nr1 • 2018 • Bijbelstudie
33e jaargang nr. 1 (sept. 2018)
thema: Nazomerdialogen
Bijbelstudie
J.J. Hagendijk
Niet tevergeefs
1 Tessalonicenzen 2:1
Kort geleden ben ik met veel plezier begonnen als predikant. Enigszins zwaar op de hand, heb ik mij weleens afgevraagd of het niet allemaal tevergeefs zal zijn – een leven lang het Woord verkondigen, een leven lang met woorden ons geloof betekenis geven – wat voor verschil maakt dat uiteindelijk? Heeft het zin om dienaar van het Woord te zijn, zoals we plechtig zeggen? Niet alleen om de tent draaiende te houden, maar zo het Woord te verkondigen dat mensen heel nauw betrokken raken op het komende koninkrijk van God?
Ook Paulus was bang voor vergeefsheid. Voordat hij zijn brief aan de Tessalonicenzen schrijft, is ook hij een lange tijd bang geweest. Paulus was bang dat zijn reis door Macedonië tevergeefs was. En om te begrijpen waar die bezorgdheid vandaan kwam, moet je weten dat Paulus tijdens zijn reis door Macedonië werd opgejaagd en daardoor niet veel langer dan drie weken in Tessalonica is geweest. Drie sabbatten heeft Paulus daar gepreekt (Handelingen 17) en zo is er een kleine kring van gelovigen ontstaan. Maar na ruim drie weken moest Paulus noodgedwongen alweer verder. Veel te vroeg dus. De christenen daar – die je moet zien in een joodse context van de synagoge – hadden nog maar weinig kunnen leren van het evangelie. Het is een kwetsbare groep dus, de gemeente in Tessalonica.
En zo is Paulus’ angst voor vergeefsheid ontstaan (Tess. 3:1,5). Paulus was zo ongerust dat hij op een gegeven moment besluit om zijn collega Timoteüs naar Tessalonica te sturen, om de kerk daar te bemoedigen, maar vooral ook om poolshoogte te nemen vanuit die onzekerheid over de vraag hoe het nu met die jonge, kwetsbare gemeente gaat. ‘Ik hield het niet langer uit, ik moest weten hoe het met u ging,’ schrijft hij dan. Ook uit andere brieven aan andere kerken in andere steden merk je dat Paulus vaker met die angst geworsteld heeft. Dat woord ‘tevergeefs’ gebruikt Paulus wel vaker (1 Kor. 15:58, Gal. 2:2, Fillip. 2:16).
Is deze angst voor vergeefsheid niet een heel menselijke angst, die we allemaal in bepaalde mate kennen? De angst dat de energie die je jarenlang ergens hebt ingestoken, uiteindelijk niets oplevert? Dat datgene wat je hoopvol hebt gekoesterd, dreigt te verdwijnen als sneeuw voor de zon? Alle moeite en toewijding ten spijt.
Misschien dat juist ook mensen in de tweede helft van hun leven met deze angst te stellen hebben. Wanneer je alles overziet wat achter je ligt, slaat de twijfel toe dat het werk van jouw handen niet tevergeefs was. Veel mensen vandaag de dag willen dat hun leven ergens aan bijdraagt, en zoeken zo de zin van hun bestaan. Maar wat als het nergens aan bijgedragen heeft? Niets groters dan de dagdagelijkse dingen in ons leven. Niets dat de tijd zal doorstaan. Dat je leven dus een heel normaal leven is geweest. Is het niet tevergeefs geweest?
Als wij deze brief wat beter bekijken, dan zien we dat Paulus’ angst met iets diepers te maken heeft. Paulus is niet zomaar bezorgd dat zijn moeite verspild is, of dat zijn naam ten onder gaat in de tijd – Paulus’ angst is juist gericht op de gemeente, op de lokale kerk. Paulus’ angst is een herderlijke angst. Het is een angst die laat zien wat Paulus koestert.
Angst kan dus ook een mooie kant hebben, omdat het laat zien waar je verlangen naar uit gaat. Angst begrijpen wij doorgaans als iets dat we niet willen. Angst is in onze cultuur altijd iets negatiefs: een teken van zwakheid. Maar angst kan ook iets moois laten zien. Angst is ook een teken van wat je koestert. Als je ergens bang voor bent, dan is er iets wat die angst waard is. Als wij ergens bang voor zijn, dan is er iets waar we van houden, iets dat we koesteren, iets dat ons drijft.
Er zijn nogal wat kerken waar worship wars woeden. Dat zijn ruzies over bijvoorbeeld het te gebruiken liedboek. Juist als het over de liturgie gaat, komt het nogal eens tot een confrontatie, die eenheid en vertrouwen beschadigt. In eerste instantie is het niet plezierig om het met elkaar oneens te zijn, zeker niet als we ons daardoor gekwetst voelen. Echter, de drijfveren in zo’n worship war, zijn op z’n best gevoed door angst. En achter die angst zit datgene wat wij koesteren en hopen. De één is bang dat de jeugd de taal van de liturgie niet meer zal begrijpen: de angst dat het vergeefse moeite is om ze erbij te houden als we niets veranderen. De ander is bang dat het karakter van de viering te veel verandert. Zoveel zelfs, dat we met de nieuwe woorden geen recht doen aan de diepgang van de vreze des Heren. Weer een ander is vooral bang dat vernieuwingen in de liturgie tot verdeeldheid leiden. Deze verschillende angsten laten zien dat er ook veel gekoesterd kan worden, en dat is iets waar we in tweede instantie ook wel dankbaar voor mogen zijn.
Het is misschien vreemd om iemand angst toe te wensen, maar een beetje herderlijke angst kan een gelovige sieren. Een beetje herderlijke bezorgdheid hoort ook wel bij kerkelijke ambtsdragers. Geen angst die je verlamd of een angst die je weghoudt van je roeping, maar wel een angst die zichtbaar maakt dat je de kerk van Christus koestert en de mensen dicht bij Christus wilt houden; dat je herderlijk bezorgd kunt zijn. Ook Paulus is dus herderlijk bezorgd en dat siert ook hem, want achter zijn bezorgdheid gaat ontferming en liefde schuil. Paulus heeft zijn hart geopend voor al die mensen die hij tijdens zijn reizen heeft ontmoet. Voor hem waren dat volslagen vreemden, die hij leerde kennen en waarvan hij is gaan houden (1 Tess. 2:8). De liefde is zijn drijfveer, geen onzuiver eigenbelang (1 Tess. 2:3vv).
Dit alles doet mij denken aan een prachtige passage uit het evangelie, waarin verteld wordt dat Jezus op een zeker moment de menigte ziet, en met innerlijke ontferming bewogen is (Mat. 9:36). De menigte ontroert Jezus, omdat de mensen vermoeid en verstrooid zijn. Deze emotie van Jezus is herderlijke emotie. Dat is eenzelfde soort emotie als Paulus heeft. Paulus is herderlijk bezorgd en Jezus is herderlijk bewogen. Zij kijken allebei met de ogen van Gods liefde naar mensen. Het is ook niet toevallig, dat zij dat allebei doen, want de één is een volgeling van de ander.
Zo worden ook wij gevraagd om met herderlijke bezorgdheid en bewogenheid naar Gods mensen te om te zien; en ons met een ander woord van Paulus standvastig en onwankelbaar in te zetten voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer onze inspanningen nooit tevergeefs zijn (1 Kor. 15:58) – te zingen voor zieken, gevangenen te bezoeken, en woorden van hoop te herhalen.
Betrek ons eens voor al
Op Hem die alle dingen
Eenmaal nieuw maken zal,
Dat wij in duizelingen
Zien wat ons oog niet ziet
En ons verblijden zeer,
Dat onze arbeid niet
Vergeefs is in de Heer. (Liedboek 717:4)
Ds. Jeroen Hagendijk is predikant van de Hervormde Gemeente Willige Langerak en eindredacteur van Kontekstueel. Deze Bijbelstudie is een bewerking van zijn intredepreek. Mailadres:
- Raadplegingen: 2377