverschillen en extremen, maar grosso modo gaat het toch steeds om kerken die inzetten op hechte gemeenschappen, veel ruimte voor persoonlijke variatie, en een stevige kwaliteit in prediking, muziek en pastoraat. Dat zoeken mensen en het kan ze niet erg boeien wat dan precies de traditie is waarin deze kerk staat. Als ik voor m’n eigen gemeente mag spreken (CGK Via Nova in Amsterdam): we hebben nog nooit meegemaakt dat iemand uit onze kerk evangelisch werd, maar we hebben al heel wat mensen met een evangelische achtergrond verwelkomd.
Afsluitend: De verwachting voor Nijkerk e.o.
Als deze beide grote en langdurige trends zich bestendigen, dan kunnen we dus de volgende ontwikkelingen verwachten in Nijkerk:
- 1. Voorlopig zullen de gezamenlijke kerken in en om Nijkerk nog wel leden kwijtraken. In een situatie waarin de vrije markt zich nog enigszins moet doorzetten in de hoofden en harten (al is hij allang een sociale realiteit), zullen nog relatief veel mensen besluiten dat je eigenlijk net zo gelukkig kunt zijn zonder kerk. Wanneer alles afhangt van interne motivatie, ligt het niet voor de hand dat meer dan de helft van de bevolking zich intensief bezighoudt met serieuze religie. Vroeger was dat ook niet zo, maar dat werd versluierd door dwang en collectieve arrangementen. Luther dacht in zijn tijd dat nog niet een op de duizend Duitsers een echte christen was, en Calvijn meende dat het zaad van religie bij niet meer dan een op de honderd enigszins tot bloei kwam. Kortom, de secularisatie (d.w.z. mensen die hun gebrek aan religieuze interesse omzetten in een daadwerkelijke breuk met de kerk) heeft zijn dieptepunt hier nog niet bereikt.
- 2. Wat de mensen betreft die wel actief religieus zijn betreft: voorlopig zal de typische economie van ‘traditionele’ kerken aan de ene kant en ‘evangelische’ gemeenten aan de andere kant in en om Nijkerk nog wel even bestaan – al is hij op veel plekken al aan het verdwijnen. Dat betekent ook dat evangelische gemeenten nog wel even zullen doorgroeien ten koste van de oudere kerken.
- 3. Naarmate de vrije markt gewoner wordt, de subjectivering doorzet, en kerken van elkaar leren, zullen de beide sectoren meer naar elkaar toegroeien. Kerken zullen zich meer gaan profileren op hun eigen kracht en kwaliteit en zij zullen accepteren dat zij mensen meestal niet hun leven lang kunnen vasthouden. Met andere woorden: zij zullen zichzelf meer gaan zien als stations op de levensweg, in plaats van een wieg-tot-graf-arrangement.
- 4. Kerkverbanden zullen verder verzwakken en verdwijnen, wat betekent dat meer en meer gemeenten zich vooral plaatselijk organiseren en soms verbanden aangaan met wat gelijkgestemde gemeenten in de omgeving, ongeacht of die vroeger hervormd waren of evangelisch. Denominationele labels betekenen steeds minder. Kerken zullen zich niet langer van elkaar onderscheiden door een uitgewerkte theologie en belijdenis, maar door een verschillend aanbod op de religieuze markt. Dit aanbod kan heel goed ook theologisch en liturgisch van aard zijn, maar het is minder confessioneel geladen en het wordt minder beleefd als rechtstreeks door God gegeven.
Ik begon met te zeggen dat de toekomst voorspellen onmogelijk is. Op een bepaalde manier is het ook weer heel gemakkelijk, omdat er nog geen mens is die mij vanuit de toekomst kan corrigeren. Papier is geduldig en trendwatchers varen er wel bij. Laat ik daarom besluiten met een ander spreekwoord, dat mij eerlijk gezegd meer uit het hart is gegrepen dan welke voorspelling ook.
‘Twee dingen op aarde zijn simpel: over het verleden praten en de toekomst voorspellen. Van dag tot dag een helder inzicht hebben is een andere zaak’ (Armand Salacrou).
Inleiding op het symposium over het christelijk geloof in Nijkerk toen, nu en in de toekomst (28 september 2013).
Dr. Stefan Paas is Bijzonder hoogleraar kerkplanting en –vernieuwing aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
Om dit nummer te bestellen, klik hier