Skip to main content

nr2 • 2015 • Zoektocht naar echt geloof

30e jaargang nr. 2 (november 2015)
thema: Echt geloof

J.H.F. Schaeffer
Zoektocht naar echt geloof

Protestants-gereformeerde kerken in Nederland worden steeds orthodoxer. Zo schrijft het SCP-rapport ‘Geloven binnen en buiten verband’ in 2014 dat er onder de kerkjeugd sprake is van wat, enigszins gechargeerd, ‘neo-fundamentalisme’ genoemd zou kunnen worden. Later heeft onderzoeker Joep de Hart deze term weliswaar gerelativeerd, maar de strekking is duidelijk: kerkjeugd is niet geïnteresseerd in flauwe godsdienstigheid, maar onderschrijft veelal de orthodoxe, traditionele kerkleer.
Voorzichtig stelt De Hart dat hierbij een gegroeide betrokkenheid bij evangelische denkbeelden en praktijken zeker meespeelt, maar zeker niet alles verklaart. Precies deze ‘gegroeide betrokkenheid bij evangelische denkbeelden en praktijken’ heeft Ilonka Terlouw in haar proefschrift (Real Faith. Performativity and Materiality in the Personal Relationship with Jesus of Evangelical Protestants, 2015) onderzocht. Zij probeert te achterhalen wat de – typisch evangelicale – uitspraak betekent dat mensen ‘een persoonlijke relatie met Jezus’ hebben. En dan vooral: wat bedoelen leden van kerken als de PKN, de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) of de Nederlands Gereformeerde Kerken met deze uitspraak? Om dat te achterhalen heeft ze vele protestants-evangelicalen en een aantal ‘voormannen’ uit deze kring uitgebreid geïnterviewd en de resultaten ervan geïnterpreteerd.
Het antwoord op de vraag wat protestants-evangelicalen onder ‘een persoonlijke relatie met Jezus’ verstaan, is om meer dan één reden relevant voor Kontekstueel. De evangelicale geloofsbeleving lijkt immers overeenkomsten te hebben met wat vroeger ‘bevindelijk’ of ‘piëtistisch’ werd genoemd. En binnen de protestantse kerken heeft het evangelicale gedachtengoed inmiddels een belangrijke plaats ingenomen, niet in de laatste plaats omdat juist de actieve en gemotiveerde kerkleden zich met een evangelicale geloofsbeleving afficheren.
In deze bijdrage leg ik eerst een voorlopig verband tussen evangelisch-protestant en piëtisme, om daarna de belangrijkste elementen uit het onderzoek van Terlouw naar voren brengen. In de derde plaats zal ik bij Terlouws schets van het evangelical Gods- en Jezusbeeld van de respondenten stilstaan. Tenslotte wil ik een aantal kwesties aan de orde stellen om het gesprek over de rol van ‘evangelicaal geloven’ in protestants-gereformeerde kring verder te brengen.

1 Piëtistisch en evangelisch-protestants geloven
De kerkhistoricus Fred van Lieburg schrijft ergens dat velen piëtisme associëren met “alles wat samenhangt met ‘bevindelijkheid’, ‘oude schrijvers’, ‘conventikels’, de ‘tale Kanaäns’” zodat al snel gedacht wordt: “een terrein om over te laten aan mensen die met bepaalde oogkleppen op de geschiedenis van het christendom bekijken”. Van Lieburg ontzenuwt deze karikatuur door te stellen dat de Nadere Reformatie te karakteriseren is als een beweging die met kerkelijke of politieke, hetzij met publicitaire middelen, erop gericht was het gereformeerde vroomheidsideaal in de Nederlandse samenleving werkelijkheid te laten worden.1 Precies dit verlangen naar een werkelijke beleving van het geloof tegenover een dode orthodoxie is denk ik herkenbaar voor velen binnen de protestantse kerken.
De evangelicale geloofsbeleving kent ook vele clichés en karikaturen. Toch kan van deze beweging gesteld worden dat zij probeert haar geloofsideaal werkelijkheid te laten worden. Niet voor niets luidt de titel van Terlouws boek Real Faith – ‘echt’ of ‘werkelijk’ geloof. Hiermee is iets van de verbinding tussen het streven van het piëtismeen wat kenmerkend mag heten voor evangelicaal geloven onder woorden gebracht: hoe wordt het geloof werkelijkheid in het leven van de gelovige? Als je de waarde van de orthodoxe leer erkent, wordt de zoektocht naar de vraag waar je dit concreet kunt ervaren des te prangender.
Een recente studie uit de Verenigde Staten bevestigt dat er een belangrijk verband ligt tussen piëtisme en evangelisch-protestantisme. De auteurs van dit boek sommen tien kenmerken van piëtisme op, waarvan de eerste twee luiden: omarming en acceptatie van de orthodox protestantse, christelijke leer, en het zoeken naar een ervaringsgerichte, transformatieve vorm van christelijk geloof. Precies deze twee zijn volgens de Britse theoloog Alister McGrath kenmerkend voor het evangelicalisme, zoals hij in zijn belangrijke boek Toekomst voor het christelijk geloof. Invloed en betekenis van het evangelicalisme (2000) schreef.2
Het verbinden van een orthodox geloof met een intensieve beleving en belichaming ervan in de dagelijkse werkelijkheid lijkt mij voor een levende kerk en een levend geloof van groot belang. De zoektocht naar een werkelijke ervaring van Jezus door evangelisch-protestanten raakt bovendien aan heel oude, piëtistische wortels in de gereformeerde traditie. Maar wat houdt deze zoektocht nu concreet in?

2 Wat is volgens evangelicale gelovigen kenmerkend voor hun geloof?
Ilonka Terlouw heeft als onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit jarenlang conferenties vanuit evangelicale kring bezocht, en bezoekers hiervan geïnterviewd. Zij concludeert dat het verlangen naar een echt geloof niet allereerst als iets ‘geestelijks’ geduid moet worden, alsof men op zoek is naar een puur spirituele ervaring van het hogere en ongrijpbare. Integendeel, evangelicaal geloven is gericht op zeer concrete en merkbare invloed van God in het leven.
Desgevraagd blijkt het voor veel respondenten moeilijk om onder woorden te brengen wat ‘echt geloof’ is. Om in beeld te krijgen wat en hoe zij geloven, gebruikt Terlouw de termen ‘performatief’ en ‘materieel’. Performatief wil zeggen dat de relatie met God niet een kwestie van woorden is, teksten die stilletjes in een hoekje gelezen worden. Het komt erop aan dat de gelovige deelneemt aan activiteiten waarin de relatie met God beleefd wordt. Je hebt niet zomaar ‘een relatie met Jezus’, nee, het hebben van een relatie met Jezus is iets wat je doet en wat als gevolg van je relatie met Jezus je doen en laten ook concreet beïnvloedt.
Het woord materieel legt vervolgens de nadruk op het feit dat deze relatie niet gaat over puur geestelijke zaken. God heeft te maken met mijn concrete leven van elke dag, en God zelf is in dat concrete leven even concreet aanwezig als eten en drinken en auto’s. Sterker nog: Gods aanwezigheid zelf is materieel. Hij is aanwezig in het leven van de gelovige – Hij is ‘echt echt’.
Werkelijk contact met God, zo concludeert Terlouw, bestaat volgens de respondenten uit drie onderdelen, die elk onmisbaar zijn voor het hebben van een echt geloof. Het eerste is dat de gelovige actief deelneemt aan communicatieve geloofspraktijken zoals bijbellezen, bidden, stille tijd. Verder wordt het leven van de evangelicale gelovige gekenmerkt door onnoemelijk veel kleinere en grotere concrete ervaringen van God, van Zijn leiding of van wonderen. Door deze ervaringen spreekt God tot de gelovige. In de derde plaats leveren deze twee kenmerken op dat de gelovige een gevoel van nabijheid van God ervaart.
Opvallend vond ik het verlangen naar tastbaarheid van Gods aanwezigheid. Volgens Terlouw levert dit verlangen op dat men intensief op zoek is naar praktijken waarin dit gebeurt, praktijken als gebed en bijbelstudie. Dit communiceren met God is enerzijds eenvoudig (je doet het gewoon) maar anderzijds veeleisend: een praktijk van dagelijkse stille tijd vergt discipline, terwijl juist daardoor ook een zeker automatisme op de loer ligt. De intensieve zoektocht naar Gods nabijheid vraagt van de respondenten die Terlouw bevroeg een steeds groter commitment. Daarom wordt het deelnemen aan wat zij ‘bemiddelende praktijken’ noemt steeds belangrijker. Bemiddeling gebeurt door praktijken zoals het zogenaamde ‘ministry-gebed’, praktijken van genezing, zegening, profetie of zalving. Haar respondenten namen aan zulke praktijken vooral deel op momenten dat ze bewust buiten het gewone, dagelijkse leven en het gebruikelijke netwerk waren, zoals tijdens conferenties of speciale bijeenkomsten.

3 Godsbeeld en Jezusbeeld
Een ander opvallend aspect van dit onderzoek was de relatie tussen het beeld dat de ondervraagden hadden van God en Jezus. Terlouw zocht expliciet naar gelovigen die positief antwoordden op de vraag of ze een persoonlijke relatie met Jezus hadden. Zij merkte echter dat gedurende de interviews de respondenten veel spraken over hun relatie met God maar weinig over hun relatie met Jezus. Ze gaven aan dat voor hen God en Jezus niet snel gescheiden konden worden. Jezus is te beschouwen als de weg naar God. Eén respondent stelde: “Eigenlijk is het meer een relatie met God voor mij. Maar het is Jezus die de weg klaarmaakt naar Hem. Dus wat ik net zei: dat ik Jezus nodig heb om in staat te zijn naar God toe te gaan, dat Jezus echt de enige weg is naar God, om zo te zeggen” (126). Andere respondenten voelden zich wat ongemakkelijk bij de opmerking van Terlouw dat zij, gevraagd naar hun relatie met Jezus, in feite al meer dan een uur spraken over God. Terlouw concludeert hieruit dat de ondervraagden geen onderscheid maken tussen God en Jezus: God is een algemene term die niet noodzakelijkerwijs de persoon van Jezus Christus uitsluit.
De eenheid tussen de Zoon en de Vader, zoals in de verwoording van de praktijk van hun geloof blijkt, wordt soms trinitarisch verantwoord. Triniteit benadrukt vooral de eenheid van Vader, Zoon en Geest. Veelal wordt dit geïllustreerd door een verwijzing naar hun gebedsleven. In hun bidden spreken ze meestal tot ‘God’, en God wordt meestal nauwer verbonden met God de Vader dan met Jezus. Het hebben van een persoonlijke relatie met Jezus is in feite het hebben van een persoonlijke relatie met God of God de Vader. Met andere woorden: zij hebben een relatie met God, maar daarvoor hebben zij nodig dat ze geloven in Jezus.
Jezus is dan echt de middelaar: aan het kruis stierf Hij voor mijn zonden en daarom zijn wij in staat met God in contact te komen. De respondenten lijken Jezus daarom vooral te verbinden met het verleden: het kruis was er, terwijl God vanwege dat kruis mij nu liefheeft. Tegelijkertijd blijkt voor respondenten die de functie van Jezus als pleitbezorger benadrukken Zijn realiteit zeer levend te zijn. Eén van hen vertelt: “Om het plastisch te zeggen, misschien is het niet respectvol, maar ik heb soms het idee dat God zegt ‘Leo, jij hebt dit of dat gedaan, dus jij verdient straf’. Maar dat Jezus dan zegt tegen God: ‘Nee, ik heb hem vergeven, dus luister naar hem’.”
Ook fungeert Jezus als rolmodel om concreet gedrag aan te toetsen en zich op te richten. De soms vage en alomvattende notie dat we moeten leven ‘naar Gods wil’ wordt in het lezen van de evangeliën concreet: het leven van Jezus geeft van Gods wil in elk geval enige richting.
Al met al concludeert Terlouw dat het geloofsleven van evangelisch-protestanten niet allereerst draait om Jezus, maar ‘echt geloof’ draait om het communiceren met God door het deelnemen aan praktijken die deze communicatie tastbaar en voelbaar maken.
afbeelding
Ik moest denken aan het bekende pictogram uit evangelicale traktaten (zie illustratie). De kloof tussen de zondige mens en de heilige God wordt overbrugd door het kruis. Zo hebben wij weer toegang tot de Vader (vgl. Rom. 5:2). Onderzoek naar deze traktaten wijst op de wereldwijd bekende evangelical John R. Stott als de basis van deze – in mijn woorden – verkorte vorm van het evangelie. Later heeft Norman Warren deze denklijn opgepakt en uitgewerkt. Via boeken en traktaten is dit schema echter zeer invloedrijk geworden.3

Dit is echter een functionalistische grafische vormgeving van een heilshistorisch schema, niet gericht op de complexiteit van de geschiedenis van de schepping, maar op mijn persoonlijke heil. Jezus Christus en zijn verzoenend lijden en sterven zijn hier ‘functioneel’: ze waren nodig, ooit, in een ver verleden, om in het heden een brug te zijn tot de Vader. Wanneer deze brug geslagen is kunnen we het kruis achter ons laten. Zonder te zeggen dat de respondenten uit Terlouws onderzoek deze opvatting volledig delen, lijken aspecten van deze opvatting aanwezig. Terlouw zelf concludeert dat het bij hen draait om Jezus, en wel de bijbels-historische figuur van de Zoon van God die stierf voor onze zonden. Tegelijk lijkt de gekruisigde Christus afwezig. Juist deze titel herinnert ons aan zijn opstanding waardoor wij kunnen deelkrijgen aan de verzoenende werking van het kruis: als gekruisigde is Hij opgestaan voor onze rechtvaardiging.
Kort gezegd: de christologie wijst op een gebrek aan participatie met Christus. Dat wij delen in het lijden en sterven en in de opstanding van Jezus Christus – en wat dat inhoudt en betekent – lijkt afwezig. Daardoor valt alle nadruk op het leven met God.
Wat is hiervan het gevolg? De respondenten verlangen allen naar ‘meer’, een leven nog dichter bij God. Soms groeien zij ook, naar hun eigen beleving, in deze relatie met God. De spanning tussen de dagelijkse praktijk met al haar beslommeringen en het leven met God blijft echter. Daardoor ontstaat alleen nog maar meer verlangen naar ‘meer’. Negatieve ervaringen nemen de gelovige het vertrouwen in God niet af, maar worden als beproeving ervaren. Wanneer zij achteraf terugkijken constateren ze dat God er ten diepste altijd al bij was. Hij heeft hen gedragen en geleid.
De zoektocht naar ‘meer’ lijkt zicht te verbinden met een optimisme dat uitgaat van Gods aanwezigheid. Het lijkt alsof deze aspecten van evangelicalisme een verbinding aangaan met een Amerikaans ‘positief denken’. Het is de vraag of de realiteit van Gods verborgenheid hiermee recht gedaan wordt. Protestantse kerken moeten het verlangen van kerkleden naar een betrouwbare en reële aanwezigheid van God serieus nemen. Daarbij moet de ervaring van God sterker verbonden worden met het kruis van Jezus Christus, zodat de (volgens Terlouw reële) kans dat dit verlangen onverzadigbaar wordt afneemt. De gelovige mag ‘echte rust’ vinden bij de Vader van Jezus Christus.

4 Het belang van de kerkdienst
De zoektocht naar een echt en levend geloof lijkt mij belangrijk genoeg om te faciliteren en te stimuleren. Wie zal het hiermee oneens zijn? Juist deze zoektocht is binnen de evangelicale beweging in de protestantse kerken hoog gewaardeerd. Het is de vraag in hoeverre protestantse christenen het evangelicalisme als gesprekspartner serieus willen nemen. In hoofdstuk 3 van haar boek laat Terlouw een veelheid aan reacties op het evangelicalisme vanuit Nederlands-protestantse kring de revue passeren. Het zal geen verbazing wekken dat deze vaak sterk kritisch van toon waren en zijn. In 2001 schreef ik in Radix dat dit onvruchtbare, polariserende proces alleen door nadere theologische doordenking én gedegen godsdienstsociologisch overwonnen kan worden.4 Deze wens is inmiddels wel enigszins vervuld. Een reeks godsdienstsocologische publicaties vanuit de VU (van onder meer Miranda Klaver, Johan Roeland, Linda van de Kamp en nu ook Ilonka Terlouw) hebben heel wat in kaart gebracht. Het werk van onder meer Kees van der Kooi en Eveline van Staalduine-Sulman heeft laten zien hoe evangelicale theologie ‘werkt’.
Toch blijven er bij mij vragen over. Ik noem er een aantal – juist om de zoektocht naar een levend geloof te bevorderen. Evangelisch-protestants geloven wordt vaak niet allereerst ‘materieel’ – in de zin zoals Terlouw dit beschrijft – in kerkdiensten, maar op conferenties of speciale bijeenkomsten die op deze ervaring gericht zijn. Tegelijkertijd merk ik uit de resultaten van empirisch onderzoek aan de Theologische Universiteit dat de beleving van bijvoorbeeld de sacramenten van doop en avondmaal onder betrokken kerkgangers minimaal is. Eerdere nummers van Kontekstueel over de doop en (in de nabije toekomst) over het avondmaal laten zien dat er een grote verlegenheid is rondom doop en avondmaal. Voorgangers in de kerken zouden met behulp van krachtige systematische- en praktisch-theologische bezinning juist de sacramenten (met hun nadruk op materialiteit en bemiddeling!) kunnen benutten. Mijn eigen onderzoek zal zich in de komende jaren hierop in elk geval richten.
Een tweede vraag hangt hiermee samen. Zijn kerkdiensten als middel in de zoektocht naar ‘echt geloof’ niet ondergewaardeerd? Gerrit Immink presenteerde in 2011 een studie over de kerkdienst onder de titel ‘Het heilige gebeurt’. Natuurlijk is het de vraag óf dit ook echt gebeurt, maar wanneer de kerk en haar voorgangers hier alleen sceptisch op reageren zal het ook niet gebeuren. Recent Amerikaans onderzoek uit 2011 laat zien dat precies deze notie van het ‘heilige’ – beter: de Heilige – in veel evangelicaal geïnspireerd kringenwerk afwezig blijft. Tegelijkertijd is nadruk op de heiligheid, het mysterie en de soevereine grootheid van God aspecten waar mijns inziens veel gelovigen op dit moment evenzeer naar verlangen als naar ‘echt geloof’ – en deze aspecten zijn op zich ook onderdeel van een ‘echt geloof’. Gereformeerde kerkdiensten bieden vanuit hun bronnen wat nodig is om zeker ook dit aspect van geloofsbeleving materieel te maken.
Het belang van de kerk en haar gezamenlijke erediensten is om nog een andere reden van groot belang. Zoals W. van ’t Spijker in zijn inleiding overzicht van de bronnen van de Nadere Reformatie duidelijk maakt (De Nadere Reformatie en het Gereformeerd Piëtisme, 1989), zijn ‘kleine groepen’ binnen de gemeente sinds de Reformatie gemeengoed. Maar als zij niet meer gericht zijn op de opbouw van de kerk ‘stichten’ zij de gemeente niet meer. Daarmee verliezen de gelovigen echter ook het zicht op de katholiciteit van het geloof. Deze betekent in elk geval een zoektocht, niet alleen naar ‘echt geloof’, maar ook naar de ander in haar of zijn geloofsbeleving. In kerkdiensten stemmen heel verschillende gelovigen zich af op God, die als de Drieëne naar ons toekomt.
Kortom: de zoektocht naar ‘echt geloof’ zoals deze door evangelisch-protestanten wordt beleefd, is een uitdaging voor de protestantse kerken. De ‘performatieve praktijk’ van de kerkdienst is mijns inziens een belangrijk middel om hieraan tegemoet te komen. Dat vergt wel veel inzet en praktisch en systematisch vermogen van de kerk en haar voorgangers. Laten we samen deze taak vrolijk oppakken!

Dr. Hans Schaeffer is hoofddocent Praktische Theologie aan de Theologische Universiteit Kampen en redacteur van Kontekstueel. Mailadres: jDit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1 F.A. van Lieburg, Levens van vromen. Gereformeerd piëtisme in de achttiende eeuw, De Groot Goudriaan: Kampen 1991, 176-177.183.

2 Roger E. Olson; Christian T. Collins Winn, Reclaiming Pietism. Retrieving an Evangelical Tradition, Eerdmans: Grand Rapids 2015, 85.182-186.

3 Christopher Noble (ongepubliceerd paper conferentie Ecclesiology & Ethnography 2014). De genoemde auteurs zijn: John R.W. Stott, Becoming A Christian, Leicester: IVP 1950; Norman Warren, Journey Into Life, London: CPAS Falcon Booklet Series 1964.

4 Hans Schaeffer, ‘Nemen de evangelicalen de kerk over?’ en ‘Toekomst voor het christelijk geloof?’ in Radix 27/4 (2001), 217-221.271-279.