nr3 • 2005 • Hel en verdoemenis bij Dante
januari 2005 (19e jaargang nr. 3)
Hel en verdoemenis bij Dante
Dr. A.J. Plaisier
In de Middeleeuwen werd algemeen aangenomen dat de dood geen einde betekende, maar een doorgang naar een ultieme bestemming: hetzij hemel, hetzij hel. Met dien verstande, dat de hemelse bestemming eventueel ook door een na de dood plaatsvindend proces van loutering kon worden bereikt. De dood werd gezien als de eerste van de vier uitersten, waarna gericht, hemel en hel volgde. Deze voorstelling is nergens beroemder verbeeld dan in de Divina Commedia (voortaan DC) van Dante Alighieri (1265-1321). Dante bezoekt in dit boek achtereenvolgens de hel, de louteringsberg en de hemel. Over Dantes magnum opus zelf kan ik in dit verband niet uitweiden1.
De reis van Dante door de hel is geen vinding van Dante zelf. Hij heeft voorbeelden hiervan in onder andere het werk van Vergilius (Aeneas) en in een apocriefe Apocalypse van Paulus. Dante verbeeldt zich de hel als een trechter, die bovenaan wijd is en nauw toeloopt. Onder in de hel zit Lucifer, de duivel, vastgeklonken in het ijs. De hel is een oord van pijnen, waar stank, herrie, chaos, duisternis, guurheid, toorn, nijd en angst heersen; hij is vervuld van ‘zuchten, klachten, luide gillen, wirwar van talen, gruwbre samenspraken en smartgeroep en wilde woedekreten en stemmen, schel en schor’ (3,22v).2 In de hel ontmoet hij diverse mensen uit een voor hem ver (Odysseus) of nabij verleden, onder wie een groot aantal voormalige bewoners van het lieflijke Toscane. Zij lijden er verschillende soorten van pijn, en zitten dan ook in verschillende afdelingen (kringen) van de hel. Zij zijn allen zondaars die niet op tijd tot bekering zijn gekomen. Ze zijn daar terecht gekomen vanwege een specifieke, in hun leven overheersende zonde.
Er zijn verschillende gradaties in de hel: de meest verstokte zondaars, zoals de verraders van vrienden (Judas, Brutus en Cassius) zitten ergens onder in de trechter en lijden heviger pijnen dan bijvoorbeeld de wellustigen. Dante laat zien wat de uiterste consequentie is van elk van deze zonden. Immers, de straf die de zondaars in de hel ontvangen, past op een of andere manier bij de zonde. Zo worden de wellustigen door een wervelwind eeuwig voortgedreven, de uitdrukking van een leven dat zich door ongetemde lust heeft laten voortdrijven. In de hel blijkt dat de zonde een corrumperende werking op de heelheid en integriteit van de zondaar heeft. Zijn geestelijke en psychische huishouding wordt er ernstig - en wanneer er geen bekering intreedt onherstelbaar - door aangetast. Overigens gaat het bij de lijders in de hel wel degelijk om een door de hoogste gerechtigheid opgelegde straf en niet alleen om de immanente doorwerking van het kwaad in hun leven.
Dante heeft met velen (meestal korte) gesprekken. Opvallend dat ook een hoog percentage aan ‘priesters, pausen, kardinalen’ aan de straffen van de hel is onderworpen. Kritiek op de corruptie in de kerk is bepaald geen prerogatief van de Reformatie. Dante wordt op zijn reis vergezeld door Vergilius, de grote Latijnse dichter van de Aeneas, die hem voortdurend aanspoort tot voortgang. Deze Vergilius heeft zelf een plek in het voorgeborchte van de hel, de plaats waar de edele heidenen terecht zijn gekomen. Zij worden niet gestraft om een zonde, maar omdat zij ‘om hun deugden ook niets verdienden, daar zij ’t doopsel dierven, de poort van ’t waar geloof’ (4.35v).
Het is natuurlijk nogal kras om mensen met hun naam en toenaam een plaats in de hel te geven. Hoe kan Dante weten dat zij daar verblijf houden? Hij is er dan ook regelmatig om gekapitteld. Toch is het volstrekt oppervlakkig om Dante te beschouwen als verkapte extremist, die zijn tegenstanders het liefst naar de hel verwijst. Deze gedachte zou kunnen opkomen, wanneer in ogenschouw wordt genomen dat Dante, wanneer hij de DC schrijft, een balling is, verdreven uit zijn geliefde Florence om politieke reden. Wie zal ontkennen dat er in Dantes persoon sporen van rancune en haat te vinden zijn. Hier en daar krijgt men de indruk dat Dante met welbehagen een gewezen Florentijn in de modder van de hel ziet ploegen. Toch is de DC geen afrekening. Er komen gestalten in de hel voor, die Dante uiterst sympathiek zijn, waarvan de beroemdste wel het op overspel gegrepen tweetal Paolo Malatesta en Francesca (vijfde canto) is.
