nr6 • 2014 • Waken bij het woord
28e jaargang nr. 6 (juli 2014)
thema: De orthodox-protestantse kerkelijke kaart over 25 jaar
G. de Lang
Waken bij het woord
Gedachten naar aanleiding van Jesaja 8: 11–22
Het zal 1982 geweest zijn, het eind van mijn studententijd. Prof. F.O. van Gennep bracht op een college praktische theologie Jesaja 8 ter sprake. Wat hij er toen precies over heeft gezegd ben ik vergeten, maar wat me is bijgebleven is de kracht waarmee hij ons op het hart drukte dat dominee zijn betekent dat je de wacht houdt bij het woord. ‘Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord is er geen dageraad!’
Wat is er toch veel tomeloze en machteloze woede om ons heen. Ik moet dan vaak aan Jesaja 8 denken en aan Van Gennep: ‘Dan trekt men rond, gedrukt en hongerig, en wanneer men hongert zal men in woede uitbarsten en zijn koning en zijn God vervloeken…’ Met het oog op het thema van dit nummer ben ik nog maar eens teruggegaan naar Jesaja 8.
Tot de wet en tot de getuigenis. Het begint bij het besef dat het kenmerk van protestantisme de gerichtheid op het woord van God is. Dat krijgt kerkelijk vooral gestalte in de dienaar van het woord, en spiritueel doordat het leven altijd dicht bij de open Bijbel wordt gehouden. Een protestant houdt de wacht bij het woord. De kracht van het reformatorische sola scriptura is alleen te begrijpen als je de hartstocht kent, die ontstaat bij de ontdekking dat de Bijbel het boek is waarin – als de brandende braamstruik waaruit - de levende God zelf tot ons spreekt: 'De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.' (Ex. 34: 6-7). En dan staat er: ‘Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer.’ Je kunt ook denken aan de latere herontdekkingen van de Tora in het Oude Testament, eerst onder koning Josia en later door Ezra. Telkens is hij er weer: die weergaloze ontdekking dat je helemaal niet bang hoeft te zijn voor alles waar iedereen bang voor is. Dat je echt helemaal niks te vrezen hebt. Alleen God.
Maar laten we nuchter blijven, zegt Walter Brueggemann, wij zijn geen smekelingen als Achaz tegenover een wereldmacht als Assyrië. Wij zijn zelf burgers van een wereldmacht en onze kerken zijn zo geseculariseerd dat we meestal niet eens merken wat Jesaja echt te zeggen heeft. Maar ‘what if…?’, vraagt hij dan. Wat als het waar is, dat het verhaal van de wereld in zijn kern deze doelbewuste en stuwende Macht heeft, en dat deze Macht ons enige Probleem is en onze enige Mogelijkheid? Wat als Jahwe de enige echte ‘samenzwering’ is en al het andere paranoia? Wie de weg van zelfhulp gaat – religieus of technisch, het maakt niet uit – zal in droefheid en donkerte eindigen, in somberheid en angst, in de dikke duisternis van een ondoorgrondelijke afwezigheid, van falen en van stilte (Brueggemann, Isaiah 1-39, 1998, p.79). Het gaat er, als je zo naar de tekst luistert, niet om dat zich een kleine groep met de waarheid onder de arm terugtrekt omdat ‘de rest niet wil luisteren’. Wat op het spel staat, is of we de wereld nog wel zien zoals hij echt is. Van God en van niemand anders. Het is in essentie een kwestie van waarneming. Van de vraag hoe we luisteren en wat we horen, hoe we kijken en wat we zien.
De Reformatie is ontsproten aan de late middeleeuwen, aan het ad fontes van de Renaissance. Men las, bad en zong in het Latijn. Tot het Arabisch en het Grieks en het Hebreeuws hun intrede deden. Dat waren niet alleen nieuwe talen, maar ze brachten ook nieuwe verhalen mee. Een nieuwe versie van de werkelijkheid kwam in zicht. Alles werd anders. Daarom sloeg Luther aan het vertalen en schreef Calvijn zijn commentaren en zijn Institutie.
