nr5 • 2014 • Ik laat u niet gaan, tenzij….
28e jaargang nr. 5 (mei 2014)
thema: Lastige liefde? Over homoseksualiteit en kerk
H.M. Schormans-Marchand
Ik laat u niet gaan, tenzij….
Ik ben in een ander soort gemeente geroepen, dan die waarin ik ben opgegroeid en gevormd. Vanaf het gereformeerde kerkelijk erf kwam ik in een geloofsgemeenschap terecht, die volgens een recent onderzoekje van een leervicaris verschillende ‘impliciete theologieën’ herbergt. Ik citeer: ‘voor het éne gemeentelid is gemeenschapszin de belangrijkste motivatie, voor de ander de verkondiging van het Evangelie, voor de ander het kerkgebouw.’
In deze veelheid van geluiden klinkt vaak het adagium: ‘We moeten elkaar de ruimte geven.’ Het brengt specifieke uitdagingen met zich mee. Bijvoorbeeld als het gaat om de omgang met homorelaties. Nu heeft mijn gemeente (al voor wij hier kwamen) een besluit genomen relaties van mensen van gelijk geslacht niet in te zegenen. Maar als je niet inzegent, wat doe je dan wèl, als er een stel aanklopt?
Eerst een aantal dingen, die mij opvielen en raakten. Bij velen, van met name de oudere generatie homo’s, hoor ik hoe onbegrip, afwijzing en soms zelfs vernedering als rode draden door het leven lopen, met als gevolg dikwijls diepe eenzaamheid (ik kan niet beoordelen hoe dit voor de jongere generatie is). Bij elkaar vonden zij dan uiteindelijk een veilig huis. Met deze ervaringen staan zij niet alleen en met deze ervaringen kloppen zij aan bij de kerk. Pastoraal ligt dit helemaal nog niet zo makkelijk. Want worden homo’s en homostellen in middle-of-the-road gemeentes binnen de Protestantse Kerk in Nederland nu echt aanvaard? Zijn ze welkom? Het zal van plaats tot plaats verschillen. Ik vrees dat in een deel van die gemeentes die hen met de mond erkent als volwaardige leden, er onderhuids zeker nog wel homofobie zit. Meestal niet bijbels gemotiveerd, maar om burgerlijke redenen. De gemiddelde PKN-er leeft een huisje-boompje-beestje leven en anders is dan toch… anders. Het ‘we moeten elkaar de ruimte geven’ is gauw gezegd, maar in de praktijk wel eens lastig en zelfs beangstigend. Ik kan me voorstellen dat dit voor pijn en onveiligheid zorgt bij homo’s. (Veel is er trouwens de laatste jaren veranderd in de atmosfeer, doordat trouwe gemeenteleden in eigen familiekring te maken kregen met homoseksualiteit)
Kerkelijk beleid
In mijn eigen gemeente ligt de zaak echter nog iets gecompliceerder. Een officieel beleid (niet inzegenen) gaat er gepaard met het inofficiële besef, dat we niet mogen oordelen over andermans leven en dat bovendien de liefde toch uit God is. Doorpratend met de kerkenraad, lijkt het erop dat deze in meerderheid de neiging heeft de maatschappelijke trend te volgen en geen onderscheid te willen maken tussen een homo- en heterorelatie. Degenen die hier anders over denken (of dit intuïtief zo aanvoelen) hebben moeite dit aan de orde te stellen. Een bijbels onderscheid tussen het huwelijk tussen man en vrouw en een homorelatie breng ik zelf wel in en wordt door een deel van de kerkenraad dan ook wel onderschreven.
Hoe sta ik hier zelf in? Ik heb wel eens het idee, dat in alle verschuivingen die er in kerkelijk Nederland plaatsvinden, het afwijzen van homoseksualiteit voor sommige orthodoxe en evangelische delen van de kerk als een soort bijbelgetrouw anker fungeert, een vlag die moet aangeven dat men de zuivere leer vervoert. Als we op het vlak van echtscheiding, omgang met geld, mediagebruik, vrouwenemancipatie enzovoort hebben moeten toezien hoe er van alles veranderde, dan hebben we in ieder geval dit nog: homoseksualiteit wijzen we af. Met name de verbetenheid waarmee de discussies her en der worden gevoerd, maken mij argwanend. Wat wil men bewijzen? Wat niet wil zeggen dat ik niet het goed recht van een afwijzend standpunt erken. Bijbels, theologisch, ethisch is daar genoeg voor te zeggen, dat gebeurt ook elders in dit blad. Zelf ben ik door de jaren heen op het standpunt komen te staan, dat ook al heeft homoseksualiteit iets met gebrokenheid te maken (op grond van de Schrift moet ik dat concluderen), of beter gezegd; juist wanneer het met gebrokenheid te maken heeft, dan heeft men toch des te meer behoefte aan een gemeenschap van gelovigen om zich heen, aan evangelieverkondiging, aan het ontvangen van het Avondmaal. Wat betreft relaties, ik meen dat een homorelatie in liefde en trouw een gegeven is, dat door de betrokkenen, bij alle vragen die er misschien blijven, ook als een geschenk mag worden ontvangen. (En dat brengt niets in mindering op de steun die ik een single homo of hetero zou willen geven, die zich tot een singlebestaan geroepen weet).
Spanningsveld
Ik wil hier wel zeggen dat ik het een heel lastig spanningsveld vind. Tussen stellen en gemeente, tussen officieel beleid en impliciete opvattingen. Tussen wereldwijde geloofsgemeenschap, Schrift en traditie enerzijds, en plaatselijke en culturele context anderzijds. Tussen mijn eigen visie en die van andere betrokkenen. Wat staat mij hier te doen als voorganger? Naar een stel toe zou ik duidelijk willen maken dat zij welkom zijn bij de Heer. Hoe leg je echter uit dat gastvrijheid niet gepaard gaat met inzegening? Of anders gezegd: als inzegening niet de weg is die je samen kan gaan als gemeente en stel, welke weg kun je dan samen gaan? Een pastorale weg, goed, maar is er ook een dienst mogelijk? Uiteindelijk is voor mij richtinggevend, dat als ik als dienaar van het Woord de kans krijg de Schrift te openen en het evangelie te verkondigen, als ik mag bidden om een zegen met en voor gemeenteleden, dat ik daar toch geen nee tegen kan zeggen. Daarbij blijf ik, naast overeenkomsten, toch ook een onderscheid zien tussen een huwelijk tussen man en vrouw en een verbond tussen man en man of vrouw en vrouw, en inzegening is wat mij betreft dan ook niet aan de orde. Iets concreter: ik zou wel willen zoeken naar een vorm voor een dienst van Woord en gebed, waarin twee elkaar trouw beloven, waarin je dankt voor wat zij in elkaar ontvangen en bid om Gods zegen. In overleg met de kerkenraad bij mensen thuis, of in de kerk. Maar wat, als mensen dan zeggen: dat is niet genoeg? Niet inzegenen (knielend en onder handoplegging), maar wel bidden voor kan in de context waarin ik sta als een afwijzing worden ervaren. Je komt dan als predikant in botsing met een heel sterke emancipatie- en zelfbeschikkingsideologie. Of jij daar de zegen maar aan wilt verbinden. En dat soms in combinatie met diepe pijn uit het verleden. Het kan een explosieve mix worden.
Een andere verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente. Naar de gemeente/kerkenraad toe voel ik mij geroepen om enerzijds het goed recht van het niet-inzegenen aan te houden. En anderzijds op te roepen: aanvaard deze broeders en zusters zoals Christus u aanvaard heeft, namelijk als mensen die (net als ieder van ons) kampen met onvervuldheid, gebrokenheid en zonde, die net als ieder van ons bij Hem niet kunnen komen en die toch in Hem aangenomen en geheiligd zijn. Aanvaarding, dat is dus iets anders dan vrijblijvende tolerantie. Het punt is hier niet, dat mensen nu eenmaal zelfbeschikkingsrecht hebben over hun eigen levensinvulling, en dat je als kerk niets anders meer kunt doen dan Amen zeggen op hun keuzes, maar dat je met elkaar een weg zoekt voor Gods aangezicht.
Waarheid en genade
Ik denk dat de samenleving en dat homo’s een kerk nodig hebben die tussen de klippen van (verholen?) afwijzing en (geveinsd?) applaus doorzeilt, een kerk die het uithoudt in de spanning van waarheid en genade. En in dat spanningsveld vraag ik me af, of we nú als kerk niet moeten overhellen naar de zijde van de genade. In het vertrouwen dat er dan ook ruimte komt om elkaar de vraag te stellen, hoe wij concreet in relaties en seksualiteit aan Christus toebehoren, hoe wij heilig zullen leven. Met een variant op een uitspraak die betrekking heeft op de prediking: ‘als je een koude oordelende wind laat waaien, trekken mensen hun jassen dichter om zich heen. De zon van de genade zorgt ervoor dat ze die jas uitdoen.’ Als ik Frans Kellendonk en Doeschka Meising lees, en uitspraken van Marc Marie Huibrechts hoor, dan wordt daar het onvervulde van homo-zijn niet verhuld. In een televisie-interview, gehouden op een terras in Vaticaanstad, merkte Huibrechts op: ‘Hetero’s rijden op de snelweg, gezin, huisje boompje beestje. Dat zou ik natuurlijk ook wel willen. Maar ik als homo bevind me op de ventweg en ik zie ze daar allemaal voortrazen. Het is jammer, maar het is niet anders.’ Daar staan natuurlijk genoeg anderen tegenover, die in het kader van emancipatie het principe huldigen dat gebrokenheid en onvervuldheid niet zit in het homobestaan, maar in de onverdraagzaamheid van kerk en samenleving jegens homo’s. Hoe dan ook, het lijkt me dat we de zon moeten laten schijnen over anders-geaarde gemeenteleden. Laat er ruimte zijn voor het onder ogen zien van gebrokenheid, waarin wij allemaal delen. Die ruimte is er alleen, als iemand zich volledig aanvaard mag weten in Christus. Onvoorwaardelijk. En welke jasjes er dan precies uitgetrokken zullen worden en door wie, dat zullen we luisterend naar de Schriften en biddend gaan zien.
Ds. Leneke Schormans-Marchand is predikant (PKN) te Workum en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres: