nr2 • 2015 • bijbelstudie
30e jaargang nr. 2 (november 2015)
thema: Echt geloof
E.C. Vreugdenhil-Mijnarends
Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?
Mattheüs 20:1-16 (en Jona 3:10 - 4:5
Het lezen van deze gelijkenis maakt bij mij allerlei emoties los. Ik voel verwondering en verbazing maar ook verontwaardiging en teleurstelling. Die laatste twee emoties blijven hangen. Wat hier gebeurt is toch niet eerlijk? Hoe kan het koninkrijk van God gelijk zijn aan deze landheer? Dit gevoel neem ik mee in de voorbereiding van de preek. In deze Bijbelstudie bied ik u een inkijkje in dat voorbereidingsproces.
Het gevoel en de vragen die deze gelijkenis bij mij oproept, doen mij denken aan het verhaal van Jona. Omdat ik mijn eigen emotie in het verhaal van Jona herken en de woorden uit Jona 4:2-4 denk te horen doorklinken in Mattheüs 20:15b, besluit ik om ook deze lezing te gebruiken in de liturgie en preek. De vooronderstelling is dat Jona als identificatiefiguur de hoorder helpt om zich te verbinden aan de boodschap van de preek. Wellicht zou het voor de preek niet nodig zijn om deze beide verhalen aan elkaar te verbinden. Het past in mijn verhalende stijl van preken om deze twee verhalen toch bij elkaar te brengen.
Teleurgesteld zoals Jona
Jona is de weggelopen profeet die uiteindelijk toch doet wat God van hem gevraagd heeft. Hij preekt Gods oordeel in Nineve. Als zijn dagen van preken en vermanen erop zitten, zoekt Jona dan ook een mooi plekje op de heuvel om van het schouwspel van Gods toorn te kunnen genieten. Daar wacht Jona vol spanning Gods oordeel af. Maar er gebeurt niets. Nineve heeft zich bekeerd. God is genadig geweest.
Jona wordt woedend. Hij zegt dat ook tegen God. Je hoort hoe de woede en de verwijten er vanaf druipen. In een vrije vertaling: “Zie je wel, ik wist het wel! Ik had het wel gedacht en ik had wel gelijk toen in geen zin had om naar Nineve te gaan. U bent een milde God, vol medelijden en geduldig en U bent altijd bereid de straf in te trekken. Ik wist het wel.”Jona verwijt God dat Hij liefdevol en genadig is. En dan zie ik mijzelf luisteren naar de gelijkenis van Jezus. Daar horen we ook een verwijt klinken. Het verwijt dat de eigenaar van de wijngaard de laatsten en de eersten hetzelfde behandeld. De eerste arbeiders, die de hele dag hebben gewerkt, ontvangen hetzelfde loon als de laatste arbeiders die slechts een uurtje gewerkt hebben. De eerste arbeiders gaan verhaal halen bij de baas. Die reageert anders dan ze verwacht hadden. Sterker nog, hij kaatst de bal terug! Hij zegt: Zet het soms kwaad bloed bij jullie dat ik goed ben?
Dan zie je Jona daar op de achtergrond zitten. Zet het soms kwaad bloed Jona, dat ik goed ben? Langzaam laat ik mijn de gebalde vuist zakken. De ergernis is er niet minder om. God is goed, genadig en Hij vergeeft. Toch kan dat bij mij soms woede en ergernis oproepen.
Eerste of laatste arbeider?
Ik besef dat ik mijzelf bij het lezen van de gelijkenis voortdurend met de eerste arbeiders identificeer. Ik voel me het meest verwant met deze mensen die de hele dag hebben gewerkt en ik kan hun woede over de gelijke betaling wel begrijpen. Stel je voor dat het mij zou gebeuren, ik denk dat ik ook verontwaardigd zou zijn.
Ik voel me het meest verwant met de eerste arbeiders en ik veronderstel dat mijn hoorders zich ook kunnen identificeren met dit gevoel van onrechtvaardigheid. Maar wie zijn dan de laatste arbeiders? En dan vraag ik me vooral af wie die allerlaatsten zijn, die slechts een uurtje werken, maar toch het volle loon ontvangen. Is het terecht dat ik me een eerste arbeider voel?We lezen in de gelijkenis dat die allerlaatsten op het marktplein gevonden worden door de baas van de wijngaard op het elfde uur. Dat was om vijf uur ’s middags. De werkdag duurde van zes uur in de ochtend tot zes uur in de avond. Al ’s morgens vroeg was de baas erop uitgegaan om arbeiders te zoeken. Na de eerste ronde om zes uur ’s morgens, ziet de baas kennelijk dat het werk nog niet hard genoeg gaat. Want drie uur later, om negen uur keert hij terug naar de marktplaats voor nog meer arbeiders, en om twaalf uur weer en om drie uur weer, en dan om vijf uur. Voor dat laatste uurtje van de werkdag wil hij blijkbaar nog een paar extra handen om de klus te klaren.
Wat zou er achter deze voortdurende zoektocht naar arbeiders zitten? Om vijf uur staan er in elk geval nog steeds mannen te wachten op het marktplein. Ze staren wat doelloos om zich heen. We kunnen uit de gelijkenis niet met zekerheid opmaken of deze mannen al de hele dag hebben staan wachten. Toch lijkt het erop dat ze al wel eerder hebben geprobeerd om werk te vinden. Als de baas ze vraagt waarom ze daar al de hele dag staan, antwoorden ze: “er is niemand die ons ingehuurd heeft.” Dat doet mij vermoeden dat de mannen die nu nog op de markt staan, ook niet de beste arbeidskrachten zijn. Het zijn niet degenen die nog steeds niet zijn ingehuurd.
De werkers van het elfde uur. Ineens doet het me denken aan degenen die altijd als laatste gekozen werden met gym op school, als we een team mochten samenstellen. Als het inderdaad zo is dat deze werkers van het laatste uur al heel de dag staan wachten in de hoop om iets te verdienen, dan waren de werkers van het elfde uur ook de mannen die wisten dat ze ’s avonds geen geld mee naar huis konden nemen. Het dagloon, de denari, is meer dan beloning voor het werk, het betekent je gezin kunnen voorzien. Ik denk dat Jezus wil zeggen dat dit geen mensen zijn om jaloers op te zijn.Ik voel me zelf een arbeider van het eerste uur en ik denk dat dit geldt voor de meesten van mijn hoorders. Maar zijn wij dat ook? Of denken wij dan teveel dat er in het koninkrijk van God iets te verdienen is? Zijn de arbeiders van het eerste uur misschien degenen die zich blindstaren op de beloning en op hun eigen verdienste. Die denken dat God hen heeft gekozen omdat ze iets te bieden hebben, dat ze beter zijn dan de andere arbeiders. Zijn wij niet om dezelfde reden gekozen als de arbeiders die om vijf uur nog op het marktplein stonden? In deze spanning zet ik de preek. We voelen ons in onze verontwaardiging als de eerste arbeiders, maar wij zijn niets beter dan de arbeiders van het laatste uur. We hadden zelf niets mee te brengen. We wisten dat we met lege handen naar huis zouden moeten gaan. Maar toen kwam Jezus naar ons toe. Hij nodigde ons uit om te werken in zijn wijngaard. En het loon? Een denari of liever iets meer? Bij God zijn er geen salarisonderhandelingen. Ons loon, het zal genade zijn. Het is voor ieder van ons precies wat we nodig hebben. Voor de eersten en de laatsten is het dagelijks brood.
Ds. Cornelie Vreugdenhil-Mijnarends is predikant (PKN) te Katwijk aan Zee.
Mailadres: