Skip to main content

nr5 • 2015 • bestaan en verstaan

29e jaargang nr. 5 (mei 2015)
thema: Dietrich Bonhoeffer: geloven is nooit wegvluchten

Bestaan en verstaan
Het belang van ‘Akt und Sein’  
E. van ’t Slot

Meer dan één Bonhoeffer kenner heeft me de afgelopen jaren toevertrouwd: ‘Het enige boek van Bonhoeffer dat ik nooit heb uitgelezen is Akt und Sein. Veel te abstract.’ Bonhoeffer heeft zich er zelf ook wel eens denigrerend over uitgelaten. Mede daardoor heeft het boek, ook binnen de Bonhoeffer receptie, vele jaren een nogal obscure rol gespeeld. Voer voor een enkele hobbyist, meer niet.

De laatste vijfentwintig jaar begint hier verandering in te komen. Wie gaat googelen op namen als Charles Marsh, Christiane Tietz, Jürgen Boomgaarden, Tomi Karttunen en Michael P. DeJonge zal zien dat er recent een kleine hausse aan ‘Akt-und-Sein-boeken’ is verschenen. Sommige goed, andere minder – maar alle laten ze zien dat Akt und Sein voor een goed verstaan van Bonhoeffers theologie een onmisbaar boek is. In dit zogenaamde ‘tweede proefschrift’, een studie waarmee hij zich in 1930 toegang verwierf tot de academische leerbevoegdheid in Berlijn, denkt Bonhoeffer enkele theologische voorvragen tot op de bodem door, en daarmee zet hij lijnen uit die zijn denken tot op het laatst toe zullen blijven bepalen.

Mijn geschiedenis met het boek is er ook één van vallen en opstaan. Ik heb het boek meer dan eens gefrustreerd in een hoek gesmeten, me afvragend waarom iemand toch zo denkt te moeten schrijven. Ik gaf dan redacteur Hans-Richard Reuter hartgrondig gelijk. Hij heeft de uitgave van Akt und Sein in de Dietrich Bonhoeffer Werke (DBW, deel 2, 1988) verzorgd, en schrijft achterin over dit boek als een traktatie op een ‘mengeling van genialiteit en gotspe’ (164). Toch moest ik er voor mijn proefschriftproject wel doorheen, en langzaamaan ben ik op het punt aangeland waarop ik in ieder geval de grote lijnen wat kon overzien en de kernbegrippen kon plaatsen. Wat ik nu in deze ‘inleiding’ op Akt und Sein wil doen, is enkele kerngedachten naar voren halen die in de eerste plaats een globaal overzicht geven van wat er in dit boek aan de hand is, en die in de tweede plaats een rol zijn blijven spelen in Bonhoeffers denken. Als ik de problematiek wat uit de doeken heb gedaan, zal het hopelijk ook lukken om de titel van het boek te verklaren.

Verkromde rede
Over titels gesproken: Christiane Tietz heeft, met een knipoog naar Kant, Akt und Sein omgedoopt tot Bonhoeffers Kritik der verkrümmten Vernunft. De grote vraag die Bonhoeffer zich in dit boek stelt, lijkt wel wat op die van Kant: Wat kan ik eigenlijk weten? En hoe kan ik dat wat ik denk te weten uitdrukken in mijn beperkte begrippenmateriaal? Die vragen zijn al niet zo gemakkelijk als het over de waarneembare werkelijkheid gaat; ze worden helemaal lastig wanneer je over Gods openbaring na gaat denken. Waarom denkt een theoloog eigenlijk dat zij of hij theoloog kan zijn, en dat een goede theologie bestaat? Boven het menselijke (al te menselijke) kom je ook als theoloog toch nooit uit?

Bonhoeffers antwoord – nadat hij in sneltreinvaart een aantal filosofen op dit punt heeft besproken – is dat mensen, zolang ze bij zichzelf blijven en hun eigen kenvermogen tot uitgangspunt nemen – iets wat we sinds Descartes in alle mogelijke filosofische stromingen doen, en was Descartes wel de eerste? – inderdaad nooit boven zichzelf uit zullen komen. Ons kenvermogen is als een cirkel waarin we steeds maar ronddraaien. Altijd weer komen we bij onszelf uit. We zijn, zegt Bonhoeffer met Luther, ‘in onszelf gekromd’. Ziedaar de verkromde rede. En als we daarbij tot echte zelfkennis zouden komen, was er tenminste nog iets gewonnen door dat rondcirkelen in onszelf. Maar ook dat is niet het geval. We hollen achter een zelf aan dat ons steeds maar ontglipt. Het oog kan zichzelf niet zien, het denken kan zichzelf niet denken. Bovendien: als ik nadenk over een in mijzelf gekromd ‘ik’, losgemaakt van de wereld om mij heen, een wereld die ik altijd al te subjectief benader, met altijd het oog op mijn eigen ‘ik’, krijg ik dan behalve een fout wereldbeeld niet ook een heel fout zelfbeeld?

‘Wie ben ik?’ dicht Bonhoeffer later in de gevangenis. ‘Eenzaam vragen drijft met mij de spot.’ Eenzaamheid. Ziedaar de status van de filosofie. En goede filosofie, zegt Bonhoeffer, brengt ons bij het punt dat we dit inzien. We weten, dat we het niet weten. Echte filosofie denkt over de grenzen van ons kennen na en probeert niet met een salto mortale over die grenzen heen te duiken.

Het kind
Je kunt deze snelle zinnen over ‘de’ filosofie lezen als een gemakkelijke afrekening van een 24-jarige met een problematiek waar hij snel aan voorbij wil komen. Maar dan ontgaat je de existentiële lading van deze ‘afrekening’. Bonhoeffer rekent niet af met ‘de filosofie’; maar de zoon van de beroemde psychiater Karl Bonhoeffer kent zijn neiging tot ik-centrisme en rekent hier vooral af met zichzelf. Wat goede filosofie doet, is blootleggen waar we eigenlijk staan. En als filosofie dat doet, en daar de begrippen voor aanreikt, dan is het goed dat de filosofie er is. Dat Bonhoeffer veertien jaar later in de gevangenis nog steeds – heel herkenbaar – worstelt met die vraag ‘Wie ben ik eigenlijk?’ geeft wel aan hoe existentieel de situatie waar Akt und Sein de vinger bij legt, is; en het is een situatie waar je niet zomaar uit ontsnapt. Je valt er steeds weer in terug.

Wie ontsnapt daar wel aan? Het eind van Akt und Sein geeft daar een verrassend antwoord op. Het kind. Een kind is ongecompliceerd zichzelf, onbevangen en totaal gericht op wat er nog komen moet, op de toekomst. Of – misschien gaat het hier vooral om het ideaalbeeld van een kind. Of om de zuigeling. Zonder er iets aan toe of af te kunnen doen, ontvangt het de doop, de belofte, is het kind van God. ‘Wie ben ik? U kent mij. Van U ben ik, o God.’

Weten wie ik ben, en weten wat de wereld is – dat gebeurt alleen als er door de grenzen van het ‘ik’ heen gebroken wordt. Wanneer het ‘ik’ ontmoet wordt, door een ‘ik’ dat allesbehalve op zichzelf gericht is. De bevrijding, de verandering van het perspectief, vindt plaats in de ontmoeting met Christus. In de kerk, in de gemeenschap van de doop, waar ik geoefend word in de kinderlijk-onbevangen gerichtheid op Christus.

Dat is geen conclusie die ik kan trekken vanuit de opgeslotenheid van mijn eigen ik. Het is een conclusie die ik pas kan trekken, of die voor mij getrokken wordt, wanneer de openbaring heeft plaatsgevonden, wanneer de ontmoeting is geweest. Over openbaring kun je alleen spreken, wanneer je al van de openbaring weet. Bij Bonhoeffer geven Barth en Luther elkaar een hand.

Verzoeking
En nu is er één verzoeking waar Bonhoeffer levenslang mee geworsteld heeft. En dat is dat je dit weer vergeet. Dat je toch weer terugkeert naar het in jezelf rondcirkelen. Terugkeert in de eenzaamheid van het verlichte subject. Terugkeert tot de reflectie-zonder-correctie. ‘Reflectie’ is daarom bij Bonhoeffer bijna een vies woord. Hij wist maar al te goed waar de reflectie een mens kan brengen, en hoezeer de reflectie kan afleiden van werkelijke kennis, werkelijk geloof, en werkelijke gehoorzaamheid. Deze argwaan tegen de reflectie vinden we in al Bonhoeffers geschriften wel ergens terug. Neem bijvoorbeeld de Navolging, met zijn aandringen op een eenvoudige gehoorzaamheid. En ook in de Aanzetten voor een ethiek lezen we: wees niet de weifelende anèr dipsuchos van Jakobus 1, de mens met twee zielen, maar wees eenvoudig gericht op Gods waarheid (Aanzetten, 62-63; DBW 6, 67)! Alleen zo kom je tot gehoorzaamheid.

Als je goed doet, laat dan je linker hand niet weten, wat de rechter doet. Je mag van je eigen goedheid niet weten. Want dan is het inderdaad jouw goedheid, maar niet de goedheid van Christus. Het goede van Christus, het goede in de navolging vindt alleen plaats zonder weten. Het echte liefdeswerk is altijd het werk dat voor mijzelf verborgen is. Let erop, dat je er niet van weet! Alleen zo is het de goedheid Gods. Wil ik mijn goedheid, mijn liefde kennen, dan is het al geen liefde meer (Navolging, DBW 4, 155).

In de termen van Akt und Sein: altijd dringt het eenzame Adamsbestaan (‘zijn in Adam’) zich weer aan je op. Bonhoeffer schrijft er ontmaskerende en ontroerende passages over, ook al in Akt und Sein, en verwijst daarbij veelvuldig naar het werk van Luther, Kohlbrügge (!), en Heidegger – een merkwaardig rijtje. Het ‘vrome vlees’ (DBW 4, 151) kan nog zo hard ‘halleluja’ roepen, maar toch niet ‘in Christus zijn’, toch nog ‘vlees’ en in zichzelf gekromd zijn. Bonhoeffer zet er, met Luther, het vloeken van de goddelozen tegenover: dat kan in zijn onbereflecteerde, directe gerichtheid op God wel eens veel ‘geloviger’ en God welgevalliger zijn (DBW 2, 160)…

Twee soorten filosofie

Wat het vloeken van de goddelozen laat zien, is dat ware kennis, zoals ik hierboven al schreef, ‘gebeurt’. Het is een ‘Akt’, een beweging, gerichtheid, een niet vast te leggen daad. Op dat punt hebben de filosofen met wie Bonhoeffer zich in Akt und Sein bezighoudt, het gelijk aan hun kant. Het verstaan van de dingen, het verstaan van de werkelijkheid, het verstaan van het zelf, het verstaan van waarheid, inclusief theologische waarheid, vindt plaats in betrokken-zijn-op die waarheid, in het in-relaties-gezet-zijn. Verstaan, werkelijk verstaan, vindt nooit plaats in isolement. Dat tonen de beste filosofen wel aan. Maar waar de filosofie – waar de mens – volgens Bonhoeffer niet aan toekomt, is het doorbreken van het isolement. De ‘Akt’ stuit altijd op grenzen. Met als gevolg dat de filosoof toch weer rondjes gaat draaien in zichzelf, de grenzen van het kennen soms stilletjes verwensend misschien. Dat is ‘Akt-filosofie’.

Een andere mogelijkheid, die maar nauwelijks een mogelijkheid is, is de sprong te maken over de eigen schaduw heen, het zijn in, het bestaan in. Of eigenlijk gaat het hier niet meer om de sprong van de filosoof het bestaan in – maar om het besef dat het bestaan er al is voordat ik me er al kennend op richt. Niet dat ik me op de werkelijkheid richt is belangrijk, maar dat de werkelijkheid ‘er is’ en zich aan mij voordoet. Dat is ‘zijnsfilosofie’. Het denken moet buigen voor het zijn, het verstaan voor het bestaan. Bonhoeffer heeft veel goede woorden voor deze filosofie over. Toch is hij bang dat deze filosofie stiekem vergeet dat ze óók altijd Akt-filosofie zal blijven, omdat ze altijd vastzit aan de denker, aan de verstaander – met alle problemen van dien. Pas als – God zij dank – bestaan en verstaan in elkaar grijpen, als het ‘ik’ bevrijd wordt uit zijn kerkers en verkokering, pas als kennen relationeel wordt, leven wordt, een avontuur wordt, beslissing wordt, ontstaat de ruimte waar eigenlijk alle filosofie naar zoekt. Maar dan kan filosofie, dan kan kennen, dan kan ook theologie, dus nooit meer volstaan met het beschrijven van ‘hoe’ de dingen op zichzelf ‘zitten’. Sterker nog, dat beschrijven van dingen die ‘er zijn’, op zichzelf, is helemaal onmogelijk geworden. Niels den Hertog laat verderop in deze Kontekstueel zien hoe fundamenteel dat inzicht is voor Bonhoeffers latere christologiecolleges.

Er zijn…
‘Er zijn’ staat dus nooit op zichzelf. Elke theologie die tevreden is met een massieve werkelijkheidsanalyse, gaat aan het wezenlijke voorbij. Vandaar dat Bonhoeffer de veelgeciteerde en gemakkelijk mis te verstane woorden kan schrijven (DBW 2, 112): ‘Een God, die “bestaat”, bestaat niet.’ ‘Einen Gott, den “es gibt”, gibt es nicht.’ Want Gods bestaan betekent dat Hij betrokken is op mensen. Van een onbetrokken ‘er zijn’ van God kunnen wij niets weten, hoeven wij ook niet te weten.

Anders gezegd: ‘bestaan’, of ‘er zijn’, wat is dat eigenlijk? Dat is een onbeantwoordbare vraag, als we besluiten af te zien van de relaties in het bestaan, de betrokkenheid, de beweging, het avontuur en de beslissing. Spreken over ‘bestaan’ zal altijd moeten trillen van spanning.

Nu valt er ook licht op één van de belangrijkste trekken van Bonhoeffers denken. Kennis, en zeker theologische kennis, geloofskennis, heeft altijd te maken met het leven zelf. En niet met de randen van het leven. Niet met de grenzen waar het ‘ik’ tobbend voor rondcirkelt. Met Bonhoeffers argwaan voor de zelfreflectie hangt zijn intense gerichtheid op het midden van het leven samen. Daar, midden in het leven, heeft het Woord vlees willen worden (zie bijvoorbeeld Aanzetten, 63-65; DBW 6, 68-70). Midden in het dorp heeft God ook altijd de kerk geplaatst (Verzet en overgave, 30/4/44), en midden in het leven zal Hij haar dus ook nu plaatsen (DBW 11, 248-249). Dáár zal ze duidelijk moeten maken ‘wie Jezus Christus vandaag eigenlijk voor ons is’ (dezelfde brief uit de gevangenis); en als het daar niet lukt, dan waarschijnlijk nergens.

… in vrijheid
Dat Gods bestaan niet op zichzelf staat, komt ook tot uiting in de zin die van alle zinnen uit Akt und Sein vermoedelijke het meest geciteerd is: ‘God is vrij – niet van de mens, maar voor de mens (85).’ ‘Er zijn’, Gods ‘er zijn’, is een bestaan in vrijheid. En vrijheid bestaat niet in de afwezigheid van de ander, maar juist in de gerichtheid op de ander. In de relatie. Alleen zo kunnen we het bestaan verstaan. Jezus Christus, schrijft Bonhoeffer in de gevangenis heel puntig, is de mens voor anderen. En daarom zal de kerk – wil ze naar haar opdracht werkelijk vrij zijn – kerk voor anderen moeten zijn (Verzet en Overgave, ‘Boekopzet’). Gericht, niet op zichzelf, maar op de wereld om haar heen. Dan gebeurt er werkelijk wat in de wereld, iets wat werkelijk begint te lijken op wat God met de wereld voor ogen heeft; en zo kunnen we God ook werkelijk een beetje verstaan (analogia relationis, DBW 3, 61). ‘Niet in de vlucht van gedachten, alleen in de daad is vrijheid’ (gedicht ‘Stationen auf dem Wege zur Freiheit’).

Relevantie
Er wordt soms wat denigrerend gedaan over de academische taal (‘fraseologie’) van Akt und Sein. Hier, zegt men dan, is de ‘theoloog’ Bonhoeffer aan het woord, maar nog niet de ‘christen’ of de ‘tijdgenoot’ die hij later zou worden. Maar ik zou denken: we ontmoeten hier wel degelijk een bevlogen, christelijk en tijdbetrokken theoloog met een uiterst belangrijke inbreng voor het apologetische gesprek.

Met Bonhoeffer zijn we nog niet klaar. Ook met de jonge Bonhoeffer niet.

Prof. dr. Edward van ’t Slot is bijzonder hoogleraar Systematische theologie en kerk in de 21e eeuw aan de Rijksuniversiteit Groningen (vanwege de Confessionele Vereniging) en predikant te Zwolle (PKN). Hij is voorzitter van het Bonhoeffer Werkgezelschap (Nederlandstalige sectie). Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

 

 

Om dit nummer te bestellen, klik hier