nr3 • 2005 • Bijbels spreken over de hel
januari 2005 (19e jaargang nr. 3)
Bijbels spreken over de hel
Dr. J. Hoek
Wat zegt de Bijbel over de hel? Volgens sommigen heel weinig of niets. Mijns inziens toch meer dan menigeen denkt. De Schrift spreekt sober, maar ook somber en heel ernstig en indringend over de hel. Het is onmogelijk vol te houden dat het spreken over de hel slechts een randverschijnsel zou zijn in het Nieuwe Testament. In het Oude Testament ligt dat anders. Daar is van de hel als oord van eeuwige straf geen sprake, maar is de sjeool de plaats waar de doden vertoeven in een schimmig na-bestaan. Ten onrechte is dit begrip in de Statenvertaling met ‘hel’ weergegeven.
De enige keer dat het woord voorkomt dat later ‘hel’ gaat betekenen, betreft dit het ge hinnom, het ’dal van Hinnom’, ten zuiden van Jeruzalem. Hier werden in de tijd van de koningen kinderoffers gebracht (2 Kron. 23:10), later bleef deze plek een verafschuwd oord, waar naar Joodse opvatting eens het gericht zou plaatsvinden. In het Grieks wordt gehenna de aanduiding voor de plek van eeuwige straf (Matth. 23:33). De Here Jezus wijst herhaaldelijk met grote ernst op de plaats van 'buitenste duisternis, van wening en knersing der tanden' (o.a. Matth. 8:12; 13:42, 50; 22:13; 24:51; 25:30; Luk.13:28). Zonder twijfel leert Jezus de werkelijkheid van de hel. Hij spreekt de taal van zijn tijd, maar brengt daarin de boodschap die onverkort geldig blijft. In gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift kunnen we niet meegaan met hen die de hel terzijde schuiven als een achterhaalde, tijdgebonden voorstelling. Daarvoor spreekt de Bijbel te duidelijk en indringend over de gehenna als de plaats waartoe de onbekeerlijken veroordeeld worden in het laatste gericht, 'de poel des vuurs' (Op. 20:14) en een 'vurige oven' (Matth. 13:42).
Beeld en realiteit
De Bijbel kent verschillende voorstellingen inzake de hel naast elkaar. Naast aanduidingen van een duurzame straf zijn er ook teksten die op zichzelf zouden kunnen wijzen op ondergang, vernietiging en eeuwige dood. De bonte schakering van bijbelse beelden over de hel geeft aan hoe levendig de idee van het laatste oordeel en van de mogelijkheid verloren te gaan in de vroegste gemeente - en bijzonder bij Jezus zelf - aanwezig was. Deze bijbelse beelden van de hel zijn door God geopenbaard en dus geen producten van menselijke fantasie. Achter en in de verscheidenheid van de aanduidingen ligt een diepere eenheid van getuigenis over de hel.
God spreekt tot mensen verstaanbare taal. Hij maakt in zijn openbaring gebruik van de voorstellingswereld van menselijke getuigen, die gevormd is door menselijke ervaringen. Het is daarom te massief om te spreken over een bijbelse ‘leer’ aangaande de hel. Dan vergeten we dat het bijbelse spreken over de werkelijkheid na de dood metaforisch van karakter is. Het is beeldtaal, geen reportagetaal. Wie de hel letterlijk neemt als een brandende vuuroven, doet geen recht aan dit taaleigen. In allerlei beelden tekent de hel zich af als een plaats zonder blijdschap en perspectief. Een plek waar je altijd met wroeging naar het verleden kijkt en waar je alle hoop moet laten varen. In de hel is geen onderlinge liefde, geen wezenlijke verbondenheid met elkaar. Vuur, zwavel en wormen zijn ongetwijfeld beeldspraak, net zoals de gouden straten en de paarlen poorten in de hemel. Dat betekent echter niet dat de hel wel meevalt. De beelden wijzen op een afschuwelijke realiteit. Ten diepste blijft de hel onvoorstelbaar en we kunnen hem nooit in kaart brengen. Maar er is geen bijbelse grond om de hel van de kaart te vegen als een achterhaalde voorstelling.
Niet parallel
In de dogmatiek is van oudsher sprake van de dualiteit tussen hemel en hel. Rechtzinnige prediking wordt vaak aangeduid als prediking van de twee wegen, een eeuwig wel en een eeuwig wee. Het lijkt mij dat een bijbels-theologische bezinning ertoe moet leiden in elk geval deze parallellie van hemel en hel te doorbreken. Op grond van de Bijbel kunnen we niet aan de hel geloven zoals we aan de hemel geloven. We geloven aan de hemel, omdat we geloven in God die liefde is en liefde – ruimte - schept. We moeten constateren dat er een hel is, omdat er kennelijk een taaie en felle afkerigheid van God bestaat, een duistere haat die zich ruimte verschaft en om zich heen grijpt als een kankergezwel.
De God van de Bijbel schept hemel en aarde, maar niet de hel. Hij staat aan de kant van het leven en niet aan de kant van de dood. Geloven aan een hemel hoort bij het geloof in deze God. Geloven aan een hel kan en moet er alleen zijn vanwege de absurde realiteit van de zonde, die wezenlijk indruist tegen de goede God. Geloven aan een hemel is in het christelijk geloof essentieel, geloven aan een hel is accidenteel, bijkomend. Immers, de hel is er niet dankzij God, maar vanwege het volgehouden verzet tegen en de definitieve afwijzing van God.
Helse karakter van de zonde
In april van dit jaar belegde de Gereformeerde Theologische Studenten Vereniging ‘Voetius’ een conferentie over hemel en hel. Voordat ik tijdens die conferentie zelf een verhaal hield, was ik in de gelegenheid de lezing van dr. R. Reeling Brouwer te horen. Naast punten waarmee ik het niet eens kon zijn, reikte hij enkele overwegingen aan die ik dankbaar heb genoteerd en graag onderschrijf. Zo ben ik het met hem eens dat bijbels-theologisch gezien de belijdenis dat God de Schepper is van hemel en aarde fundamenteel is. God zet zich tegenover de ’tohuwabohu’, de oerchaos van Genesis 1, in voor een leefbare aarde. Hij maakt het uitspansel dat de oervloed afschermt. God stelt de onomkeerbare beweging van on-land naar land ter bewoning. Vanuit de hemel als de verborgen werkelijkheid waar God zijn troon heeft gevestigd, opereert Hij op de aarde om die tot een bewoonbare akker te maken voor de mens die uit de akker genomen is. De ‘hel’ mag in dit samenspel van woorden geen plaats hebben.
Dat neemt volgens Reeling Brouwer niet weg dat er wel zoiets is als het ‘tohuwabohu’, waartegen het verbondshandelen vanuit de hemel op de aarde gedurig moet worden afgegrensd en dat ook bij voortduring het leven op de akker dreigt te ondermijnen en het bestaan dreigt te doen verkeren in een ‘wildernis’. De beweging van de geschiedenis van Godswege is er een van de hemel naar de aarde en van het ‘woest en ledig’ naar de bewoonbare akker en niet omgekeerd. Het komt erop aan tegen al het zichtbare in te blijven geloven in deze Schepper. Zo bezien kun je zeggen dat geloof naar zijn aard geen geloof in de hel impliceert. We geloven niet in de hel, we geloven tegen de hel en pas in laatste instantie moeten mensen door hun eigen dwaasheid en verharding toch geloven aan de hel.
In die laatste woorden ligt het punt waar ik met Reeling Brouwer verschil. Ik wijs op de ernst van de tegenbeweging van de zonde, die ontzettend krachtig en taai is. De goede schepping van Genesis 1 en 2 wordt in Genesis 3 tot in de kern aangetast en zou, had God het niet genadig verhoed, meteen al in het prille begin van de geschiedenis tot woeste leegte en totale chaos zijn verworden. Sterker nog, de aarde zou door de zonde hel zijn geworden als God de val in de afgrond niet had gestuit. En telkens weer zien we het helse karakter van de zonde, die in Genesis bijna tot de totale verdelging van de schepping leidt in de zondvloed. Over de hel gesproken: in de zondvloed, in de verdelging van Sodom en Gomorra, in de plagen over Egypte en de ondergang van de farao, in de straffen voor de murmurerende Israëlieten in de woestijn, in het uitroeien van de Kanaänieten toen de maat van hun ongerechtigheid vol was geworden, zien we telkens de realiteit van de hel. De hel als voldragen vrucht van de ongerechtigheid en als innerlijke consequentie van de volgehouden los-van-God beweging is door heel de Bijbel heen angstwekkend aanwezig.
De hel als laatste werkelijkheid
Is deze hel een laatste of een voorlaatste werkelijkheid? Wanneer er in het evangelie sprake is van een dreigende hel, dan gebeurt dit in de open situatie van de verkondiging en niet als een afgesloten theorie of leer. Bijbels spreken over de hel is dus kerygmatisch spreken en niet een afstandelijk theoretische beschouwing. Het gaat niet om een stand van zaken die beschreven wordt, maar om een gang van zaken die moet worden omgekeerd. We hebben te maken met bewogen aanspraak, indringend appèl, ja een bezwering om zich af te wenden van het kwaad. Het gaat niet om min of meer neutrale informatie over het hiernamaals. De verschillende beelden kunnen niet synthetiserend bij elkaar opgeteld worden. Het gaat, zo stelt Reeling Brouwer, om ‘een ernstig spel binnen de verbeeldingskracht’. Daarbij is het te doen om de zaak van de bevrijding van de armen (zoals Lazarus uit de gelijkenis) in Gods koninkrijk. De dogmatiek moet daarom oppassen voor grensoverschrijdend spreken. Zo zien we bijvoorbeeld in de geloofsbelijdenis van Athanasius een verstijving tot een gesloten waarheid die geen recht meer doet aan de bijbelse dynamiek. Volgens Reeling Brouwer betekent dit dat ons geen enkele theorie rest, niet die van een dubbele predestinatie, noch die van een alverzoening. Wat ons overblijft is een open einde, een kyrie eleison, ontferm U, Heer!
