Skip to main content

nr4 • 2018 • Laatst geboekt

32e jaargang nr. 4 (maart 2018)

thema: Gracieus ouder worden

 

J.H.F. Schaeffer
Laatst geboekt
Vriendschap in een rat race

Eén van mijn mederedacteuren van Kontekstueel noemde op een redactievergadering een boek. Nieuwsgierig als ik ben ging ik het ergens in de weken daarna lezen. Ik probeer literatuur meestal ’s avonds te lezen, in bed. Een half uur tot een uur lang ga ik even op een andere wereld dan de mijne. Zo begon ik ook aan dit boek. Het bevat zoveel moois en zoveel afgrondelijk verdriet en lijden, verwoord in taal die meandert zonder te verdwalen, die scherp en omfloerst tegelijkertijd is. Een leeservaring die ik graag met de lezers deel.

Het gaat om Een klein leven van Hanya Yanagihara (2015; 2016 NL), een verhaal over vier studievrienden die in het bruisende en flitsende leven van New York elk hun eigen weg zoeken maar ondertussen in nauw contact met elkaar blijven: Willem (acteur), JB (beeldend kunstenaar), Malcolm (architect), en Jude St. Francis. De laatste is een met ernstige mysteries uit zijn jeugd en adolescentie omgeven man, die hierover niets tegen zijn vrienden loslaat. Langzamerhand ontrafelt Yanagihara in lange dialogen en flashbacks wat Jude innerlijk (en uiterlijk) zo ontzettend heeft misvormd – terwijl Jude zich ogenschijnlijk begeeft in een succesvolle carrière als advocaat.

Succesvol
Het wonderlijke is dat het New Yorkse décor gedurende de hele, zevenhonderdvijftig pagina’s tellende roman een hoge mate van bordkarton behoudt. We horen niets over binnen- of buitenlandse ontwikkelingen, politieke turbulentie, terroristische aanslagen. Het gaat alleen over feestjes, wandeltochten, sneeuwjachten of juist stralende zon. Het is niet meer of minder dan een décor. Eten gebeurt of in dure restaurants of het wordt succesvol en bourgondisch thuis bereid. Ook het werkende leven van deze ex-studenten blijft oppervlakkig: alle vier zijn ze extreem succesvol, ze worden rijk en/of gevierd, en de meeste tegenslagen blijken altijd slechts een kleine terugslag in een altijd opwaartse mobiliteit. Het enige wat werkelijk wordt uitgewerkt is het lijden van Jude. Het is ook een heel dik boek. Recensenten hebben er ook op gewezen dat het gemakkelijk òf veel dikker òf juist dunner had kunnen zijn. En toch is het door veel recensenten bejubeld en geprezen. Het stond op de short list van de National Book Award in de VS en de Man Booker Prize in Groot-Brittannië. Vier of vijf sterren in recensies waren eerder regel dan uitzondering.

Wat maakt dit boek dan toch zo’n overweldigende leeservaring? Dat is de kracht van vriendschap in een verder vaak harteloze wereld. Indringend zijn de beschrijvingen van een niet aflatende opwaartse mobiliteit, de beruchte rat race waaraan niet te ontkomen valt. “Maar dit was het tijdperk van de zelfontplooiing, waarin het als zwak en verachtelijk werd gezien als je genoegen nam met iets wat niet helemaal je eerste keus was. … Soms was de druk om gelukkig te worden bijna benauwend, alsof gelukkig zijn iets was wat iedereen moest en kon bereiken en elk compromis op dat gebied je eigen schuld was.”
Als op het zoveelste feestje aan de inmiddels erg succesvolle acteur Willem gevraagd wordt: ‘En wat heb jij de laatste tijd zoal gedaan, Willem?’ overvalt hem een gevoel van desoriëntatie. “Soms werd precies diezelfde vraag hem op een schertsende, ironische manier gesteld, bij wijze van felicitatie, en dan glimlachte hij en speelde het spelletje mee. Maar soms wisten de mensen het echt niet.” Werk en succesvol-zijn weerspiegelen zich toch in de reacties van anderen – en als er dan niets terugkomt dan lijkt het “alsof zijn werk een soort illusie van gesponnen suiker was, een verzinsel waarmee hij zichzelf en anderen zoet hield, en niet iets wat werkelijk bestond”.

Net zo is het met de diverse relaties die deze studievrienden krijgen – en waarvan ze zich weer losmaken. Het is allemaal best leuk en fijn, maar echt wezenlijk commitment, volwassen worden, verantwoordelijkheid nemen, dat zit er nauwelijks in bij deze vrienden. “Maar hoe moest je volwassen zijn? Was een leven als stel echt de enige juiste keuze? (Maar één keuze wás helemaal geen keuze.)” Als Willem deze gedachten deelt met een wijze oudere vriend zegt deze: “Hoor eens, Willem, volgens mij doe je het prima. Het enige wat echt belangrijk is, is dat je een goed mens ben, wat jij al bent, en dat je van het leven geniet. Je bent jong. Je hebt nog jaren de tijd om te bedenken wat je wilt en hoe je wilt leven.” Dan vraagt hij zichzelf af: “Hij had plezier in zijn vriendschappen en deed er niemand kwaad mee. Hoezo was onderlinge afhankelijkheid in een vriendschap eerder overdreven dan in een relatie? Waarom was zo’n vriendschap prijzenswaardig als je zevenentwintig was maar fout op je zevenendertigste? Waarom was vriendschap niet net zo goed als een relatie? Waarom zelfs niet beter? Twee mensen die dag in, dag uit bij elkaar bleven, niet gebonden door seks, fysieke aantrekkingskracht, geld, kinderen of bezit, maar alleen door de gezamenlijke wens om door te gaan, de wederzijdse trouw aan een verbintenis die niet in regels was vast te leggen. Vriendschap was getuige zijn van elkaars gestage reeks tegenslagen, lange episodes van eentonigheid en incidentele successen. Het was je vereerd voelen dat je getuige mocht zijn van de somberste momenten van een ander, en weten dat jij op jouw beurt somber mocht zijn in zijn gezelschap.”

Minder eenzaam
Vriendschap – dat blijkt het enig wezenlijke en blijvende in een wereld van uiterlijkheden. Langzamerhand verglijdt het perspectief van het verhaal. Waar eerst de vier vrienden in gezamenlijkheid centraal staan, treedt later vooral de relatie tussen Willem en Jude op de voorgrond. Ze wonen samen, en Willem draagt de intense zorg voor Jude, die op een extreme manier aan automutilatie doet. De lezer krijgt gestaag een beeld van de afgrondelijke ervaringen die Jude met zich meedraagt. Op een gegeven moment vraagt zijn manager aan Willem of hij vanwege zijn carrière niet wat minder rekening met Jude kan gaan houden. “Het gaat tenslotte niet om je vrouw of je kind of zo. Hij is een vriend. … Als hij de liefde van je leven was, zou ik het begrijpen. Maar dit lijkt me overdreven, om je carrière zo te schaden.” Voor Willem is echter zijn werk uiteindelijk bijzaak. “Zijn vriendschap met Jude gaf hem het gevoel dat er iets wezenlijks en onveranderlijks aan hem was.” En later bedenkt hij: “Is vriendschap op zich geen wonder, dat je iemand vindt die de grote, eenzame wereld op de een of andere manier minder eenzaam maakt?”

Steeds heftiger wordt het lijden van Jude, steeds extremer de mechanismen waarmee deze probeert met de demonen uit zijn verleden om te gaan. Dan volgt een van de ontroerendste passages van het boek. Na een extreem zware nacht vol dromen wordt Jude radeloos wakker. ‘Waar ben ik?’ vraagt hij radeloos en dan: ‘Wie ben ik? Wie ben ik?’ “En dan hoort hij Willems bezweringsformule, zo dicht bij zijn oor gefluisterd dat het lijkt alsof de stem in zijn eigen hoofd zit. ‘Jij bent Jude St. Francis. Je bent mijn oudste en dierbaarste vriend.’” Willem vervolgt met een lange, liefdevolle opsomming van dingen die Jude is, relaties waarin hij staat, eigenschappen die hem waardevol maken, om te eindigen met deze zin: “Je bent afschuwelijk slecht behandeld. Je hebt het overleefd. Je bent altijd jezelf geweest”. Als Jude in zijn paniek dit nauwelijks kan bevatten vraagt hij aan Willem wie hij dan is. “Wie ben jij? Ook op die vraagt heeft de man een antwoord. ‘Ik ben Willem Ragnarson,’ zegt hij. ‘En ik laat je nooit gaan.’”

“Ik weet,” zegt Willem eens, “dat mijn leven zin heeft omdat” – en daar brak hij met een verlegen gezicht zijn zin af en bleef even zwijgen voordat hij verderging – “omdat ik een goede vriend ben. Ik hou van mijn vrienden en ik geef om ze, en ik denk dat ik ze gelukkig maak”.

Vriendschap als ideaal
Urenlang lezend was ik onderdeel van een intense vriendschap, van ruzies en zoeken, van gedachten en een zich terugtrekken in zichzelf. Moeilijk te bepalen wie nu eigenlijk de hoofdpersoon is. Willem, of toch Jude? Maar dat maakt ook niet echt uit. In de vervlechting van vriendschapsrelaties ontstaat een levensruimte waarbinnen ik als lezer rondwandel en waarvan ik onderdeel uitmaak. En het ontroert me als ik zie hoe lijden wordt meegedragen op een onvoorstelbaar altruïstische manier zonder ergens zoetsappig te worden. Zoals zovele recensenten en lezers heb ik mij laten meevoeren. Ik meander mee met de tijd, het ouder worden van de hoofdpersonen die iets van hun eeuwige jeugd willen behouden. Of beter misschien: die hun eigen identiteit tegen de verdrukking door de eisen van de buitenwereld in vooral willen laten bepalen door de mensen van wie zij houden. Ergens is dit verhaal een sprookje – volledig buiten de echte werkelijkheid. Anderzijds is het ook zo rauw en pijnlijk, zo vol leed en verdriet, dat het toch ook weer helemaal geen sprookje is.

Ik herlees dit boek uiteindelijk vooral als een zoektocht vol verlangen die deels – maar wel in belangrijke mate – vervuld wordt in het onderhouden van vriendschap. Ik herken iets van de wervelende Randstedelijke mentaliteit, van wat we vroeger ‘yuppen’ noemden. Maar dan zonder het voor hen zo kenmerkende egoïsme. Iets van een utopisch ideaal, van ongebroken en niet kapot te krijgen vriendschap. Als christen realiseer ik me dat dit gemeenschapsideaal volstrekt utopisch is, niet verbonden met de werkelijkheid van een in zonde gevallen wereld. Ik herinnerde mij de dissertatie van Guido de Graaff (Politics in Friendship: A Theological Account, 2014). Hij maakt daarin helder dat de klassieke idee van vriendschap onder meer gericht is op het in stand houden van de maatschappij: vriendschap heeft daar een politiek karakter. In onze laatmoderne maatschappij met haar strikte onderscheid van publiek en privé is vriendschap uitsluitend ten behoeve van het individu. Een klein leven is een prachtig voorbeeld van deze laatmoderne, geprivatiseerde opvatting over vriendschap. Ontroerend, meeslepend, maar uiteindelijk toch ook karig in wat er van vriendschap overblijft. In die zin geeft dit boek wellicht toch een reëel beeld van onze samenleving.

Van heel andere orde is Rodaan Al Galidi’s roman Hoe ik talent voor het leven kreeg (2017). Uit diaconaal-maatschappelijk engagement ging ik dit boek lezen en vind het een aanrader voor iedereen die zich wil verdiepen in de binnenkant van het vluchtelingenvraagstuk. Hoe beleeft een asielzoeker zijn periode van ‘detentie’ in een AZC. Hoe kijkt hij tegen de Nederlanders aan, hun gewoonten en rarigheden? Hoe kijkt hij tegen het bureaucratische systeem van de IND aan? Hoe probeert hij de tijd te verduren, en wat komt hij dan allemaal tegen aan verhalen en geschiedenissen van mensen? Het is een caleidoscopisch geheel van fragmenten, korte verhalen, langere anekdotes en reisbelevenissen. Fascinerend om te lezen en inzicht gevend. Wat is het toch moeilijk voor rationele, Westerse mensen om adequaat met vluchtelingen om te gaan. En wat is het moeilijk daaraan iets te veranderen.

Dr. Hans Schaeffer is universitair hoofddocent Praktische Theologie aan de TU Kampen en hoofd onderzoek Praktijkcentrum en hij is redacteur van dit blad. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  • Raadplegingen: 2275