Als we daar nu op terugkijken, moeten we bij alle waardering en dankbaarheid ook zeggen dat ons protestantse christen-zijn niet alleen gevormd, maar ook behoorlijk gehavend is door vijf eeuwen kerkscheuring. Bovendien zijn ons denken en ons levensgevoel daarna ook nog eens gekleurd door de Verlichting, de secularisatie en de enorme Westerse expansie. Die dingen hebben alles nogmaals drastisch veranderd. We lezen nog wel dezelfde Bijbel als onze voorouders, maar toch ook niet. De bronnen waar wij vandaag uit drinken zijn niet meer precies dezelfde als die waaruit de humanisten en reformatoren vijfhonderd jaar geleden hebben geput. De kennis van de teksten, de talen en de culturen heeft zich enorm uitgebreid en de exegese heeft grote ontwikkelingen doorgemaakt. En dat gaat nog steeds verder. Ik denk bijvoorbeeld aan wat Marjo Korpel en Johannes de Moor ons proberen te laten zien: dat je de Bijbel niet louter geïsoleerd moet beschouwen, dat de grenzen tussen ‘Bijbels’ en ‘niet-Bijbels’ vloeiend zijn (zie hun De zwijgende God, 2011). Je kunt daarvoor terugschrikken, omdat het heilige dan moeilijk te onderscheiden is van het wereldse, en het hemelse lijkt op te gaan in het aardse. Maar zijn we niet zelf allang in die richting veranderd? Hebben we zittend in de kerk wel door hoe geseculariseerd we zelf zijn? Of er een orgel speelt of een band maakt dan niet uit. Als het protestantisme in essentie een waken bij het woord is, dan moeten we voluit erkennen dat zowel dat woord als ons eigen waken in de afgelopen eeuwen grondig veranderd zijn.
Je merkt dat bijvoorbeeld door het verschijnen van nieuwe Bijbelvertalingen. De Statenvertaling was eeuwenlang hét woord van God in dé Nederlandse taal, punt. Dan is de Bijbel niet maar een boek, maar de openbaring zelf, gehuwd met onze moedertaal. Dat verbond is nu verbroken: het vaste, gekende verband tussen wat God zegt en de taalwereld die we bewonen is weg. Door het verschijnen van nieuwe vertalingen worden mensen zich voor het eerst bewust dát we een vertaling lezen. De een reageert daar dan ook nog anders op dan de ander. Een beetje kort door de bocht gezegd: de elite leest poëtisch, het volk letterlijk. Het volk heeft een afkeer van het poëtische, omdat het vaag is en geseculariseerd lijkt (en dikwijls ook is). Maar aan de andere kant: juist het letterlijke lezen van de Bijbel wil maar niet waar hebben dat we ‘maar’ een vertaling lezen. Want als dat zo is, waar is dan je echte houvast? Waar is de openbaring zelf? Dan wordt de Bijbel je toch eigenlijk ontnomen?
In januari was ik op een conferentie in Jeruzalem. Pater David Neuhaus (Jezuïet van Joodse komaf) zei daar: ‘We moeten ons ervan bewust zijn dat wij, als we de Bijbel lezen, other people’s mail lezen.’ We lezen geschriften die aan ánderen gericht zijn. En dan te bedenken dat ook Jesaja 8 door christelijke exegeten van meet af aan anti-Joods is uitgelegd. Dit volk (vers 11-12) heeft zich altijd al tegen God en zijn Gezalfde verzet; geen wonder dat ze lijden en verdelgd worden, zegt Theodoretus van Cyrus. Met de verwerking van deze antisemitische erfenis zijn we nog lang niet klaar. Mij trof het dan ook in positieve zin, wat bij Childs is te lezen, dat Calvijn er, vergeleken met zowel de kerkvaders als de andere reformatoren, veel voorzichtiger in is oudtestamentische teksten direct christologisch uit te leggen (B.S. Childs, The Struggle to Understand Isaiah as Christian Scripture, 2004, p. 216). Dat lijkt me een hermeneutisch punt van de eerste orde. Het Lutherse schema Wet en Evangelie maakt dat we de hele Bijbel door een (ook nog eenzijdige) paulinische bril lezen. Bij Calvijn staan Wet en Evangelie, Oude en Nieuwe Testament inhoudelijk veel minder tegenover elkaar. Ze brengen in essentie dezelfde boodschap. Met de rabbijnse tekstuitleg had Calvijn niet veel op, dat moet je er ook bij zeggen, maar zijn respect voor de Hebreeuwse tekst als een zorgvuldige overgeleverde Joodse tekst was niettemin groot.