Hoe moeten we Dantes voorstelling van de hel beoordelen? Ik noem daartoe de volgende overwegingen:
Belang van concrete aardse leven
Ik ga uit van een observatie van Eric Auerbach. Deze stelt dat de personen die Dante tegenkomt in de hel (hetzelfde geldt trouwens ook voor die op de louteringsberg en in de hemelen) allen een bijzonder levende indruk maken. In de kortheid waarin ze weergegeven wordt, slaagt Dante er in de kern van hun persoon te treffen3. Hoewel het gaat om figuren, die in een eeuwige staat terecht gekomen zijn en als het ware gevangen zijn in gekristalliseerde toestand, betekent dit niet dat Dante levenloze poppen ontmoet. De realiteit van het laatste oordeel en de mogelijkheid van de eeuwige verdoeming maakt van de mensen geen onpersoonlijke, sjabloonachtige Elckerlijc, maar geeft hen kennelijk (nog steeds?) een onuitwisbaar persoonlijk stempel. Door de concentratie op een beslissende karaktertrek, daad of ervaring komt de persoon in kwestie in heldere verf naar voren De ultieme bestemming, gespannen tussen verdoemenis en verheerlijking, doet het aardse leven niet verbleken, maar geeft er integendeel een eigenaardige diepte aan.
Nu vraagt Auerbach zich af of deze intensivering van het aardse leven niet juist de kram van de christelijke interpretatie, gericht als deze is op het laatste oordeel en de ultieme bestemming, doet springen4. Dantes echte geïnteresseerdheid in de mensen en zijn vermogen hen in kleur te treffen, zouden dan duiden op een haarscheur in de christelijke interpretatie, die gericht is op het hiernamaals. Na Dante zou die haarscheur in het voortgaande proces van secularisatie uitgroeien tot een kloof. Het valt ook niet te ontkennen dat, vooral vanaf de Renaissance, de aandacht voor de menselijke persoonlijkheid en het menselijk leven op aarde enorm is toegenomen. Toch valt er een vraagteken te zetten achter de these dat dit vooral te maken heeft met het verbleken van het ‘traditionele’ christelijke interpretatieschema van het menselijk leven. Alsof het menselijk leven pas interessant wordt wanneer het los van de gedachte van een eindgericht gelezen wordt. Kan niet evengoed verdedigd worden dat, wanneer het laatste gericht (met de mogelijkheid van veroordeling en verdoeming als gevolg van een weigering in het licht van Gods genade te leven) wegvalt, het belang van de menselijke persoon en zijn daden op den duur juist verbleekt of afbrokkelt door de uithollende werking van de relativiteit en de zinloosheid? Wordt het leven in zijn eigen aardse sfeer en ontwikkeling pas interessant wanneer het perspectief van het eeuwige oordeel wegvalt? Of is het juist gebleken dat vervaging en verdwijning van dit perspectief een tijdelijke opbloei geeft aan een bijna absolute interesse in de eigen aard en interactieve ontwikkeling van het individu, die echter op den duur haar eigen last niet kan dragen.
Aanleiding tot persoonlijk onderzoek
Spreken over de hel blijft daarmee een hachelijke onderneming. De kritische vraag moet zeker gesteld worden of Dantes beschrijving ervan niet op voorhand een tot mislukking gedoemde onderneming is. Het is echter wel van belang in te zien dat Dante in zijn verbeelding in de eerste plaats de hel bezoekt om zo zelf het heil te verwerven. In de eerste canto vertelt Dante hoe hij midden in zijn jaren ‘zijn weg verloren had in een donker woud’, teken van zijn in zonde en dwaling verstrikte bestaan. Zijn aanvankelijke poging zich hieraan te ontworstelen en de weg naar het licht te gaan mislukt. Alleen door ‘een andere weg’ af te lopen, kan hij uit het gruwelijke oord verlost worden.5 Dante moet het ‘woeste pad in de diepte’ inslaan. Hij moet eerst worden geconfronteerd met de diepte van het vervallen menselijk bestaan en de consequenties die dit heeft. Zo gezien kan deze reis door de hel als een persoonlijke inkeer gezien worden, waarin gezien wordt hoe desastreus de werking van de zonde is. Zonder een besef van de ernst van de zonde is het onmogelijk de weg naar het hemels licht te bereiken. In dit opzicht is het waar wat Gunning schreef: ‘die geen hel aanneemt, kan ook geen hemel gelooven’.6
Het is zelfs mogelijk om de reis door de hel te zien als een afdalen in het donker, dat ook in de mens Dante zelf huist, ook al heeft hij zich niet schuldig gemaakt aan elke zonde, waarvan hij de bestraffing in de hel waarneemt. De reis door de hel is een verbeeld, autobiografisch verslag. Spreken over de hel is een exercitie in zelfkennis.