Dat de geloofsleer oog moet houden voor het eigene van beeldend, metaforisch spreken, is al gezegd. Toch betekent dit mijns inziens niet dat de dogmatische bezinning te ver gaat wanneer deze achter de beelden een realiteit ontwaart en die tastend zoekt te verwoorden. Er is in de Bijbel een toenemende helderheid te vinden ten aanzien van de dubbele uitkomst van het menselijk leven op aarde. In het Oude Testament is al aangeduid, bijvoorbeeld in Psalm 1 en Psalm 73, dat de weg van de godvruchtige rijk gezegend is en dat de weg van de goddeloze vergaat. In het Nieuwe Testament, met name in het onderwijs van Jezus zelf, is dit alles veel helderder uitgekristalliseerd. Van de vele teksten noem ik slechts: ‘En deze zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven’ (Matth. 25:46). Het woord 'eeuwig' betekent zowel ten aanzien van het leven van de verlosten als ten aanzien van de straf van de veroordeelden hetzelfde,namelijk zonder einde. Zo lezen we: ‘En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden en zij hebben geen rust dag en nacht’ (Op. 14:11).
Hierbij moet wel worden aangetekend dat het te simpel is om ‘eeuwig’ te verstaan als eindeloos uitgerekte tijd. Jezus heeft tijdens de drie uren duisternis op Golgotha de eeuwige straf doorleden. Eeuwig leven is leven van ‘heavenly quality’, eeuwig straflijden in de hel is een kwestie van intense doorleving van Gods ongenoegen.
Wanneer mensen Gods appèl naast zich neer blijven leggen, zal het eens te laat zijn. De deur blijft niet langer open wanneer het heden van de genade is voorbijgegaan. De deur gaat op slot voor dwaze meisjes zonder olie en voor knechten die hun talent hebben begraven in de grond. Het graan gaat in de schuur, het onkruid in het vuur. Engelen maken op de jongste dag definitief onderscheid tussen rechtvaardigen en goddelozen. Hoe zullen wij aan het oordeel ontvluchten wanneer we op zo grote zaligheid geen acht geven? (Heb. 2:3)
Het is niet minder dan spelen met eeuwig vuur wanneer men durft veronderstellen dat al deze dreiging uiteindelijk niet anders is dan een pedagogische methode, een dreigen zonder de laatste ernst van de realiteit die aan de dreiging beantwoordt.
De hel overwonnen
God heeft zich in zijn Zoon in de uiterste diepte van het gericht begeven. Zo is de hel van binnenuit overwonnen en kan daarom nu van zijn buit worden beroofd. Dankzij het verzoeningswerk dat Christus heeft volbracht, behoeft de hel voor niemand een laatste werkelijkheid te zijn. Echter, het effect van Jezus’ verzoeningswerk reikt uiteindelijk niet tot hen die willens en wetens deze Heiland en zijn offer afwijzen en verachten. Daarom leert de Bijbel dat er helaas in alle eeuwigheid een hel zal zijn. Niet omdat God dat wil, maar omdat boze engelen en verharde mensen God tot het einde toe niet willen. Denk hierbij aan wat in de Schrift ’de zonde tegen de Heilige Geest’ wordt genoemd. Deze zonde is onvergeeflijk omdat de bedrijvers van die zonde pertinent weigeren vergeving te vragen. Zo zullen mensen eeuwig Gods gemeenschap derven omdat ze deze ten einde toe hebben afgewezen. De hel is de ruimte die het volgehouden ‘neen’ tegen God schept. Pas als dat gezegd is, mag eraan toegevoegd worden dat de hel de ruimte is die Gods rechtvaardige ‘neen’ tegen de onbekeerlijke zondaar schept. De hel is niet alleen de voldragen vrucht van de zonde, maar ook de rechtvaardige straf van Gods wege (zie bijvoorbeeld 2 Thess. 1:8, 9. Vgl. Op. 14:11; 20: 10; 21:8.). De hel is geen misverstand ten gevolge van een verkeerd godsbeeld. De God van Golgotha is liefde die vreselijk toornt tegen het kwaad. Gods liefde accordeert niet met het kwaad en neemt geen loopje met het recht. Dat is door heel de Schrift duidelijk. Daarom staat de hel niet op gespannen voet met het Godsbeeld dat ons in en door Christus is geopenbaard. Denk aan Johannes 3:36, ‘Wie aan de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.’ Buiten Christus zijn wij kinderen des toorns (Ef. 2:3). Dan is de hel in zekere zin reeds hier en nu present. Klaas Schilder schreef in 1932 terecht: ‘Een gereformeerde gelooft ten slotte aan de hel omdat hij aan Christus' kruis gelooft.’ God zij dank, de dreiging van de hel wijkt voor wie in geloof op Jezus ziet. Hij werd van God verlaten, opdat ik nimmermeer van God verlaten zou zijn.
Dr. J. Hoek is docent dogmatiek aan de Christelijke Hogeschool Ede en directeur van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond in Ede