Wij lezen dus – ook als we het Nieuwe Testament voor ons hebben – in other people’s mail. Ook de traditioneel-reformatorische tegenstelling van Schrift en traditie lijkt me daarom discutabel te zijn geworden. ‘Tot de wet (tora) en tot de getuigenis (te’oeda)!’, zegt Jesaja. Tora is niet louter te vertalen als ‘wet’, zegt Calvijn, maar is ‘heilsleer’. Doctrina – maar zoals die bij Calvijn fungeert, namelijk altijd met een pastorale uitwerking. Hij wijst er op dat Jezus in Lucas 16:28 zegt: ‘Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!’ Calvijn is zich er dus van bewust dat Mozes horen genoeg is voor het heil. Te’oeda, zegt hij dan, is de inhoud van de wet. Het kerugma, zou je kunnen zeggen. Dat is niet ver van wat Koehler & Baumgartner zeggen: met te’oeda is de mondelinge bevestiging van de boodschap door de profeet zelf bedoeld. De levende profetie. De prediking. Als tenminste die prediking niet slechts het brengen van een waarheid is of het oproepen van een gevoel of het opwekken tot een bepaald gedrag, maar ook het waarnemen van de werkelijkheid. Dát is: tot de wet en tot de getuigenis. Prediking moet ons bij de overweldigende werkelijkheid van God zelf brengen.
Die te’oeda, dat getuigenis trekt intussen zelf ook een spoor in de geschiedenis. Het christendom is zeer veelsporig. Naast de reformatorische traditie is er de latijnse, de griekse, de russische, nestoriaanse, monofysietische, anabaptistische, pentecostale... Moeten we er ons niet veel dieper van bewust worden dat het protestantisme in dat geheel ook principieel een minderheid is? Een noodmaatregel van de Geest. Een wachten op de dageraad. Terzijde: dan is ook liturgische soberheid geen doel meer in zichzelf, maar hoort het bij het waken en wachten dat opleeft als de Geest weer nieuwe wegen in de tijd schrijft.
Het protestantisme mag een christendom zijn in de buurt van Jesaja 8. Het is niet de finale gestalte van de kerk. In Jesaja 8 gaat het niet alleen om de kring rond de profeet, maar om heel het volk. En in het Oude Testament gaat het niet alleen om het ene volk, maar om alle volken. Dat maakt protestanten tot religieuze grensgangers. De waakzaamheid waartoe we worden opgeroepen is er niet op gericht het eigene te verdedigen tegen vreemde inmenging, maar om steeds uit te zien naar waar de dageraad gloort. ‘De grens is de vruchtbare plaats voor de kennis’, schrijft Tillich. In januari heb ik een paar van die grensgangers even mogen meemaken in Israël: ds. Aart Brons en dr. Faydra Shapiro bijvoorbeeld (zie het katern voor de komende Israëlzondag). Zulke mensen zijn van groot belang voor de hele religieuze wereld. En juist aan deze twee kun je zien dat je ook aan de grens heel goed kunt leven en orthodox kunt zijn.
Ds. Gerard de Lang is predikant (PKN) te Zaamslag.
Mailadres:
Om dit nummer te bestellen, klik hier