Het doet de noodzaak van loutering onder ogen zien en het onderstreept de noodzaak van de genade, zonder welke een mens de hemelse zaligheid niet zal zien. Kortom, de hel, dat is mijn hel, dat is de innerlijke consequentie van mijn leven zonder God. De hel is de onderkant van de bekering en de achterkant van de weg naar God.
Het motief van de vrees
Dante heeft natuurlijk ook anderen met zijn eigen reis iets willen zeggen. Hij heeft de vrees voor het oordeel willen inprenten. ‘O Godsgericht, met welk een angst en siddering moet u niet duchten ieder die zal lezen, wat hier geopenbaard werd aan mijn ogen!’ (14,16v). De aansporing de weg van het heil te gaan, kent ook die van de vrees. Deze is niet het eigenlijke motief. Primair is het ingeschapen verlangen om te mogen leven in het licht van de Zonne der gerechtigheid. Het is niet voor niets dat de leidsterre in Dantes wereld Beatrice is, de verbeelding van de schoonheid en de waarheid. Zonder een ‘eros’ is er geen drive tot de zaligheid, opgevat als de ware bestemming van de mens. De vrees is echter wel een prikkeling om het onheil te ontvluchten.
Dante spreekt hier een lange en breed gedeelde christelijke traditie na. Zo stelt Bonaventura dat de Schrift een meervoudig karakter heeft, en onder andere werkt door ‘waarachtige beloften en verschrikkelijke bedreigingen’ (Breviloquium, proloog, 1,2). De verstrikking in het kwaad kan het nodig maken de uiterste consequentie hiervan te laten zien. Het ís ook huiveringwekkend de wezenlijke bestemming van het menszijn mis te lopen. In een tijd waarin de pedagogische tik uit den boze is, is dit een moeilijk te plaatsen gegeven. De Middeleeuwer had daar vast wat minder moeite mee. Het is natuurlijk de vraag of Dante in zijn opzet is geslaagd. Men kan nauwelijks aannemen dat het Inferno daarom het populairste deel van zijn trilogie is geworden, omdat de waarschuwing zoals hierboven vermeld zo ter harte is genomen. Wat men wel kan aannemen is dat veel dreigementen over de hel, zoals die in verschillende traditiestromen van het christendom hun beslag hebben gekregen hun doel niet alleen totaal hebben gemist, maar ook zeer kwalijke gevolgen hebben gehad. De hel werd daarbij namelijk niet gezien als de uiterste consequentie van een leven dat zich verhardt tegen de genade en zich afkeert van het licht van God, maar als de bijna natuurlijke bestemming van de mens, waarbij het hele leven onder de slagschaduw van de hel kwam te liggen. Dat kan van Dante niet gezegd worden. Het motief van de vrees heeft een plaats in de christelijke spiritualiteit. Het luistert hier wel nauw, en het vraagt om een theologie waarin de heerlijkheid en de genade de hoofdwoorden zijn, maar het is echt te kort door de bocht het te elimineren.
Valt er te denken aan concrete mensen in de hel?
Toch stuit Dantes project nog op andere grote moeilijkheden. Wat te denken van een reis van een levende door een rijk waarin alle leven is geweken, maar waar toch concrete personen verkeren? De gesprekken die Dante met verschillende mensen heeft, herinneren aan hun leven op aarde. Dante is niet ongevoelig voor hun verhalen. Hij heeft regelmatig medelijden met een van de onder hellepijnen gebukt gaande mensen. En toch wordt hem door Vergilius, die hierin de spreekbuis is van de goddelijke wijsheid, gemaand af te zien van deze gevoelens. Men krijgt de indruk dat deze in hogere regionen van de hel nog wel worden getolereerd, maar naar mate Dante dieper afdaalt het medelijden moet worden afgezworen. Vergilius zegt ergens: ‘Hier leeft de liefde pas, als ze is gestorven. Wie is misdadiger dan de onbeschaamde, die deernis meebrengt bij Gods wraakgerichten?’ (20,28vv) Dat klinkt wel aannemelijk, maar hiermee wordt aan de liefde de pas afgesneden. Dante houdt zich er natuurlijk niet aan. Hij heeft oprecht medelijden met veel personen. Bovendien is hij werkelijk in hen geïnteresseerd. Hij treft vrienden en voorbeelden aan, en laat niet na kwaliteiten van hen te prijzen. Hij onderkent het tragische van veler val in de zonde.
