nr1 • 2015 • reactie op Labooy
30e jaargang nr. 1 (september 2015)
thema: Pionieren: vrucht of vlucht?
Een reactie op Labooy
H.S. Benjamins
H.S. Benjamins
In zijn open brief aan de Protestantse Theologische Universiteit bevraagt Guus Labooy het recht om daar een cursus aan te bieden over het post-theïsme. Omdat ik die cursus aanbied, geef ik graag een korte reactie, ook al is zijn bezwaar geadresseerd aan de instelling en niet aan mij. Overigens heeft de rector van de PThU, Mechteld Jansen, deze bijdrage gelezen.Het College van Bestuur van de PThU is van mening dat er een grote mate van vrijheid in publicaties en aanbod van onderwijs aan medewerkers moet worden verleend. Dit, juist omdat de medewerkers op basis van alle eisen waaraan zij moeten voldoen om bij de PThU in dienst te zijn, alle vertrouwen van het College van Bestuur genieten.
Post-theïsme
Ik denk dat Labooy het post-theïsme verkeerd verstaat en daarom veronderstelt dat mijn reflectie op het spreken over God zou leiden tot het loochenen van de belijdenis van de kerk. Dat is beslist niet wat ik beoog. Labooy lijkt te veronderstellen dat ieder geloof in God wordt ontkend als het theïsme wordt verlaten. Dan wordt post-theïsme dus gelijkgesteld met atheïsme, maar dat is niet wat ermee wordt bedoeld. Met het theïsme wordt vooral dat denken aangeduid, dat op basis van de rede probeert aan te tonen dat er een God bestaat aan wie verschillende eigenschappen kunnen worden toegekend als almacht, alwetendheid, onveranderlijkheid en dergelijke. In onze tijd is Swinburne een belangrijke verdediger van zo’n theïstische positie. Hij claimt dat het theïsme de beste hypothese vormt om onze wereld te begrijpen en te verklaren. Vooral tegen Swinburne heeft Herman Philipse zijn boek God in the age of science geschreven, waarin hij de onmogelijkheid van het theïsme probeert te bewijzen en een atheïstische positie inneemt. Met post-theïsme wordt nu vooral verwezen naar dat theologische denken, dat boven die tegenstelling uit wil komen. Het stelt kort en goed dat de theïstische God een denkconstructie is, die door atheïsten gerust mag worden ontkend, omdat daarmee alleen maar een constructie wordt afgewezen. ‘Einen Gott den es gibt, gibt es nicht’, zou je met Bonhoeffer kunnen zeggen. Het christelijke denken zou zich van het theïsme los moeten maken en er zijn op dit moment zelfs heel wat theologen die juist in het trinitarische denken een goede mogelijkheid zien om dat te doen.
Ik denk dat Labooy het post-theïsme verkeerd verstaat en daarom veronderstelt dat mijn reflectie op het spreken over God zou leiden tot het loochenen van de belijdenis van de kerk. Dat is beslist niet wat ik beoog. Labooy lijkt te veronderstellen dat ieder geloof in God wordt ontkend als het theïsme wordt verlaten. Dan wordt post-theïsme dus gelijkgesteld met atheïsme, maar dat is niet wat ermee wordt bedoeld. Met het theïsme wordt vooral dat denken aangeduid, dat op basis van de rede probeert aan te tonen dat er een God bestaat aan wie verschillende eigenschappen kunnen worden toegekend als almacht, alwetendheid, onveranderlijkheid en dergelijke. In onze tijd is Swinburne een belangrijke verdediger van zo’n theïstische positie. Hij claimt dat het theïsme de beste hypothese vormt om onze wereld te begrijpen en te verklaren. Vooral tegen Swinburne heeft Herman Philipse zijn boek God in the age of science geschreven, waarin hij de onmogelijkheid van het theïsme probeert te bewijzen en een atheïstische positie inneemt. Met post-theïsme wordt nu vooral verwezen naar dat theologische denken, dat boven die tegenstelling uit wil komen. Het stelt kort en goed dat de theïstische God een denkconstructie is, die door atheïsten gerust mag worden ontkend, omdat daarmee alleen maar een constructie wordt afgewezen. ‘Einen Gott den es gibt, gibt es nicht’, zou je met Bonhoeffer kunnen zeggen. Het christelijke denken zou zich van het theïsme los moeten maken en er zijn op dit moment zelfs heel wat theologen die juist in het trinitarische denken een goede mogelijkheid zien om dat te doen.
