nr4 • 2018 • ‘Voltooid leven’ als maatschappelijk en pastoraal probleem
32e jaargang nr. 4 (maart 2018)
thema: Gracieus ouder worden
G.C. den Hertog
‘Voltooid leven’ als maatschappelijk en pastoraal probleem
‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet die geen moeite had met de dood.’[1]
De verschillende bijdragen in dit nummer laten een aantal dingen helder zien. Ten eerste, dat de discussie rond het zelfgekozen levenseinde sterk van karakter veranderd is. Ooit was het een netelig moreel en juridisch vraagstuk, nu is het vooral een levensgroot maatschappelijk-cultureel en pastoraal probleem. Toen in de jaren zeventig van de vorige eeuw de discussie in gang gezet werd, ging het uitsluitend om de allerlaatste levensfase en werd de gedachte van euthanasie op ‘wilsonbekwamen’ verontwaardigd van de hand gewezen.
Geestelijke aftakeling – Alzheimer en andere vormen van dementie – was ook nog niet het reële schrikbeeld van een samenleving dat het nu is. En er is meer veranderd, ook in hoe we er zelf in staan. Ik zet wat van die verschuivingen in onze samenleving en wat ze voor ons inhouden op een rijtje.
Waar staan we?
We hebben te maken met het gegeven dat de wettelijke mogelijkheden voor euthanasie in de loop der jaren gaandeweg zijn verruimd, waarbij het criterium van ondraaglijk en uitzichtloos lijden steeds verder is opgerekt. Dat heeft tot gevolg dat inmiddels ook de psychiaters worden opgeroepen in het contact met hun patiënten ruimte te bieden voor medewerking aan een mogelijke doodswens. Telkens weer klinkt er protest op uit deze hoek, omdat ze zich in een onmogelijke spagaat geduwd voelen. Ze richten zich in hun behandeling van patiënten immers helemaal op mogelijkheden van verlichting van geestelijk lijden, maar nu moeten ze ook bereid zijn om euthanasie ‘in de aanbieding te hebben’. Het is weliswaar in principe dezelfde spanning die iedere arts kent die euthanasie toepast, maar het verschil is dat de twee benaderingen in de behandelkamer van de psychiater wel erg hard op elkaar botsen. Ooit gold de vooronderstelling en voorwaarde dat er geen twijfel diende te bestaan inzake de vraag of de patiënt terminaal was; alleen dan was het geoorloofd om het leven van ongeneeslijk zieke en ernstig lijdende patiënten op verzoek te beëindigen. Ook toen was het voor artsen een ingrijpende verandering van perspectief: je roeping om je voor iemands genezing in te zetten in dergelijke situaties inruilen voor levensbeëindiging op verzoek. Toen was het echter in elk geval helder dat je als arts aan het einde van je mogelijkheden was gekomen. Vandaag protesteren psychiaters omdat ze in hun behandeling de twee perspectieven van verlichting enerzijds en medewerking aan levensbeëindiging anderzijds in de praktijk onmogelijk kunnen verenigen.
Maar misschien ontspringen de psychiaters de dans wel. Het heeft er veel van dat op afzienbare termijn de doe-het-zelf-pakketten zo eenvoudig te verkrijgen zijn, dat wie het wil er vrij gemakkelijk over kan beschikken. De figuur van de ‘stervensbegeleider’ die D66 in plaats van de arts een rol wil laten spelen in de beoordeling van de verzoeken om een zelfgekozen dood hoeft dan niet verder invulling te krijgen. In zijn recente essay Voltooid. Nieuw licht op een zelfgekozen dood verzucht Bert Keizer, filosoof en arts in dienst bij de levenseindekliniek: ‘En dan dat zinloze bonken op de muur van “de overheid” om je levenseinde af te dwingen, terwijl je je maar hoeft om te keren en zie: daar is de deur waardoor je zo het graf in kunt stappen. Doe het toch zelf!’[2] Toen Martin Kock, een man van toen 57 jaar die in Nieuwsuur de heer Pechtold met zijn vraag overviel, waarom je volgens D66 pas boven de 75 mag vragen om hulp bij levensbeëindiging als je het zelf genoeg vindt, kreeg hij ter plekke van hem gelijk. Een streep trekken bij de leeftijd van vijfenzeventig jaar is inderdaad willekeurig. De Belgische psychiater Dirk De Wachter – zelf agnost – stelde enkele jaren geleden al dat we de huidige praktijk van euthanasie ‘kunnen beschouwen als de mainstream wordende variant van suïcidaliteit’.
[3]Juist deze ontwikkelingen vragen om onze aandacht en betrokkenheid, meer dan om verontwaardiging, zeg ik met Tim van Iersel. Er is bij ouderen veel eenzaamheid – wel bestempeld als ‘volksziekte nummer 1’ –, gevoel van nutteloosheid, angst voor geestelijke aftakeling en zo nog wat. Nu, die gevoelens van eenzaamheid zijn er in de kerk ook, en Alzheimer is voor geheide kerkmensen niet minder een schrikbeeld dan voor anderen.
Wat ben je nog waard?
Het boek van Els van Wijngaarden Voltooid leven[4], wordt terecht geroemd om de manier waarop ze heeft geluisterd naar een aantal ouderen die te kennen hebben gegeven dat het voor hen genoeg geweest is en hoe ze invoelend en behoedzaam er een lijn in probeert te ontdekken. Ze heeft geluisterd naar de pijn die eronder zit en geprobeerd verbanden te laten zien. Juist haar boek brengt mij ertoe te stellen dat euthanasie vandaag vooral een maatschappelijk-cultureel en pastoraal vraagstuk is geworden.
De mensen die gereageerd hebben op haar oproep zijn of waren vaak gewend om de regie over hun leven in eigen hand te hebben. Vrijwel allemaal zijn ze uit de ‘middenklasse’ of hoger afkomstig. Voor hen is het verlies van hun aanzien en status en vooral de regie over eigen leven heel pijnlijk. In het verpleeghuis in Katwijk, begrijp ik van dokter Van Duijn, wordt de vraag om euthanasie nauwelijks gesteld. Dat zal te maken hebben met het gegeven dat de patiënten vaak uit orthodox protestantse kring afkomstig zijn, en jarenlang verkeerd hebben in een omgeving waarin euthanasie afgewezen werd. Het heeft wellicht ook te maken met de sociale laag waartoe de mensen behoren. De teloorgang van de dingen die je leven inhoud en zin gaven treft de mensen die de ontwikkeling van onze samenleving richting ‘autonomie’ innerlijk helemaal hebben meegemaakt en er actief in hebben geparticipeerd wellicht dieper en harder dan degenen die daar wat terzijde van gestaan hebben.
Maar er komt, denk ik, ook nog iets bij. Het begrip ‘waardigheid’ dat als moreel kompas moest gelden blijkt onvoldoende houvast te bieden. Frits de Lange gaf in 2010 de volgende rake observatie: ‘Wat menswaardig is, ligt niet meer vast in protocollen en beroepsethiek, maar wordt steeds afhankelijker van de ruimte in het hart van de individuele burger. Die ontwikkeling dreigt de oudere, als hij eenmaal kwetsbaar of afhankelijk is geworden, moreel gezien weer aan het vrije spel van de maatschappelijke krachten over te leveren.’[5] Wanneer we er niet in slagen ‘waardigheid’ een inhoudelijke verankering en bijbehorende invulling te geven, komen we op het glibberige spoor van de subjectieve invulling terecht. Daar zegt De Lange van: ‘Als we vinden dat een Alzheimerpatiënt tezamen met zijn redelijke vermogens en de controle over zijn lichaam ook zijn waardigheid kwijt is geraakt, dan heeft hij haar ook feitelijk verloren. We hebben waardigheid zolang iemand ons iets waard vindt.’[6] Dit is de pijn die je steeds weer tegenkomt: niemand heeft me meer nodig, ik stel niks meer voor.
Doen contacten er nog toe?
In het boek van Van Wijngaarden zijn er wel contacten, met familie, vrienden, mensen in het huis, maar ze zijn niet voldoende om de doodswens tot zwijgen te brengen. Het is natuurlijk ook pijnlijk als je aanbiedt om les te geven aan asielzoekers en niet wordt teruggebeld. Zo laat een samenleving schrijnend zien dat je afgedaan hebt. Van Wijngaarden laat iemand aan het woord die in een tweede gesprek aangeeft dat de kinderen afwijzend gereageerd hebben en dat dat toch moeilijk is. Maar uit haar boek krijg ik niet de indruk dat voor de mensen met wie ze gesproken heeft de reactie van de kinderen op hun voornemen tot levensbeëindiging van doorslaggevende betekenis is. Bert Keizer laat met grote stelligheid een ander geluid horen: ‘Het is […] niet goed denkbaar dat iemand euthanasie zou krijgen als al zijn geliefden erop tegen zijn. Ik heb dat tenminste nog nooit meegemaakt.’[7] Wie heeft gelijk?
Het gaat trouwens niet alleen om kinderen en andere relaties, familie, vrienden. In het boek van Van Wijngaarden viel me op dat het besef ergens voor op aarde te zijn nauwelijks een rol speelt. En de vraag, wat er van mijn geestelijke nalatenschap wordt net zomin. Keizer laat weer een afwijkend geluid horen als hij stelt dat de dood zeer wordt verzwaard als we zouden moeten denken dat de mensheid kort na ons uitsterft.[8] Ja, is dat zo? En waarom dan? Is het meer dan een gevoel van medelijden met wat onze nakomelingen dan zullen moeten doormaken? Of is het een schrik, die het levenseinde ineens van kleur doet verschieten: niet een ‘het is voor mij persoonlijk mooi geweest, maar ook genoeg’, maar angst en zorg voor anderen? In een flits beseffen dat ik geen monade ben, maar verbonden aan anderen, aan de wereld, aan….
Oogst?
Voor mijn besef is misschien wel het meest schrijnende probleem dat we denken dat het ‘menswaardig’ is elkaar de vrijheid te gunnen genoeg van het leven te hebben. Het heet ‘autonomie’ en ‘waardigheid’, maar het is in werkelijkheid het opzeggen van de band der liefde. Ik vond het ronduit huiveringwekkend van Bert Keizer te lezen dat hij een nog redelijk kwieke dame eerst wat handvatten heeft gegeven om kans te maken door de tweede arts – de SCEN-arts – als erg genoeg te worden beoordeeld om kans te maken op inwilliging van haar wens tot euthanasie. ‘Voordat we de SCEN-arts in consult roepen moet ik haar van haar dappere monterheid zien af te helpen, want dat kan zo niet.’[9] Peilen we wel wat dit met onze samenleving doet? Gelukkig is er ook de sfeer van compassie zoals die spreekt uit een fijnzinnige roman als Winter in Gloster Huis van Vonne van der Meer. ‘Wie steeds maar hoort dat hij deel uitmaakt van een plaag gaat dromen van zijn eigen einde’, staat op de achterflap. In Gloster Huis zijn mensen welkom die beginnen te twijfelen aan hun doodswens. Daar gaan ze de eenzaamheid te lijf.
En de diepste eenzaamheid? Los te zijn van alles en iedereen… Geen deel dan in dit leven… Wat doet het met een mens? In mijn eerste gemeente bezocht ik eens een oude vrouw die het niet lang meer zou maken. Ik kwam die laatste tijd heel geregeld bij haar en vroeg op een morgen, of ze een beetje geslapen had. Nee, dat had ze niet, maar ze had een goede nacht gehad. O ja? Ze had liggen denken wie er allemaal ooit rond haar doopvont hadden gestaan, ouders, grootouders, ooms en tantes, een hele gemeente. En ze hadden voor haar gebeden ‘dat ze eenmaal dit leven dat toch niet anders is dan een gestadige dood, om Christus’ wil getroost zou verlaten en zonder vrees voor Gods rechterstoel verschijnen.’ Ze had zich al die mensen voor de geest gehaald, als de ‘wolk van de getuigen’. Ze zei me dat ze geloofde dat die God die zich over haar ontfermd had dat gebed uit het doopsformulier nu voor haar ging vervullen. In zijn boek De armoede van het zwitserlevengevoel schreef F. de Lange over onze beleving van de tijd: ‘historisch gezien leven mensen (...) niet langer maar, door het verlies van de eeuwigheid, oneindig korter.’[10] Als ik aan die eenvoudige vrouw denk, voeg ik eraan toe: we leven en sterven ook onvoorstelbaar armer en eenzamer.
En Alzheimer? De Anglicaanse ethicus Michael Banner geeft eerlijk aan te begrijpen dat onze gefixeerdheid op autonomie ons panisch maakt voor de aftakeling en ontluistering van de laatste levensfase. Hij stelt ons christenen de vraag of we de diagnose dementie ook in ander perspectief kunnen zien, zoals de vroege kerk het martelaarschap als een ‘tweede doop’ zag. Je moet de regie over je leven loslaten, een ander zal je in het verpleegtehuis gorden en brengen waar je niet wilt.[11] Maar als het Christus is, die ook daar bij en met ons is, zouden we als christenen dan niet zo een nieuwe ‘stervenskunst’ kunnen inoefenen, die zijn kern heeft in het vaste vertrouwen dat niets ons kan scheiden van de liefde van Hem, die ons heeft liefgehad? Misschien is dat toch het belangrijkste, dat de angst een weerwoord krijgt, dat het perspectief op God blijft… ‘God heb ik lief, … Hij zal mij blijven horen, en levenslang ben ik niet eenzaam meer…’.
Dr. Gerard den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de TUA. Mailadres:
[1] Bert Keizer, Voltooid. Nieuw licht op een zelfgekozen dood, Amsterdam 2018, 82.
[2] Bert Keizer, Voltooid, 70.
[3] Dirk De Wachter, Borderline times. Het einde van de normaliteit, Leuven 201312, 192.
[4] Els van Wijngaarden, Voltooid leven, Amsterdam / Antwerpen 2016.
[5] F. de Lange, Waardigheid. Voor wie oud wil worden, Amsterdam 2010, 8.
[6] F. de Lange, Waardigheid, 44.
[7] Bert Keizer, Voltooid, 45.
[8] Bert Keizer, Voltooid, 31v.
[9] Bert Keizer, Voltooid, 49.
[10] F. de Lange, De armoede van het zwitserlevengevoel. Pleidooi voor een beter ouder worden, Zoetermeer 2008, 112.
[11] Michael Banner, The Ethics of Everyday Life: Moral Theology, Social Anthropology, and the Imagination of the Human, (The Bampton Lectures in the University of Oxford 2013), Oxford 2014, 108.
- Raadplegingen: 2644