De vraag die zich opdringt is of zich wel in ernst een al gestolde wereld laat denken van mensen die eens geleefd hebben. Wat valt er te delen in de hel, waar alle ontwikkeling aan de kant van degenen die Dante ontmoet is uitgesloten? Moet niet gezegd worden dat het onmogelijk is om mensen in de hel te denken? Immers, ten opzichte van deze mensen zou inderdaad moeten gelden wat Vergilius zegt: een bijvallen van het eeuwige oordeel van God over hen. Christelijk genomen kan de hel alleen als een toestand gedacht worden, als gestold kwaad, als afgrond, op de wijze waarop dit bijvoorbeeld in het boek Openbaring wordt gedaan. De christelijke liefde ontzegt het ons echter om zich de medemens in de hel voor te stellen en daar vrede mee te hebben. Dát zou een grens trekken aan de liefde, waarmee zelfs de vijand moet worden liefgehad.
De nederdaling ter helle
De hel is een gestolde wereld. Het is de wereld waarin alle hoop op de vervulling van het menszijn voor eeuwig is geweken. De hel is ontworpen door de gerechtigheid van God, zelfs van aanvang af. Men krijgt de indruk dat de hel een vaste plaats inneemt in de kosmologie van Dante. Deze kosmologie is zeker christelijk gekleurd. Het is overbodig dit te bewijzen. Evenmin kan Dante kennis van de heilsgeschiedenis worden ontzegd. En toch ligt hier een manco. In Dantes wereld speelt de figuur van Jezus Christus geen centrale rol. Het wreekt zich om over de hel spreken zonder het ‘nedergedaald ter helle’ te verdisconteren.7 Weliswaar komt op twee plaatsen de notie voor dat Christus eenmaal in de hel is afgedaald, maar na de buit die Hij daar heeft genomen, sluit zich dit rijk weer voor eeuwig. De sporen van een aardverschuiving vormen een bleke herinnering aan dit gebeuren (12, 37vv).
Zonder deze notie dreigt een moralisering van de zonde, iets waar Dante niet geheel aan is ontkomen. De kruisdood van Christus en zijn nederdaling ter helle hebben een bevrijdend licht geworpen op een verloren wereld. De triomf der genade laat zich ook gelden in het gebied van de uiterste godverlatenheid. Het is onjuist om hier een voorschot op te nemen en zo de ernst van de mogelijkheid van eeuwige verdoemenis uit te sluiten. Het is evenzeer onjuist om de kracht van Christus’ liefde te laten afketsen op een onbewegelijk, eeuwig rijk van de hel, een in adamant gebeiteld toonbeeld van Gods gerechtigheid. Na de nederdaling ter helle en de opstanding barst, volgens het anonieme zesde eeuwse lied, ‘de hel los in jammerklacht’ (gez. 197). Het is beter de hel te bezoeken met Christus, dan met Dante.
Noten
1. Een goede Nederlandstalige introductie op het werk is Wiel Logister, Dante, dichter,
mysticus, pelgrim; de spiritualiteit van de Divina Commedia, Averbode, 2000. Voor
een literaire beoordeling verwijs ik naar T.S. Eliot, Selected Essays, London, 1932, pp.237-
277.
2. Ik citeer uit de vertaling van Christinus Kops, Kapellen, 1993.
3. E. Auerbach, Mimesis, de weergave van de werkelijkheid in de westerse literatuur
(Nederlandse vertaling van Duits origineel, München 1946), 2004, pp. 175-203.
4. A.w., p.201
5. Vgl. John Freccero, ‘Introduction to the Inferno’, in The Cambridge Companin to Dante, Cambrigde, 1993, pp. 172-191.
6. J.H. Gunning, Dante Alighieri, Amsterdam, 1870, p. 107
7. H.U. von Balthasar, die ik hier volg in zijn kritiek op Dante, spreekt van ‘Der Mangel an
christologischer Durchdringung des Inferno’, in Herrlichkeit, Band 2, Einsiedeln, 1962,
p. 459).
Dr. A.J. Plaisier is wijkpredikant van de Protestantse Kerk in Amersfoort