Anders
In mijn cursus en in mijn onderzoek houd ik mij bezig met verschillende postmoderne denkers, die zich zozeer met godsdienstfilosofische kwesties hebben ingelaten dat er wel wordt gesproken van een ‘theologische wending’ in die filosofie. Deze filosofen thematiseren het transcendente vooral als het andere of als alteriteit. Het andere valt in zijn andersheid niet te vatten. Het doet zich aan ons voor. Bij denkers als Westphal, Kearney, Marion en Caputo probeer ik aanzetten te vinden voor een theologie die ingaat op kwesties die te onzent door een aantal theologen zijn aangesneden. Kuitert stelde dat alle spreken over boven van beneden komt. Hendrikse stelde te geloven in een God die niet bestaat. Ter Linden gaf zijn geloof in een persoonlijke God op en spreekt over het Essentiële. Ik neem hen serieus, omdat ik denk dat zij geen onzin uitkramen en een grote groep gelovigen en kerkverlaters representeren voor wie de bestaande geloofsvoorstellingen aan waarde hebben verloren. Ik denk tegelijkertijd dat hun posities geen eindpunten zijn en overstegen kunnen worden nadat we er doorheen zijn gegaan.Nu weet ik wel dat heel wat collega’s er anders over denken. Ze zien in Kuitert niet de uitdaging die ik er in zie. Dat is niet verwonderlijk in een instelling die met de brede protestantse traditie verbonden is en waar mensen werken die uit verschillende hoeken van die traditie komen.Laat me nog een belangrijke opmerking toevoegen aan wat ik al stelde. Ik zie ook wel dat met de andersheid van God alleen nog geen christelijke theologie is ontwikkeld. Voor een christelijke theologie is het spreken over God met Christus verbonden en wordt met God meer bedoeld dan alleen dat hij anders is. Voor mij is een belangrijke kern: de mensheid is geschapen naar het beeld van God, dat in Christus daarin wordt verwerkelijkt, dat hij God erkent en God in hem de mens erkent. Daarin is een verhouding tot God gegeven die niet primair wordt bepaald door de vraag naar het zijn of het bestaan van God.
In mijn cursus en in mijn onderzoek houd ik mij bezig met verschillende postmoderne denkers, die zich zozeer met godsdienstfilosofische kwesties hebben ingelaten dat er wel wordt gesproken van een ‘theologische wending’ in die filosofie. Deze filosofen thematiseren het transcendente vooral als het andere of als alteriteit. Het andere valt in zijn andersheid niet te vatten. Het doet zich aan ons voor. Bij denkers als Westphal, Kearney, Marion en Caputo probeer ik aanzetten te vinden voor een theologie die ingaat op kwesties die te onzent door een aantal theologen zijn aangesneden. Kuitert stelde dat alle spreken over boven van beneden komt. Hendrikse stelde te geloven in een God die niet bestaat. Ter Linden gaf zijn geloof in een persoonlijke God op en spreekt over het Essentiële. Ik neem hen serieus, omdat ik denk dat zij geen onzin uitkramen en een grote groep gelovigen en kerkverlaters representeren voor wie de bestaande geloofsvoorstellingen aan waarde hebben verloren. Ik denk tegelijkertijd dat hun posities geen eindpunten zijn en overstegen kunnen worden nadat we er doorheen zijn gegaan.Nu weet ik wel dat heel wat collega’s er anders over denken. Ze zien in Kuitert niet de uitdaging die ik er in zie. Dat is niet verwonderlijk in een instelling die met de brede protestantse traditie verbonden is en waar mensen werken die uit verschillende hoeken van die traditie komen.Laat me nog een belangrijke opmerking toevoegen aan wat ik al stelde. Ik zie ook wel dat met de andersheid van God alleen nog geen christelijke theologie is ontwikkeld. Voor een christelijke theologie is het spreken over God met Christus verbonden en wordt met God meer bedoeld dan alleen dat hij anders is. Voor mij is een belangrijke kern: de mensheid is geschapen naar het beeld van God, dat in Christus daarin wordt verwerkelijkt, dat hij God erkent en God in hem de mens erkent. Daarin is een verhouding tot God gegeven die niet primair wordt bepaald door de vraag naar het zijn of het bestaan van God.
Naar mijn mening heb ik hiermee tenminste impliciet op de belangrijkste vragen en bezwaren van Labooy geantwoord, al ben ik ze niet één voor één nagelopen. Hij brengt veel te berde dat volgens mij berust op een verkeerd begrip van post-theïsme. Ik denk dat zijn hoofdvraag wordt gevormd door de vraag of ‘mijn’ thematiek wel bestaansrecht heeft aan de PThU. Ik kan daarop alleen maar zeggen: ja, evenzeer als de zijne.
Prof. dr. Rick Benjamins is docent dogmatiek aan de PThU en bijzonder hoogleraar vrijzinnige theologie vanwege de VVP (RuG).
Mailadres:Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Mailadres: